Octrooirecht  

IEF 2254

Chemische identiteit

Het komt waarschijnlijk niet vaak voor dat de begrippen ‘acute letale effecten’ en  ‘intellectuele eigendom’ in één zin worden gebruikt:

“Indien de persoon die voor het in de handel brengen van het preparaat verantwoordelijk is, kan aantonen dat bekendmaking op het veiligheidsinformatieblad van de chemische identiteit van een stof die uitsluitend is ingedeeld als irriterend, met uitzondering van stoffen waaraan de zin R41 is toegekend, of als irriterend in combinatie met een of meer van de in artikel 10, punt 2.3.4, van Richtlijn 1999/45/EG genoemde eigenschappen, dan wel is ingedeeld als schadelijk of als schadelijk in combinatie met een of meer van de in artikel 10, punt 2.3.4, van Richtlijn 1999/45/EG genoemde eigenschappen en die op zichzelf acute letale effecten heeft, de vertrouwelijkheid van zijn intellectuele eigendom in gevaar brengt, kan hij overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, deel B, bij Richtlijn 1999/45/EG die stof aanduiden met hetzij een naam die de belangrijkste functionele chemische groepen aangeeft, hetzij een andere naam. “

(Gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie. Interinstitutioneel dossier: 2003/0256 (COD))

IEF 2252

Geheel los van elkaar

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18 mei 2006, 04/3465, Raben tegen Octrooicentrum Nederland.

Hoger beroep in de hier besproken zaak over het "rechtzetten" van de beweerdelijk door een derde, het EOB, gemaakte fout.

Raben vordert in deze procedure dat de Staat wordt veroordeeld om aan hem voor zijn uitvinding een Nederlands octrooi op basis van de ROW 1995 te (doen) verlenen en zulks te (doen) inschrijven in het register. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.

De eerste grief van Raben faalt, aangezien de overweging waarnaar verwezen wordt een overweging ten overvloede is, die niet redengevend is voor het oordeel van de rechtbank.

Ook de grief tegen het oordeel van de rechtbank dat het BIE niet de fouten van het EOB kan rechtzetten faalt. Dit temeer nu het EOB en het BIE geheel los van elkaar staan. Het hof: "Immers het BIE heeft een aantal in de ROW 1995 welomschreven taken, waaronder het verlenen van Nederlandse octrooien op bij het BIE ingediende octrooiaanvragen en het bijhouden van een register waaruit de stand van zaken omtrent octrooiaanvragen en octrooien kan worden afgeleid en waarin aantekening wordt gedaan van vermelding van de verlening van een Europees octrooi.

Enige taak met betrekking tot het corrigeren van (eventuele) fouten van het EOB is aan het BIE niet opgedragen. Artikel 47 ROW 1995, waarnaar Raben nog verwijst heeft betrekking op zogenaamde omgezette Europese aanvragen. In het onderhavige geval is van een dergelijke omgezette aanvrage geen sprake."

Lees het arrest hier.

IEF 2242

A Few Words

"I would also like to say a few words on intellectual property rights.

Intellectual property rights are at the heart of a knowledge-based economy. Innovation is key for Europe’s chances to remain competitive. Protection of intellectual property stimulates and rewards innovation. A solid legal framework is essential. We must get this right. We also need to keep up. Compared to others, Europe is losing ground. We need to see where progress can be made.

The Community Patent remains blocked in the Council pending a solution on the language regime. No workable consensus on the patentability of Computer Implemented Inventions was possible. Opinions remain divided on this question. From my side I maintain the position I gave when the Parliament rejected the Common Position. I will not bring a new initiative forward on this during my time as Commissioner for the Internal Market. I will leave this choice to my successor.

Recognising the economic importance of patents, I felt it was not a good thing to leave the entire patent agenda in limbo. For this reason we launched early this year a broad consultation on future patent policy in Europe. The consultation was a considerable success in terms of stakeholders' participation. We have received 2000 replies.

The next step is a public hearing on 12 July. The hearing will focus on four topics: the principles and values that underpin the patent system; the proposed Community patent; non-Community initiatives such as the London Protocol and the European Patent Litigation Agreement (EPLA); and possible areas for harmonisation at Community level. I am very pleased that the European Parliament has shown interest in this consultation, in particular, that your Chairman, Mr Gargani, has agreed to be the first speaker at the hearing.

We intend to publish a report summarising the outcome of the written consultation and of the public hearing. I hope to come back here to discuss the conclusions with you in the autumn. One thing is certain, progress in the patent field has to be made. Businessmen, faced with a 21st century global economy, scratch their heads in disbelief when they see us stuck in discussions about language regimes and regional distribution of courts. What they want is a cheaper and reliable patent system. That’s why I think we should look at all possible routes forward, be they Community or non-Community initiatives.

On the related issue of design protection, the so-called 'spare parts proposal', we have seen little progress. I can only regret this. Over-protecting the designs market does nothing to stimulate competitiveness – on the contrary, this may just perpetuate “economic rents”. I have no doubt that the adoption of this proposal would result in more choice and lower prices. There are economic benefits to be gained – for consumers as well as industry. Consumers will benefit from lower prices and more choice. Business will benefit because newcomers will have a chance to enter this market and create growth and jobs.

Safety issues have been raised repeatedly. Safety must remain a primary concern, but let me stress that this concern has already been addressed by other EU laws, for instance by the type approval framework directive in the automobile sector. I hope that discussions on the “spare parts proposal” can resume quickly. Businesses and consumers are waiting for concrete results. This is what they are entitled to.

On copyright, I look forward to your opinion on the Recommendation on Online Music which the Commission adopted last year. We are now monitoring its impact. I am pleased to be able to report that things already seem to be moving forward. We have seen a number of deals for EU-wide licences struck since the start of this year, and we are also seeing moves towards improved governance in the more forward-looking collecting societies.

In bringing forward the Recommendation, we wanted to inject a bit of pace into the online music market. It is an area with rich potential for growth, to the ultimate benefit of all concerned – business, rightsholders and consumers. We are also looking at the question of copyright levies. This is on our work programme for later this year. We fully share the view that copyright holders deserve to be rewarded for their work. But we need to ensure that this is done in a fair, efficient and equitable way.

Levies – on media and equipment - impose a cost on both producers and consumers. We need to be sure that this is the most appropriate way to reward rights holders and to examine whether it is putting a brake on innovative products and services. Through digital rights management, there are new technological means through which rights holders can, more directly, protect their interests. The key question is whether existing levies imposed on digital devices should be reduced or phased out and be replaced by direct payment systems. We have launched a consultation to get the views of consumers and stakeholders. I have written to your chair about this and would very much welcome your views on this process.

Finally there is the question of the term of protection for sound recording and its role in fostering a more competitive EU phonogram industry. Currently, the term of protection for performers and producers is fifty years from the time of a recording. The question is whether this should be extended possibly to match the USA which offers 95 years’ protection.
Performers feel that they are entitled to greater protection, at least for their own lifetimes. The European music industry claims an extension is vital for its competitiveness. The results of an impact assessment will be available by the end of 2006. We are consulting all stakeholders during this process with an open mind."

Lees de volledige speech EU Commissaris Charlie McCreevy hier.

IEF 2239

Horing

'The European Commission will hold a public hearing on future EU patent policy on 12 July 2006. This is the second step of the public consultation launched in January 2006  with the aim of collecting stakeholders' views on the patent system in Europe and seeking views on what measures could be taken in the near future to improve this system.'

Lees hier meer.

IEF 2237

Ondanks druk

Webwereld bericht dat “Ondanks druk van een aantal lidstaten wil de Europese Commissie Apple niet dwingen om de muziek uit de Itunes-winkel afspeelbaar te maken op andere spelers dan de Ipod.  Directeur-generaal Concurrentie Philip Lowe van de Europese Commissie verklaarde maandag tegenover Reuters dat de de commissie 'het ontbreken van de mogelijkheid om Itunes-muziek op andere apparaten dan de Ipod af te spelen in dit stadium niet een groot probleem vindt zolang er geen nieuwe ontwikkelingen in de markt zijn.”

Lees hier meer.

IEF 2233

Het Tweede Octrooicongres

Een beter, transparanter en goedkoper octrooisysteem. Dat wil staatssecretaris Van Gennip bereiken met een aantal aanpassingen in de Rijksoctrooiwet 1995. Om het systeem te verbeteren neemt de staatssecretaris maatregelen op vier fronten.

Zo wil Van Gennip het zesjarige, ongetoetste octrooi afschaffen. In de praktijk blijkt dit namelijk nauwelijks iets toe te voegen. Het twintigjarige octrooi wordt versterkt met een zogenoemde ‘written opinion’. Dit is een toegankelijke toelichting op het zogeheten nieuwheidsonderzoek. Hierdoor wordt de rechtszekerheid voor de houder groter en ontstaat voor derden meer transparantie.

Om de drempel voor octrooiaanvragen te verlagen, gaat de taks voor het nieuwheidsonderzoek bij een twintigjarig octrooi omlaag van 340 euro naar 100 euro. Bovendien neemt de overheid de kosten voor een ‘written opinion’ op zich. De staatssecretaris wil ook dat duidelijk wordt hoe de kosten voor het inhuren van een octrooigemachtigde zijn opgebouwd. Deze kosten vormen nu een belangrijk deel van de totale aanvraagkosten

De staatssecretaris kondigde haar plannen gisteren aan tijdens het Tweede Octrooicongres. Met een beter octrooisysteem wil Van Gennip het vooral het midden- en kleinbedrijf makkelijker maken. Grote bedrijven verkrijgen over het algemeen via de internationale of Europese route octrooien voor meerdere landen, waaronder Nederland. Het nationaal octrooisysteem is voor het mkb belangrijk om op een relatief snelle, goedkope en eenvoudige manier een octrooi te verkrijgen. De staatssecretaris dient na de zomer een wetsvoorstel in om de Rijksoctrooiwet te wijzigen.

Lees hier iets meer. (Toespraak nog niet beschikbaar)

IEF 2207

Twee emmertjes

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juni 2006, HA ZA 05-2298. Dijkstra Plastics B.V. tegen Saier Verpackungstechnik GmbH & Co.

Interessant octrooigeschil over de garantiesluiting van een emmer. De uitspraak is vooral lezenswaardig omdat de interpretatie van het octrooi na een inbreukprocedure in eerste aanleg en hoger beroep nog een keer aan bod komt. Onderwerp is een EP van Saier. Tegen het Europese octrooi van Saier is een oppositie- en beroepsprocedure bij het Europees Octrooibureau door Dijkstra gevoerd, waarbij het octrooi in aangepaste vorm is gehandhaafd.

Bij vonnis van 10 juli 2002 heeft de rechtbank geoordeeld dat Dijkstra met de verhandeling van zowel de Foodline- als Gar-emmers inbreuk maakt op het octrooi. Bij arrest van 10 februari 2004 heeft het Hof geoordeeld dat Dijkstra met de verhandeling van de Gar-emmers (maar niet de Foodline-emmers) inbreuk maakt op het octrooi. In hoger beroep is gebleken dat de lip van de Foodline-emmer niet de “hefboom” functie heeft om het deksel er af te kunnen liften. Tegen het arrest van het Hof is beroep in cassatie ingesteld.

Dijkstra vordert in dit geschil onder meer vernietiging van het octrooi primair, omdat de beschermingsomvang is uitgebreid, en subsidiair omdat het de vereiste inventiviteit mist gelet op de door Dijkstra aangevoerde stand van de techniek, en een verklaring voor recht dat de GAR-emmer van Dijkstra geen inbreuk maakt op het octrooi.

De rechtbank wijst de vorderingen af. Van een uitbreiding van de beschermingsomvang is geen sprake.

“De uitvindinggedachte van het octrooi (volgens de B2-versie en samengevat) is dat het deksel gemakkelijk van de emmer te halen is door gebruikmaking van een “lip” die als een soort hefboom het deksel oplicht en over de houderrand tilt en tegelijkertijd dienst doet als verzegeling (doormiddel van losscheurbare nokjes of “ribben” ) zodat direct zichtbaar is dat de emmer open is geweest. In de uitvindinggedachte van de B1-versie spelen de woorden “satt und dichtend” geen belangrijke rol.

Die uitvindinggedachte ziet er immers op dat wordt voorzien in een lip om het deksel gemakkelijk los te maken (“leichtes Lösen”). De door Dijkstra bepleite beperking in de B1-versie tot zeer vast zittende deksels valt uit deze uitvindinggedachte zodoende niet te halen.

Nadere bestudering van de 3 passages die niet meer voorkomen in de B2 versie brengt de rechter niet tot een ander oordeel. De passages zeggen niets over de kracht die nodig is om de deksel op te kunnen liften en niet blijkt dat de deksel zo vast zou moeten zitten dat deze niet meer met de hand op te lichten is. “Er staat welbeschouwd slechts dat het deksel zeer vast moet zitten maar hoe vast is onduidelijk.”

De rechtbank leest in deze passage ook niet dat het moet gaan om een deksel die alleen op te lichten is met de lip. “Het gaat er in deze passage immers om dat de originaliteit wordt gewaarborgd met de nokjes of de dunne film tussen lip en emmerrand, die worden/wordt verbroken zodra de lip voor het eerst wordt gebruikt.”

Volgens de rechtbank blijkt uit geen van de door Dijkstra aangevoerde publicaties dat het voor de hand ligt om de lip een dubbelfunctie te geven van garantiesluiting en tegelijkertijd hefboomwerking om het oplichten van het deksel te vergemakkelijken.

De rechtbank wijst de vorderingen af.

Lees het vonnis hier.

IEF 2206

Schadestaat niet geschorst

Rechtbank Den Haag, 14 juni 2006, zaaknr./ rolnr: 242926 / HA ZA 05-1611. The Regents of the University of California tegen Microvena Corporation e.a.

Deze uitspraak betreft een beslissing op een verzoek tot schorsing van de schadestaatprocedure. In de schadestaatprocedure vordert The Regents schadevergoeding van Microvena c.s. op grond van een vonnis waarin Microvena c.s. is veroordeeld tot schadevergoeding wegens octrooi-inbreuk.

Microvena c.s. vorderen schorsing van de schadestaatprocedure op grond van artikel 83 lid 3 van de Rijksoctrooiwet 1995 en voeren daartoe aan dat het op grond van na het vonnis in de hoofdzaak ter beschikking gekomen feiten en bewijsmateriaal - alsmede jurisprudentie omtrent grensoverschrijdende bevoegdheid - zeer aannemelijk is dat het gerechtshof het vonnis in de hoofdzaak niet in stand zal laten.

De rechtbank wijst het verzoek van Microvena c.s. af en overweegt:

"Deze wetsbepaling (art. 83 lid 3 ROW 1995) ziet evenwel niet op een situatie als de onderhavige, nu het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het mogelijk te maken dat een schadestaatprocedure op basis daarvan zou kunnen worden geschorst teneinde het resultaat af te wachten van het hoger beroep van het vonnis waarbij de zaak naar de schadestaat is verwezen. Naar The Regents terecht heeft betoogd, zou dat leiden tot het op oneigenlijke wijze buiten effect stellen van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van het vonnis dat tot de schadestaatprocedure heeft geleid."

Lees het vonnis hier.

IEF 2202

Inwerking

Staatsblad 2006 263, Uitgegeven de dertiende juni 2006: Artikel I en II, onderdeel L en T, onder 1, van de Rijkswet van 17 november 2005, houdende goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) (Stb. 2006, 22)

Treden met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst in werking met uitzondering van de zinsneden «, indien het octrooi is verleend in een andere taal dan het Engels,» en «of in het Engels», in de eerste volzin en van tweede volzin van artikel II, onderdeel T, onder 1.

 Nota van toelichting: Na de inwerkingtreding van artikel I van de Rijkswet van 17 november 2005, houdende goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) (Stb. 2006, 22) kan worden begonnen met de procedures die leiden tot bekrachtiging van de genoemde verdragen, uitgezonderd het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120) omdat de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen nog niet tot stand zijn gebracht.

Wat de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) wordt er, volledigheidshalve, op gewezen dat deze op 13 december 2007 in werking zal treden. Op dat tijdstip houdt de tekst van het verdrag die tot dat tijdstip van kracht is op van toepassing te zijn.

Daarom is ervoor gekozen nu al tot de bekrachtiging ervan over te gaan en daarmee dus niet te wachten totdat de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen zijn vastgesteld. Met de gedeeltelijke inwerkingtreding van artikel II, onderdeel T, onder 1, vervalt de plicht tot waarmerking van een vertaling in het Nederlands van een Europees octrooi door een octrooigemachtigde. De zinsneden van de eerste volzin en de tweede volzin die nu nog niet in werking zullen treden, zijn gebaseerd op het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21), ook bekend als Vertalingenprotocol. Het Vertalingenprotocol zal pas in werking treden nadat Engeland, Frankrijk en Duitsland en ten minste vijf andere verdragsluitende staten dat protocol hebben bekrachtigd. Zodra aan die voorwaarden is voldaan, zullen eveneens de geciteerde zinsneden en de tweede volzin in werking worden gesteld. De Staatssecretaris van Economische Zaken, C. E. G. van Gennip Staatsblad 2006 263 3   

Lees het staatsblad hier.

IEF 2196

De verzochte voeging

Rechtbank 's-Gravenhage, 14 juni 2006, Conor Medsystems Inc. tegen Angiotech Pharmaceuticals c.s.

Incidenteel vonnis over de voeging met een andere procedure en tot voeging als procespartij. Angiotech vordert dat de onderhavige zaak zal worden gevoegd met de bij de rechtbank 's-Gravenhage aanhangige zaak tussen Angiotech en haar licentienemer Boston Scientific en anderzijds Conor, waarin Angiotech een inbreukverbod op hetzelfde octrooi waar het in de onderhavige zaak om gaat wordt gevorderd.

De verzochte voeging wordt geweigerd, aangezien de zaken niet tussen dezelfde partijen speelt (slechts één van de octrooihouders treedt op) en de andere zaak niet is aangebracht binnen het versneld regime in octrooizaken. De vordering tot voeging van Boston Scientific wordt toegewezen.

Lees het vonnis hier