Octrooirecht  

IEF 2364

Weinig impedantie

Rechtbank 's-Gravenhage 19 juli 2006, Whitaker tegen FCI. Geen inbreuk op het octrooi aangezien geen toepassing wordt gegeven aan ten minste twee kenmerken van conclusie.

Whitaker vordert met betrekking tot het Nederlandse deel van het octrooi EP 785 een inbreukverbod en onder meer het doen van opgaven, een recall en de vernietiging van de inbreukmakende connectoren. Het octrooi betreft een connector die wordt toegepast voor de overdracht van digitale signalen met zeer hoge snelheid.

"De voorzieningenrechter merkt op dat uit de bij het octrooi horende figuur 3 blijkt dat de pin receiving passageways feitelijk kokers of tunnels zijn die beginnen bij de aperture (18) aan de voorzijde van het huis en doorlopen tot de achterzijde (waar het web erop aansluit). Dat de passageways doorlopen van voor tot achterzijde blijkt ook uit kenmerk a2 waaruit blijkt dat zij zich uitstrekken tot a rear face (14) van het huis.

De constructie van de Airmax VS brengt met zich mee dat de contact portions niet afzonderlijk zijn opgesloten tussen onder en bovenwanden van het huis die een pin receiving passageway vormen en bij montage en gebruik de contact portions kunnen geleiden en steunen. Naar voorlopig oordeel geeft de Airmax VS dan ook geen toepassing aan onderdeel g van conclusie 1.

Samengevat leidt dit tot het voorlopig oordeel dat FCI met haar Airmax VS connector geen toepassing geeft aan ten minste twee kenmerken van conclusie 1 van EP 785. Mede in het licht van het gewicht dat de oppositieafdeling toekende aan deze kenmerken voert dit tot de slotsom – nu de overige conclusies alle als volgconclusies zijn aan te merken – dat de gevorderde voorlopige voorziening moet worden geweigerd.

De voorzieningenrechter overweegt daarenboven dat een uitleg van EP 785 die ertoe zou leiden dat ook de connector van FCI onder de beschermingsomvang daarvan zou vallen, onvoldoende recht zou doen aan de redelijke rechtszekerheid voor derden die kennisnemen van het octrooi. Hierbij is tevens de gedetailleerdheid van de conclusie van belang, nu feitelijk sprake is van een zogenaamde “portretconclusie” zodat een vakman niet snel enige afwijking of ruime interpretatie van de letterlijke tekst van de conclusie zal verwachten. Een eventueel beroep op equivalentie stuit ook hier op af.

Bij deze stand van zaken kan de voorzieningenrechter de overige verweren van FCI, welke onder meer de geldigheid van EP 785 betreffen, onbesproken laten."
Lees hier het vonnis.

IEF 2363

Ook eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank 's-Gravenhage, 19 juli 2006, Carrosseriebouw Compaan tegen Van den Born Carrosserie

"Voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van bij staat op te maken schade is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is gemaakt. Aannemelijk is dat Compaan en Veth onder de dreiging van het octrooi zijn belemmerd in hun pogingen afzet te vinden voor hun glasrastelen nadat in kort geding een
verbod op inbreuk was gegeven, welk vonnis ook was betekend. De mogelijkheid van schade is daarmee aannemelijk, zodat ook deze vordering moet worden toegewezen." Lees het vonnis hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 19 juli 2006 (bij vervroeging), Cofresco Frischhalterprodukte tegen Reynolds Metals Company

"Gelet op de grote mate van overeenstemming tussen TOPPITS en TUB-ITS en de deels identieke, voor het overige soortelijke waren van beide merken en het onderscheidend vermogen van de TOPPITS merken is sprake van direct, althans indirect verwarringsgevaar." Lees hier het vonnis.

IEF 2362

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 juli 2006, KG ZA 06-673. The Whitaker Corporation c.s. tegen FCI 's-Hertogenbosch B.V. c.s

"Het octrooi, met de titel Impedance matched backplane connector, betreft een verbindingsinrichting voor printplaten in een stand haaks op elkaar. De connector kan daarbij een groot aantal electrische verbindingen tot stand brengen. Een connector van deze soort wordt toegepast voor de overdracht van digitale signalen met zeer hoge snelheid. Bij de gewenste snelheden wordt de impedantie van de afzonderlijke elektrische verbindingen van belang."

Lees het vonnis hier.

IEF 2355

Ondertussen in Taastrup

“Denmark, Norway and Iceland join together to form a joint Nordic patent institute which is to be placed in Taastrup near Copenhagen. The new institute means that Danish companies do not have to apply to a foreign institute when they wish to apply for patents in several countries through the international system PCT. The institute is expected to be approved as a Patent Cooperation Treaty (PCT) authority in September."

Lees hier of hier meer.

 

IEF 2351

Nog geen TRIPs voor Rusland

De Amerikaanse president Bush heeft zaterdag duidelijk gemaakt dat de Amerikaanse regering niet zal instemmen met toetreding van Rusland tot de de WTO. (…) Poetin had gehoopt dat Rusland als WTO-lid gastheer zou zijn van de G-8, maar beide landen hebben nog geen overeenstemming bereikt over de bescherming van Amerikaanse auteursrechten en octrooien en de stimulering van de verkoop van Amerikaanse goederen in Rusland.

Lees hier iets meer (Reformatorisch Dagblad).

IEF 2348

Gat-Luk en Primus-Roche

Kort commentaar door Berber Brouwer, advocaat bij Leidsegracht 3 Advocaten in Amsterdam en redacteur IEForum.nl.

"Een dag nadat Eurocommissaris Charlie McCreevy in zijn “Closing remarks at public hearing on future patent policy in Europe” pleitte voor “Simplifying the structure and procedures for patent grant and litigation”, kwamen eindelijk de arresten van het Europese Hof van Justitie (HvJ) in de zaken GAT/LuK (C-4/03) en Primus/Roche (C-539/03).

Op grond van deze arresten wordt de bevoegdheid van de nationale rechter om grensoverschrijdende inbreukverboden op te leggen minst genomen bijzonder ingeperkt. In plaats van een “simplification of patent litigation” betekent dit dat de octrooihouder de nationale rechter in iedere Lidstaat afzonderlijk zal moeten vragen om een inbreukverbod."

Lees hier verder.

IEF 2346

Veldelen voor een fraaier resultaat

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juli 2006, KG ZA 06-572, Van Van Dillewijn Verpakkingen B.V tegen Zwapak B.V.

Korte cursus bloembossen inpakken door de Haagse voorzieningenrechter.

Van Dillewijn is houdster van een NL octrooi met betrekking tot een ‘vel voor het inpakken van een bloembos of dergelijke, met het kenmerk dat het enkellaags is en een omtreksvorm heeft die gelijk is aan de buitenste omtreksvorm van een aantal verschoven op elkaar liggende veldelen’. Van Dillewijn vordert - samengevat — Zwapak te verbieden met het verpakkingsvel Neuvella inbreuk te maken op het octrooi.

Daar bloemen niet zelden als een cadeau worden aangeboden is het gebruikelijk om bloembossen op een aantrekkelijke manier in te pakken. In zijn meest eenvoudige vorm bestaat het inpakvel uit een enkel min of meer recht- hoekig vel dat in een kegelvorm om de bloembos wordt gevouwen. De ‘frietzak’ die dan ontstaat heeft veelal twee uitstaande punten, gevormd door twee hoeken van het vel. Voor een fraaier resultaat kunnen ook twee vellen op elkaar worden gelegd.

Hierbij kan worden uitgegaan van vellen die door materiaalkeuze, kleur of bedrukking een verschillend uiterlijk hebben. Om deze verschillen ook zichtbaar te maken worden beide inpakvellen voor het inrollen verschoven op elkaar gelegd om op die wijze ook het uiterlijk van het onderliggende vel zichtbaar te laten worden. De ‘frietzak’ die dan ontstaat zal veelal drie of vier uitstaande punten hebben waarbij de punten ook een verschillend uiterlijk kunnen hebben.

Overeenkomstig de stand van de techniek is ook het gebruik van een gevouwen vel. Hierbij wordt uitgegaan van één inpakvel dat één maal wordt gevouwen. De vouwlijn dient dan schuin te worden aangebracht zodat de helften van het vel verschoven op elkaar komen te liggen. Indien het uitgangsmateriaal een voorzijde en een achterzijde heeft met verschillend uiterlijk, ontstaat een effect dat gelijk is aan het gebruik van losse vellen die verschoven op elkaar worden gelegd.

De uitvinding betreft een verdere ontwikkeling van de beschreven stand van de techniek. Volgens de eerste conclusie wordt een enkellaags vel gebruikt, dat wil zeggen een vel dat niet gevouwen is of gevouwen behoeft te worden. Aan dit vel wordt een omtrekvorm gegeven die gelijk is aan verschoven op elkaar liggende vellen. De omtreksvorm suggereert het gebruik van meer dan een vel. De volgconclusies geven aan hoe door verder bewerking de suggestie van het gebruik van meerdere vellen in meerdere lagen, kan worden versterkt.

Bij wijze van verweer stelt Zwapak primair dat het octrooi niet geldig is omdat Zwapak in  2003 een enkellaags inpakvel met de benaming Montella als internationaal model heeft gedeponeerd. Ditzelfde inpakvel heeft zij in mei 2003 in verband met moederdag afgeleverd aan een afneemster in Frankrijk. Het inpakvel Montella komt volgens Zwapak volledig overeen met een inpakvel volgens het octrooi. Naar voorlopig oordeel openbaart dit depot en/of de bijbehorende tekeningen echter geenszins dat hier sprake is van een enkellaags inpakvel.

Subsidiair stelt Zwapak dat er geen sprake is van een inbreukmakende handeling omdat het inpakvel Neuvella, waar het Van Dillewijn om te doen is, niet beantwoordt aan de conclusies van het octrooi, met name niet omdat er geen sprake is van ‘verschoven’ veldelen.

De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende: Bij toetsing aan conclusie 1 van het octrooi is uitsluitend acht te slaan op de omtreksvorm van het inpakvel. Het inpakvel Neuvella is enkellaags en heeft een omtreksvorm die kan worden omschreven als een veelpuntige halve ster. De voorzieningenrechter telt 7 punten en twee punten langs de basis. Deze vorm is symmetrisch. Naar voorlopig oordeel is in deze omtreksvorm niet een aantal verschoven op elkaar liggende veldelen te herkennen.

Het inpakvel Neuvella voldoet dus niet aan conclusie 1. Dit wordt niet anders indien Van Dillewijn zou worden gevolgd in haar stelling dat een figuur met de buitenste omtreksvorm van het inpakvel Neuvella kan worden samengesteld door een aantal denkbeeldige vellen in vorm te knippen en op elkaar te leggen en vervolgens te verschuiven tot de gewenste omtreksvorm wordt bereikt en opgevuld.

Door deze handelingen kan weliswaar iedere willekeurige vorm worden nagebootst, maar op die wijze wordt geen uitvoering gegeven aan de uitvindingsgedachte van het octrooi. Die voorziet namelijk in de nabootsing van de omtreksvorm die ontstaat wanneer inpakmateriaal verschoven op elkaar wordt gelegd. Het verschoven zijn is wezenlijk omdat bij plaatsing van inpakmateriaal recht op elkaar, dus niet verschoven, het onderliggende vel niet of nauwelijks zichtbaar zal zijn en dus niet kan meewerken aan de gewenste luxueuze uitstraling.

Het verschoven op elkaar liggen is daarom te verstaan als een plaatsing van de veldelen op elkaar op een wijze waarbij het onderste veldeel gedeeltelijk zichtbaar wordt. Door de nabootsing moet de suggestie worden opgewekt dat er gebruik is gemaakt van meerdere inpakvellen waardoor een luxueuze uitstraling wordt verkregen. Van Dillewijn heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe door het knipwerk kan worden bijgedragen aan de gewenste luxueuze uitstraling. Daarnaast gaat Van Dillewijn eraan voorbij dat er geen sprake is van een omtreksvorm die ontstaat door het verschoven op elkaar leggen van inpakmateriaal.

Omdat alle verdere conclusies als volgconclusies moeten worden aangemerkt valt hiermee het doek. De slotsom is dat Zwapak met het inpakvel Neuvella naar voorlopig oordeel geen inbreuk maakt op het octrooi en dat de vordering moet worden afgewezen.

Lees het vonnis hier

IEF 2343

Herleven

Persbericht EPO: “Brussels/Munich, 13 July 2006. The European Patent Office strongly supports the EU Commission's initiative to revive the debate on the patent system in Europe.

At the Commission's public hearing on future patent policy in Europe, EPO-President Professor Alain Pompidou pointed out that the consultation process had brought new momentum to the endeavour of reforming the patent system. The system should not only support the larger applicants, but also dynamic smaller companies.”

Lees de persberichten en mededelingen van het EPO hier. Lees de mening van de Europese Commissie hier.

IEF 10484

Roche / Primus

HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-539/03 (Roche Nederland B.V. e.a. tegen Primus Goldenberg, e.g. Roche/Primus)

Prejudiciële vragen van de Hoge Raad der Nederlanden

In navolging van IEF 5233 HR Executieverdrag – Artikel 6, punt 1 – Pluraliteit van verweerders –Bevoegdheid van gerecht van woonplaats van een der verweerders – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – In verschillende verdragsluitende staten gevestigde verweerders – Octrooi-inbreuken in verschillende verdragsluitende staten”

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens het protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 december 2003, ingekomen bij het Hof op 22 december 2003, in de procedure.

Vragen
1)      Bestaat tussen de rechtsvorderingen ter zake van octrooi-inbreuk die een houder van een Europees octrooi heeft ingesteld tegen een in de staat van de aangezochte rechter gevestigde verweerder enerzijds en tegen verschillende, in andere verdragstaten dan die van de aangezochte rechter gevestigde verweerders anderzijds, van wie de octrooihouder stelt dat zij inbreuk maken op dat octrooi in een of meer andere verdragstaten, een verband als is vereist voor de toepasselijkheid van artikel 6, aanhef en onder 1 [Executieverdrag]?

2)      Indien het antwoord op [de eerste] vraag [...] niet of niet zonder meer bevestigend luidt, onder welke omstandigheden is van zodanig verband dan sprake, en is daarbij bijvoorbeeld van belang
– of de verweerders behoren tot één en hetzelfde concern?
– of bij de verweerders sprake is van een gezamenlijk handelen waaraan een gemeenschappelijk beleidsplan ten grondslag ligt en zo ja, of de plaats van waar dat beleidsplan is uitgegaan, van belang is?
– of de beweerdelijk inbreukmakende handelingen van de verschillende verweerders dezelfde of nagenoeg dezelfde zijn?”

Antwoord
Artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals laatstelijk gewijzigd bij het Verdrag van 29 november 1996 inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een geschil ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij onderscheiden, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op dezelfde of nagenoeg dezelfde wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van slechts een van hen.

IEF 2337

Donderdag Octrooidag

Speech Commissaris Interne Markt Charlie McCreevy. Closing remarks at public hearing on future patent policy in Europe. Brussels, 12 July 2006.

Simplifying the structure and procedures for patent grant and litigation; We will  refrain from exploring initiatives for further harmonisation of patent law, beyond what is already de facto achieved by the European Patent Convention; There will be no new initiative in the area of the computer-implemented inventions during my term as Commissioner.

But our task is all the more difficult as patents policy is decided in a number of independent fora, thus giving many of you a headache and doing European business no favours. Despite repeated calls for improvement, little progress has been made in any of these fora over recent years.

(…) The European patent system: Options for the future. It is now apparent that our priorities must focus on: Simplifying the structure and procedures for patent grant and litigation; Decreasing the cost of obtaining a patent, in particular with regard to smaller businesses; and Last but not least, maintaining and improving the quality of patents.

The European Patent Litigation Agreement is seen as a promising route towards more unitary jurisdiction. Therefore, I will ask my services to explore the possibilities of moving this project forward. However, you should be aware that there are some institutional hurdles to be tackled if the Community is to become involved in the EPLA initiative. Furthermore, stakeholders differ on the degree of centralisation or the nature of the local first instance courts.

Although the subject was not at the heart of my consultation, the quality of patents in Europe, particularly in new technology sectors, is of paramount importance to the users of the system.

(…) Last, but certainly not least, we must make sure that small and medium enterprises, the backbone of European economy, have access to the patent system, unhindered by complex procedures and high costs. In that respect, we will look carefully into the idea that many SMEs put forward in their contributions: an alternative dispute resolution system, in the form of mediation or arbitration, for certain patent cases.

Having said all that, there are also areas where stakeholders did not express much enthusiasm for Community involvement. We will therefore refrain from exploring initiatives for further harmonisation of patent law, beyond what is already de facto achieved by the European Patent Convention. Also, as I said before, there will be no new initiative in the area of the computer-implemented inventions during my term as Commissioner.

Lees de volledige speech hier.