Procesrecht  

IEF 7168

Tegen de niet verschenen gedaagde

Gedaagde ODL - klik voor vergrotingEiser Ligman - Klik voor vergrotingRechtbank ’s-Gravenhage, 15 oktober 2008, KG ZA 08-1041, Ligman Lighting Co. Ltd tegen ODL Leuchten GmBH (met dank aan Karianne Thomas en Herwin Roerdink, Van Doorne).

Merkenrecht, auteursrecht en proceskosten in verstekzaak. Hoogte proceskosten is vanzelfsprekend niet betwist: €20.023,24. Vonnis treedt in de plaats van de wilsverklaring van gedaagde tot overdracht domeinnamen.

De voorzieningenrechter verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde en veroordeelt gedaagde om iedere inbreuk op de merkrechten en auteursrecht van eiseres, waaronder het gebruik van de domeinnamen en de websites gekoppeld aan ‘ligman.nl’, ligmanlighting.nl en ‘ligmanlighting.eu ‘en/of andere met de merken van eiseres overeenstemmende domeinnamen te staken en gestaakt te houden en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de gedaagde tot het geven van de opdracht aan de isp van ODL, de SIDN en de EURid tot het overdragen van de domeinnamen aan de eiseres, dan wel een door haar aangewezen partij."

Lees het vonnis hier.

IEF 7151

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 08-2048, Deere and Company & John Deere International GmbH tegen VR-Products B.V. & Van Ruiten

Vonnis in incident. Vordering tot zekerheidstelling afgewezen. Proceskosten incident voor eiser in incident.

In de hoofdzaak stelt Deere dat Van Ruiten inbreuk op haar woord-, beeld- en kleurmerken door het verkopen, te koop aanbieden, ten verkoop in voorraad hebben en/of (doen) vervoeren van grasmaaiers afkomstig van buiten-Europese parallelimport. In incident vordert Van Ruiten dat eisers als buitenlandse vennootschappen zekerheid moeten stellen voor proceskosten en schadevergoeding.

De rechtbank wijst de vordering af omdat zo een verplichting tot het stellen van zekerheid i.c. niet bestaat, omdat Deere, kort gezegd,  op grond van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika  is vrijgesteld van het stellen van de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid. John Deere is gevestigd in Zwitserland, zodat haar op grond van artikel 45 EVEX geen zekerheid kan worden opgelegd.  De Proceskosten van het incident komen voor rekening van Van Ruiten, af te rekenen bij het eindvonnis in de hoofdzaak. 

Lees het vonnis hier.

 

IEF 7142

Ex Parte Amstellodamensis

Rechtbank Amsterdam, 26 september 2008, LJN: BF6523, Argeweb B.V. tegen Online Breedband B.V.

Tweede Amsterdamse ex parte met wederhoor (nu ook mét proceskostenveroordeling). Bevel tot staken inbreuk auteursrecht commercial afgewezen. Proceskostenveroordeling voor verzoekster. 
 
“Verzoekster, verder Argeweb, heeft op 24 september 2008 een verzoekschrift ex  artikel 1019 e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ingediend,  welk verzoekschrift aan deze beschikking is gehecht. Dit verzoek is behandeld ter  zitting van 26 september 2008, waarbij, naar aanleiding van de inhoud van het  verzoekschrift, behalve Argeweb ook verweerster, verder Online Breedband, is  gehoord. Na de zitting is direct mondeling uitspraak gedaan en aan partijen  meegedeeld dat de schriftelijke uitwerking zou volgen op 2 oktober 2008. Het  onderstaande bevat die uitwerking. Beide partijen hebben producties in het geding  gebracht, waaronder een DVD en een CD-rom, die ter zitting zijn bekeken. Van de  zijde van Online Breedband is tevens een pleitnota overgelegd.”

 (…) “4.2.  Niet in geschil is dat de commercial van Argeweb kan worden aangemerkt  als een werk in de zin van de Auteurswet. Na het bekijken van de beide spotjes,  heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat de commercial van Online  Breedband een aantal elementen bevat die overeenkomen met elementen uit de  reclame van Argeweb. Zo is bijvoorbeeld in beide reclames een meisje met een bal  te zien. Verder is in de commercials van beide partijen het begrip ‘online’ fysiek  in beeld gebracht in die zin dat mensen te zien zijn die over een lijn lopen. Online  Breedband zou dit idee ontleend kunnen hebben aan de reclame van Argeweb,  hoewel zij dat ten stelligste ontkent. Anderzijds valt ook niet uit te sluiten dat  partijen onafhankelijk van elkaar op het idee zijn gekomen om het begrip ‘online’  op deze wijze uit te beelden, aangezien een dergelijke ‘vertaling’ van het begrip  ‘online’ enigszins voor de hand ligt.

4.3.  Wat er ook zij van het voorgaande, Online Breedband heeft terecht aangevoerd dat niet een bepaald idee auteursrechtelijk beschermd is, maar alleen de uiting waarin dit idee nader is vorm gegeven. (…)

4.4.  Hoewel zeker sprake is van overeenstemmende elementen, zoals hiervoor vermeld onder 4.2, verschillen beide commercials aanzienlijk van elkaar. Anders dan Argeweb heeft betoogd, kan de reclame van Online Breedband zeker niet als een ‘100% nabootsing’ van die van Argeweb worden gekenschetst. (…) De totaalindruk bij Argeweb, waar de opvolgende figuren contact maken met hun directe voorganger is van een gemeenschap waar iets wordt gedeeld. De totaalindruk bij Online Breedband is dat een product wordt aangeboden dat voor een rij van uiteenlopende individuen interessant kan zijn.  Al met al springen de verschillen zodanig in het oog en is de totaalindruk van beide reclames dermate verschillend dat van een inbreuk op het auteursrecht niet kan worden gesproken.

4.7.  Als de in het ongelijk gestelde partij zal Argeweb worden veroordeeld in de kosten van dit geding, die aan de zijde van Online Breedband worden begroot op € 6.750,- aan salaris advocaat, nu deze kosten als redelijk en evenredig kunnen worden aangemerkt.

Lees de beschikking hier. Eerste ex parte met wederhoor hier.

IEF 7141

Een derde in vrijwaring

Rechtbank ’s-Gravenhage 1 oktober 2008, HA ZA 08-2204 (Bureau voor Free Publicity V.O.F. c.s. tegen IDMC)

Vonnis in incident. Octrooirecht. Auteursrecht. Eiser Free Publicity vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank, kort samengevat, het octrooirecht van gedaagde IDMC vernietigt en voor recht verklaart dat IDMC geen auteursrecht heeft op de beschreven werkwijze en dat IDMC onrechtmatig met haar octrooirecht, auteursrecht en/of enig aanverwant recht wappert. In dit incident vordert gedaagde IDMC dat de rechtbank haar zal toestaan haar adviseur met betrekking tot de aanvraag van het octrooirecht in vrijwaring op te roepen. De rechtbank wijst de vordering toe.

“4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien de gedaagde in de hoofdzaak stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot deze derde het recht te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. IDMC heeft aangevoerd dat zij met betrekking tot de aanvraag en de handhaving van het octrooirecht door Muller & Eilbracht is geadviseerd en heeft daarmee het bestaan van een rechtsverhouding in de zin van artikel 210 Rv voldoende gemotiveerd gesteld. Gelet op deze rechtsverhouding, die doorgaans kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, valt immers niet uit te sluiten dat IDMC, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig uitvalt, verhaal heeft op Muller & Eilbracht. Daarom komt de incidentele vordering voor toewijzing in aanmerking. De
rechtbank merkt hierbij nog op dat niet valt in te zien waarom de vrijwaring geen betrekking zou (kunnen) hebben op de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen. In ieder geval is niet vereist dat de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident op dezelfde rechtsgronden berusten.

4.2. Gelet op de in de hoofdzaak gevorderde proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv zal de rechtbank de beslissing omtrent de kosten aanhouden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7135

Slechts de proceskosten dienen te worden beoordeeld

Vzr Rechtbank Dordrecht, 2 oktober 2008, LJN: BF5177, Comtech Telecom B.V. tegen Com.Tech. Automatisering Gorinchem B.V.

Eerst even voor jezelf lezen: Eisers vorderen een verbod op gebruik van handelsnaam en een gebod tot overdracht om iet van drie domeinnamen (met doorlinking naar website eisers hangende deze overdracht) op grond van inbreuk op haar handelsnaamrechten. Veroordeling in de proceskosten wordt gevorderd op grond van artikel 1019 h Rv. Gedaagdenvoeren verweer. Nu gedaagden de handelsnaam na sommatie plus dagvaarding door eisers hebben veranderd, is hiermee het door eisers gestelde spoedeisend belang en verwarringsgevaar gegeven. Vordering van eiser sub 2 wordt afgewezen bij gebrek aan het stellen van gronden daartoe. Ter terechtzitting zijn partijen een en ander overeengekomen, zoals in dictum is opgenomen voor de tenuitvoerlegging. De vordering wordt voor het overige niet door eisers gehandhaafd. Slechts de proceskosten dienen te worden beoordeeld. Deze worden op grond van art. 1019h Rv en conform de lijst 'Indicatietarieven in IE-zaken'tot een hoogte van €4.000,- redelijk en evenredig geacht en toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7131

Ter kennisgeving

HvJ EG, 2 oktober 2008, zaak C-144/07 P, K-Swiss Inc. tegen OHIM.

Gemeenschapsmerkenprocesrecht. Merkenrecht ontaardt in volledig procesrechtelijk geschil.

“K-Swiss erkent dat de litigieuze beschikking haar door middel van een door de onderneming DHL afgehandelde expreslevering is bezorgd op 28 oktober 2005, maar stelt zich evenwel op het standpunt dat moet worden bepaald of deze bezorging moet worden geacht te hebben plaatsgevonden per aangetekende brief met ontvangstbevestiging in de zin van regel 62, lid 1, van verordening nr. 2868/95.” Dat het document de geadresseerde wel heeft bereikt is echter afdoende. Het te laat instellen van beroep, twee maanden na ontvangst van de beschikking,  komt derhalve voor rekening van K-Swiss.

“21. In punt 22 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht vastgesteld dat partijen noch beweerden dat de door de onderneming DHL afgehandelde en bij rekwirante bezorgde expreslevering in de vorm van een aangetekende brief was verzonden, noch dat deze onderneming in Duitsland aangetekende zendingen mocht verrichten, en dat de begeleidende brief niet vermeldde dat het een aangetekende brief betrof, maar enkel beklemtoonde dat van deze zending „enkel per DHL kennis wordt gegeven”.

22. Het Gerecht heeft derhalve terecht geconcludeerd dat een dergelijke kennisgeving niet een „kennisgeving per aangetekende brief met ontvangstbevestiging” in de zin van regel 62, lid 1, van verordening nr. 2868/95 vormde.

23. Wanneer het BHIM echter niet in staat is te bewijzen dat het naar behoren van een document kennis heeft gegeven dan wel wanneer de voor de kennisgeving geldende bepalingen niet zijn nagekomen, maar dit document de geadresseerde wel heeft bereikt, volgt, anders dan het BHIM betoogt, uit regel 68 van verordening nr. 2868/95, die het Gerecht op goede gronden heeft toegepast, dat het BHIM het bewijs van de datum van die ontvangst kan leveren en dat de kennisgeving wordt geacht op die datum te zijn geschied.

24. Het Gerecht heeft ook terecht overwogen dat het op 16 januari 2006 door K-Swiss ingestelde beroep tardief was en niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten."

De hogere voorziening wordt afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 7120

Uitbating van haarkapperssalons

Klik voor vergrotingRechtbank Almelo, 22 september 2008, LJN: BF3796, Hair Club BVBA Kreatos tegen Kreatos Kappers V.O.F.

Handelsnaam en merkenrecht. Haarkappers. “Een domeinnaam is in beginsel niet meer dan een zoekterm die een internetgebruiker zal geleiden naar een bepaalde website.” Handelsnaam van een buitenlandse onderneming. Merkrecht versus oudere handelsnaam. Inbreuk op handelsnaam en merkrechten door gedaagden niet aangenomen. Indicatietarieven: €2000,-.
 
Eiseres stelt dat gedaagden onrechtmatig jegens haar handelen door het gebruik van de handelsnaam “Kreatos Kappers”. Zij vordert daarom -zakelijk weergegeven- veroordeling van gedaagden tot staking en gestaakt te houden van ieder gebruik van de handelsnaam ‘Kreatos Kappers ’ en van iedere andere handelsnaam die daaraan identiek is, van ieder gebruik van het beeldmerk ‘Kreatos, ‘t is zo geknipt’, alsmede van het woordmerk ‘KREATOS’, waaronder begrepen het gebruik van ‘Kreatos kappers’ en ‘kreatoskappers.nl’, alsook ieder gebruik van de domeinnaam ‘kreatoskappers.nl’ en iedere domeinnaam met daarin de naam ‘Kreatos’.

Partijen zijn woonachtig op het grondgebied van verschillende staten. Hierdoor draagt de zaak een internationaal karakter. Aan de Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe nu gedaagden in Nederland gevestigd dan wel woonachtig zijn. De Wet conflictenrecht onrechtmatige daad van april 2001 is van toepassing.

Handelsnaam. “4.6.  De handelsnaam van een buitenlandse onderneming kan in Nederland ingevolge artikel 5 Hnw worden beschermd. Voorwaarde voor bescherming is a) dat de buitenlandse handelsnaam reeds (in het buitenland) werd gevoerd op het tijdstip dat met het voeren van de binnenlandse naam werd begonnen, en b) of -indien vraag a bevestigend wordt beantwoord- bij het Nederlandse publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten was toen gedaagde sub 1. haar handelsnaam ging voeren.

4.7.  Eiseres heeft tot 10 november 1993 enkel salons in België opgericht, zodat in het onderhavige geval allereerst van belang is het antwoord op de vraag of eiseres op  10 november 1993 de in geschil zijnde handelsnaam ‘Kreatos’ reeds voerde in België. Zo ja, dan dient eiseres bescherming te genieten van de Handelsnaamwet indien verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is bij het Nederlandse publiek.

4.8.  (…) Ook uit de overige producties blijkt niet dat eiseres de handelsnaam ‘Kreatos’ reeds voerde op het moment van oprichting en vestiging van gedaagde sub 1., zodat niet genoegzaam is gebleken dat eiseres op 10 november 1993 de handelsnaam ‘Kreatos’ reeds voerde. Op het van belang zijnde tijstip, 10 november 1993, moet worden aangenomen dat verwarring bij het relevante Nederlandse publiek dus niet mogelijk was. Eiseres heeft haar stelling dat gedaagden onrechtmatig jegens haar handelen door gebruik te maken van de handelsnaam ‘Kreatos’ dan ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Niet is gebleken dat zij de bescherming geniet van de Handelsnaamwet.

Merkrechten. 5.1.  Er is reeds voorlopig geoordeeld dat de handelsnaam ‘Kreatos Kappers’ mag worden gevoerd door gedaagden en dat eiseres daartegen niet de bescherming van de handelsnaamwet kan inroepen. Een domeinnaam is in beginsel niet meer dan een zoekterm die een internetgebruiker zal geleiden naar een bepaalde website. Bij het registeren van een domeinnaam geldt ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij de keuze van een domeinnaam moet echter wel rekening worden gehouden met handelsnaam- en merkrechten van anderen.

5.2.  Eiseres stelt weliswaar dat het recht op het uitsluitende gebruik van het beeldmerk “Kreatos, ’t is zo geknipt’ en het woordmerk ‘Kreatos’ zijn grondslag vindt in de inschrijving van deze merken bij het Benelux-Merkenbureau, vaste rechtspraak is echter dat de rechthebbende op een oudere handelsnaam het gebruik ervan in zijn gevestigde bedrijfsdebiet niet kan worden verboden met een beroep op een jonger merkenrecht. Dit volgt ook met zoveel woorden uit artikel 16 lid 1 derde volzin Agreement on Trade Related Apects of Intellectual Property Rights (TRIPs-Verdrag ). De stelling van eiseres dat zij zich op grond van haar merkinschrijvingen kan verzetten tegen het gebruik door gedaagden van hun handelsnaam, waaronder het gebruik van de domeinnaam ‘www.kreatoskappers.nl’ wordt dan ook verworpen. Eiseres heeft bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagden zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel hebben getrokken uit de reputatie van de merken van eiseres. Zij stelt dat gedaagden met het gebruik van de domeinnaam, internetgebruikers die op zoek zijn naar een kapperssalon van eiseres naar hun kapperssalon lokken, waardoor consumenten ten onrechte kunnen veronderstellen dat de onderneming en website van gedaagden gelieerd zijn aan de onderneming van eiseres. Nog afgezien van de vraag of dat gevaar voor verwarring, gelet op de uiteenlopende vestigingsplaatsen van de salons van eiseres en gedaagden, zich niet enkel bij een klein -verwaarloosbaar- deel van het publiek zal voordoen, gedaagden kunnen zich er met recht en reden op beroepen dat zij voor het voortgezet gebruik van hun handelsnaam, waarmee zij gedurende jaren goodwill hebben opgebouwd, een geldige reden hebben. Er is daarom geen enkele reden om aan te nemen dat eiseres op grond van haar jongere merkinschrijving gedaagden zal kunnen beletten hun handelsnaam te blijven gebruiken.

5.3. Het beeldmerk bestaat echter niet alleen uit de naam ‘Kreatos’, maar ook uit een kenmerkende toevoeging ‘’t is zo geknipt’. Op voorhand is aannemelijk dat eiseres merkenrechtelijke bescherming toekomt voor deze toevoeging, gelet op diens depot van het merk en het gebruik van dat merk. Echter, onvoldoende gesteld of gebleken is dat gedaagden (onrechtmatig) gebruik maken van het beeldmerk ‘Kreatos, ’t is zo geknipt’, zodat eiseres geen belang heeft bij toewijzing van de daarop betrekking hebbende vordering.

Proceskosten. 5.5.  Als de in het ongelijk gestelde partij wordt eiseres veroordeeld in een vergoeding van de proceskosten van gedaagden. Dit doet de voorzieningenrechter aan de hand van de lijst “Indicatietarieven in IE-zaken.” Deze lijst is goedgekeurd door het LOVC, geldt voor vonnissen vanaf 1 augustus 2008 en komt de voorzieningenrechter als rechtens juist voor. De voorzieningenrechter maakt, conform de lijst, een onderscheid in de proceskosten. De proceskosten ter zake van schending van het gemene recht (onrechtmatige daad) worden begroot op € 816,- (het standaard tarief). De proceskosten ter zake van het intellectuele eigendomsrecht worden, ex artikel 1019h Rv, begroot op € 2.000,- nu de intellectuele eigendomsrechtelijke aspecten van deze zaak van relatief eenvoudige aard zijn en gedaagden geen gedetailleerde opgave hebben gedaan van het uurtarief, het aantal gewerkte uren en de concreet verrichte werkzaamheden. Het te vergoeden griffierecht bedraagt € 254,-.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7119

Een nogal recht-door-zee auteursrechtelijke zaak

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 5 september 2008, LJN: BF3693, Vivant tegen Lemetex Import/Export B.V.

Geregistreerd auteursrecht. Niet objectief bepaalde keuzes en veel op elkaar lijkende stoffen.  Na de hors catégorie proceskosten uit Den Haag (hier en hier), nu de basse catégorie uit Den Bosch. De indicatietarieven komen niet ter sprake maar de volledige kostenveroordeling wordt sterk gematigd op grond van o.a. het waarborgen van vrije toegang tot de rechter.  “Daarnaast dient een beweerdelijk inbreukmaker die, zoals Lemetex een bewust afwijkend dessin (spiralen in plaats van ovalen) op de markt brengt, niet door een onevenredig en onbillijk procesrisico belemmerd te worden om de vraag of dat afwijkend dessin al dan niet een inbreuk oplevert, aan de rechter te kunnen voorleggen. Veel meer dan het aan de rechter voorleggen van de beide dessins teneinde dat oordeel te geven, is er in deze zaak niet voorgevallen. In die zin is het een nogal recht-door-zee auteursrechtelijke zaak.” 15 uur uit en thuis advocatenwerk is redelijk en evenredig. Helaas zonder plaatjes (wie ze heeft, mag ze mailen).

Eiser Vivant ontwikkelt twee maal per jaar een nieuwe collectie luxe verpakkingsmaterialen en decoratiematerialen, ontworpen door haar eigen ontwerpafdeling. Vivant laat deze ontwerpen registeren bij de Inspecteur van Belastingen "ten einde de aanvang van haar auteursrecht vast te leggen". Gedaagde Lemetex exploiteert een groothandel in woningtextiel en brengt een decoratieve stof op de markt had gebracht die identiek, althans nagenoeg identiek, was aan een ontwerp  van Vivant, de Daylight, een doorzichtige voile die is bedrukt met een glitterprint, zijnde in rijen geplaatste min of meer ovale figuren. “Het ontwerp is geregistreerd voor uiteenlopende toepassingen, met name het gebruik als een “Deco Ribbon”, zijnde een decoratieve tafelloper voor de kerstdagen”

Lemetex erkent dat zij inbreuk maakt op het auteursrecht van Vivant en zegt toe om met het aanbieden van de inbreukmakende stof te staken, maar voornemens te zijn een soortgelijk product op de markt brengen, doch dat het ontwerp daarvan voldoende zal afwijken van het ontwerp van Vivant. Lemetex brengt vervolgens een decoratieve stof op de markt onder de naam “Delphine”. Die stof is het onderwerp van geschil in de onderhavige zaak.

De voorzieningenechter stelt vast dat de Daylight in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming (“niet objectief bepaalde keuzes”) en dat de Delphine een inbreukmakend ontwerp is.

“4.1 Bij Vivant’s ontwerp van Daylight zijn een aantal niet objectief bepaalde keuzes gemaakt die uiteindelijk hebben geleid tot een ontwerp met een oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de ontwerper draagt. De in rijen geplaatste min of meer ovale figuren gedrukt op een transparante stof zijn het resultaat van een keuze die niet is bepaald door vereisten van technische of praktische aard. Het ontwerp “Daylight” is dan auteursrechtelijk beschermd.
  
4.2.  Lemetex’ ontwerp Delphine heeft onvoldoende afwijkende uiterlijke kenmerken van het ontwerp Daylight. (…) Hoewel het bewerken van een dergelijke stof in verschillende kleuren en dessins niet nieuw is, lijken in beide gevallen de geprinte figuren – min of meer ronde figuren van dezelfde grote in glitterprint – veel op elkaar. Het onderscheid tussen de ovalen (Daylight) en spiralen (Delphine) is daarbij onvoldoende in het oog springend en de breedte van de lijnen van de figuren onvoldoende afwijkend om de totaalindruk van het ontwerp Delphine anders te doen zijn dan die van het ontwerp Daylight. Dan is het verspreiden van het ontwerp Delphine auteursrechtelijk een inbreuk op de rechten van Vivant.”

Maar van belang lijken vooral de  overwegingen met betrekking tot de werkelijke proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter komt, zonder naar de indicatietarieven te verwijzen, tot een bedrag van ongeveer €3000,-  aangezien een dergelijke zaak in 15 uur, inclusief zitting, afgerond kan worden.   

“4.9.  Met betrekking tot de gevorderde volledige kostenveroordeling en de kostenstaat van de raadsman van Vivant wordt overwogen:

4.9.1.  Lemetex zal als de voor het grootste gedeelte in het ongelijk gestelde partij in de volledige proceskosten worden veroordeeld, doch uitsluitend voor zover die geacht kunnen worden betrekking te hebben op onderdeel 1 van de vordering en betrekking hebben op werkzaamheden na de ontdekking in december 2007 van het verschijnen op de markt van Lemetex’ product “Delphine”.

4.9.2.  Daarnaast dient een beweerdelijk inbreukmaker die, zoals Lemetex een bewust afwijkend dessin (spiralen in plaats van ovalen) op de markt brengt, niet door een onevenredig en onbillijk procesrisico belemmerd te worden om de vraag of dat afwijkend dessin al dan niet een inbreuk oplevert, aan de rechter te kunnen voorleggen. Veel meer dan het aan de rechter voorleggen van de beide dessins teneinde dat oordeel te geven, is er in deze zaak niet voorgevallen. In die zin is het een nogal recht-door-zee auteursrechtelijke zaak.

4.9.3.  Over de kostenstaat valt nog op te merken:

Overleg met een Octrooibureau en met een Merkenbureau heeft niets met deze auteursrechtelijke zaak van doen. Het besteden van 492 minuten aan het opstellen van de dagvaarding, van daarenboven 180 minuten “opstellen processtukken” en daarnaast nog eens 208 uur ongespecificeerde “dossierstudie” is gezien de voorshands gebleken omvang van de inbreuk en de aard van dit geding buitenproportioneel.

Gelet op een en ander acht de rechter bij het opgegeven uurtarief van € 190,00 een kostenveroordeling van:
Vooroverleg en studie  2 uur    € 380,00
Diverse correspondentie  3 uur    € 570,00
Dagvaarding    6 uur    € 1.140,00
Behandeling zitting    4 uur    € 760,00
Totaal          € 2.850,00
redelijk en evenredig. ”

Lees het vonnis hier.

IEF 7096

100.000 theedozen

Vzr. Rechtbank Dordrecht, 17 september 2008, LJN: BF1300, Sara Lee/DE N.V tegen gedaagde.

Merkenrecht. Ex parte verzoek zonder veel toelichting toegewezen.

Eiser verzoekt kort gezegd om gedaagde te bevelen om zijn inbreuk te staken op de woord- en beeldmerken “Pickwick” van eiser, zulks zonder gedaagde in rechte te doen horen. Eiser stelt dat gedaagde 100.000 theedozen met de opdruk “Pickwick” in het verkeer wil brengen, terwijl die dozen niet door eiser zijn vervaardigd en eiser daarvoor geen toestemming heeft gegeven.

“2.3.  Er bestaat geen beletsel om het verzoek (grotendeels) toe te wijzen, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot EUR 5.000.000 en dat de termijn voor het instellen van de hoofdzaak, als bedoeld in art. 1019i Rv, wordt bepaald op 2 maanden na betekening van deze beschikking aan [gedaagde]. Voor zekerheidsstelling bestaat geen aanleiding.”

Lees de beschikking hier.

IEF 7089

Een beetje je secretaresse de schuld gaan geven heeft geen zin

GvEA, 17 september 2008, zaak T-218/06, Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd tegen OHIM / Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van oudere communautaire en nationale woordmerken EURIM-PHARM tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Neurim PHARMACEUTICALS. Klasse 5, farmaceutische producten / geneesmiddelen. Oppositie toegewezen. Procesrechtelijk beroep m.b.t. o.a. de proceduretaal. Secretaresse krijgt de schuld (“Hij heeft ook verduidelijkt dat deze ervaren secretaresse, wier professionaliteit voorheen nooit in twijfel was getrokken, toentertijd te kampen had met ernstige familiale problemen, hetgeen haar werkgevers onbekend was”), maar dat is onvoldoende onderbouwd en maakt, heel kort samengevat, niet uit:

“24. (…) Hij stelde op 6 januari 2006 een secretaresse opdracht te hebben gegeven om de Duitse versie van het beroepschrift naar het BHIM te versturen en dat om een onverklaarbare reden, zonder dat hij in zijn zorgvuldigheidsplicht was tekortgeschoten, de tweede bladzijde van het formulier van het beroepschrift in het Engels was verstuurd. Hij heeft ook verduidelijkt dat deze ervaren secretaresse, wier professionaliteit voorheen nooit in twijfel was getrokken, toentertijd te kampen had met ernstige familiale problemen, hetgeen haar werkgevers onbekend was.”

79. In elk geval is het herstel in de vorige toestand overeenkomstig artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94 afhankelijk van de voorwaarde dat alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid is betracht. Ook al vormt – zoals verzoekster aanvoert – de vergissing die een secretaresse heeft begaan bij het versturen van het beroepschrift en waarvan de vertegenwoordigers van verzoekster niet op de hoogte waren, een verhindering in de zin van artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94, verzoekster moest voor de kamer van beroep aantonen dat zij de in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht. Verzoekster heeft in dit verband evenwel geen enkel bewijselement aangedragen. De kamer van beroep heeft dus niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door te concluderen dat niet was bewezen dat verzoekster alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht.”

Lees het arrest hier