Procesrecht  

IEF 13794

Overeenstemming in functionaliteit CAD-programma's onvoldoende, wel bewijsafgifte in China

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 april 2014, IEF 13794 (Autodesk tegen Zwcad)
Uitspraak mede ingezonden door Lisette Bieleveld en Marc Elshof, Boekel De Nerée. Auteursrecht. Broncode. Bedrijfsgeheim. Afgifte in China. CAD-programma's stellen een ontwerper in staat met een computer te tekenen en ontwerpen. Autodesk behandelt de broncode van AutoCAD als een bedrijfsgeheim. ZwCAD+ is doorontwikkeld en tekeningen zijn met AutoCAD uitwisselbaar. De punten van overeenstemming in de functionaliteit van ZWCAD+ en AutoCAD zijn onvoldoende om de gestelde auteursrechtinbreuk en schending van bedrijfsgeheimen aannemelijk te achten. De drempel voor toewijzing van het bevel tot afgifte van bewijsmateriaal ligt lager dan de drempel voor toewijzing van een verbod op inbreuk. Voor de edities van 2012 en 2014 dient de broncode te worden afgegeven aan een bewaarder in China.

De artikelen 843a, 1019a en 853 e.v. Rv verzetten zich niet tegen toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal dat zich in China bevindt aan een bewaarder in China.

4.7. De punten van overeenstemming in de functionaliteit van ZWCAD+ en AutoCAD die Autodesk aanhaalt, zijn in dit geval onvoldoende om de gestelde inbreuk en schending van bedrijfsgeheimen voorshands aannemelijk te achten. Autodesk wijst primair op een aantal fouten in de functionaliteit van AutoCAD 2008, die ook in ZWCAD+ voorkomen. (...)

4.8. Ook de overige punten van overeenstemming tussen ZWCAD+ en AutoCAD 2008 die Autodesk aanhaalt, zijn onvoldoende om voorshands een inbreuk of schending van bedrijfsgeheimen te kunnen aannemen. Voor elk van die punten is namelijk in een door gedaagden aangehaald rapport (productie 10 van ZWSoft c.s.) een verklaring gegeven die de gestelde ontlening ontkracht. Hoewel niet elke verklaring even overtuigend is en de combinatie van de vele punten van overeenstemming tussen ZWCAD+ en AutoCAD 2008 vragen oproept, kan in het licht van die verklaringen niet zonder nadere bewijslevering, waarvoor dit kort geding geen ruimte biedt, een verbod worden opgelegd.
4.9. Ten slotte moet het betoog van Autodesk dat ZWCAD+ wel moet zijn ontleend aan AutoCAD omdat ZWCAD+ in een veel kortere tijd is ontwikkeld dan AutoCAD, naar voorlopig oordeel worden verworpen. Daargelaten dat niet duidelijk is hoe lang de ontwikkeling van ZWCAD+ heeft geduurd, zijn er vele andere verklaringen voor de relatief snelle ontwikkeling van ZWCAD+ denkbaar dan het overnemen van delen van de broncode van AutoCAD 2008.
auteursrecht op dialoogvensters
4.10. Ter zitting heeft Autodesk nog betoogd dat gedaagden ook inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van Autodesk omdat (onderdelen van) dialoogvensters uit AutoCAD zijn overgenomen in ZWCAD+. Die stelling moet worden gepasseerd omdat die (onderdelen van) dialoogvensters naar voorlopig oordeel niet zijn aan te merken als een eigen intellectuele schepping van Autodesk en dus niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. Autodesk heeft ook niet gesteld dat, laat staan voldoende toegelicht waarom, de vormgeving of inhoud van die vensters origineel is.

4.12. Het door Autodesk aangevoerde belang bij de inbewaringgeving, te weten het veiligstellen van bewijsmateriaal ten behoeve van een bodemprocedure, is spoedeisend en naar voorlopig oordeel ook een rechtmatig belang in de zin van de artikelen 843a en 1019a Rv. Ook aan de overige eisen die deze bepalingen stellen aan de afgifte van bewijsmateriaal is naar voorlopig oordeel voldaan, waaronder de vereiste onderbouwing van de inbreuk. De hierboven in het kader van de beoordeling van de verbodsvordering getrokken conclusie over het gebrek aan onderbouwing van de gestelde inbreuk staat daaraan niet in de weg. De drempel voor de toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal ligt namelijk lager dan de drempel voor de toewijzing van een verbod op inbreuk. Het bewijsmateriaal waarvan de afgifte wordt gevorderd moet immers kunnen wordt gebruikt bij de onderbouwing van de gestelde inbreuk in een procedure waarin een verbod wordt gevorderd. Daar komt bij dat de toewijzing van het gevorderde verbod veel ingrijpender is voor gedaagden dan een toewijzing van het gevorderde bevel tot afgifte van de broncode, zeker nu Autodesk geen afgifte aan haarzelf vordert, maar afgifte aan een bewaarder. Voor de toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal volstaan daarom concrete feiten en omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden van de inbreuk kan volgen (vgl. hof Den Haag, 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3941, Real Networks). Naar voorlopig oordeel voldoen de door Autodesk aangedragen, en met redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal onderbouwde aanwijzingen aan die maatstaf. Het feit dat vele functies van AutoCAD 2008 die geen voor de gebruiker zinvolle bijdrage leveren aan de werking van het systeem of die zelfs als fouten kunnen worden gekwalificeerd, terugkomen in ZWCAD+ biedt naar voorlopig oordeel voldoende grond voor toewijzing van de gevorderde maatregel, wat er ook zij van de verklaringen die gedaagden hebben gegeven voor die overeenkomsten.

4.14. Naar voorlopig oordeel verzetten de artikelen 843a, 1019a en 853 e.v. Rv zich ook niet tegen toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal dat zich in China bevindt aan een bewaarder in China (gedaagden hebben dat ook niet betoogd). De artikelen 843a en 1019a Rv vereisen slechts dat het af te geven bewijsmateriaal zich in de macht van de wederpartij bevindt en dat is – voor ZWSoft c.s. – onweersproken het geval (zie voor RTOC hierna r.o. 4.18). Wat betreft de bewaarder bepaalt artikel 854 Rv dat “iedere daartoe geschikte persoon” tot bewaarder kan worden benoemd. Het artikel vermeldt niet dat die persoon zich in Nederland moet bevinden en in dit geval is een bewaarder in China volgens partijen kennelijk geschikt.

4.16. Ter zitting heeft Autodesk toegelicht dat zij afgifte vordert van de broncode, inclusief de build en mastering scripts, third party binary components en libraries. Die componenten zijn – zoals Autodesk onbestreden heeft aangevoerd – nodig om te kunnen controleren of de aangeleverde broncode overeenstemt met de broncode van de in de handel verkrijgbare versies van ZWCAD+ 2012 en ZWCAD+ 2014. Voor de duidelijkheid zullen deze componenten expliciet worden vermeld in het bevel.

4.17. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat gelet op de artikelen 843a lid 1 en 857 Rv de kosten van de bewaarder aan wie de kopie van de broncodes dient te worden verstrekt, voor rekening van Autodesk komen.

Lees de uitspraak hier:
IEF 13794 (pdf)
IEF 13794 (link)

IEF 13792

(Mislukte) opeising van octrooiaanvraag valt niet onder 1019h Rv

Rechtbank Den Haag 12 maart 2014 IEF 13792 (Ferring tegen Reprise Biopharmaceutics en Serenity Pharmaceuticals tegen Ferring)
Octrooirecht. Uitvinder. Proceskosten bij opeising. Ferring brengt MINIRIN tabletten met desmopressin op de markt en vordert aanspraak op o.a. EP 419, de divisionals, en nationale aanvragen voor een low-dose concept. Uitvinding is niet door A gedaan, maar door X die hij presenteerde binnen de Ferringgroep. A heeft als consultant de kennis van low dose concept ontleend aan X en heeft na de werkzaamheden WO 707 aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat X niet de uitvinder is van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden volgens liquidatietarief begroot. De opeising van een octrooiaanvraag op de voet van onder meer artikel 61 EOV vormt geen situatie waarin een rechthebbende zich beroept op inbreuk op zijn octrooirecht. Deze procedure kan niet worden aangemerkt als een vooruitgeschoven inbreukverweer tegen dreigende handhaving door Reprise c.s..

6.26. De slotsom is dan ook dat niet kan worden aangenomen dat [X] met zijn low dose concept tevens het oog heeft gehad op doseringen tussen de 0.5 ng tot 20 μg. Nu Ferring het tegendeel niet voldoende onderbouwd heeft gesteld, komt de rechtbank ook niet toe aan het door Ferring aangeboden getuigenbewijs door (met name) [X]. [X] kan derhalve niet worden aangemerkt als de uitvinder van het eerste aspect van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding.

6.33. Uit het voorgaande volgt dat er geen grondslag is voor de door Ferring gevorderde verklaringen voor recht en overige vorderingen met betrekking tot WO 707 en EP 419. Die vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. Omdat Ferring voor haar vorderingen met betrekking tot de divisionals dezelfde feiten en grondslagen aanvoert, zijn die vorderingen evenmin toewijsbaar. Met betrekking tot de nationale octrooiaanvragen heeft Ferring gesteld dat de daarop toepasselijke rechtsstelsels tot eenzelfde uitkomst leiden, omdat de uitvinder in het Australische, Canadese, Chinese en Japanse octrooirecht recht heeft om een octrooiaanvrage op te eisen van degene die een aanvraag heeft gedaan maar niet de uitvinder is. Daarbij heeft Ferring verwezen naar haar stellingen met betrekking tot de opeising van EP 419. Uit het voorgaande volgt dat [X] niet als de uitvinder van de materie van WO 707 en EP 419 kan worden aangemerkt. De vorderingen ter zake de nationale aanvragen delen daarom eveneens het lot van de vorderingen ter zake WO 707 en EP 419.

IEF 13787

Misleidende advertentie "Rots-Vast Groep wordt DOMICA"

Rechtbank Oost-Brabant 23 april 2014, IEF 13787 (Vereniging Professionele Woningbemiddelaars tegen Domica c.s.)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Eelco Bergsma, Deterink. Franchise. Geen merkinbreuk. Misleidende mededeling. VPW is houdster van woordmerk Rots-Vast Groep en exploiteert een franchiseformule. Tot het vonnis van de Rechtbank Amsterdam waren de franchisenemers gerechtigd tot gebruik van dit merk. Gedaagden hebben hun best gedaan om alles van internet te verwijderen en hebben, gelet op hun investeringen in de nieuwe naam, geen belang meer bij gebruik van het teken, aldus Domica c.s. Er is geen sprake van inbreuk. Met de advertentie "Rots-Vast Groep wordt DOMICA" heeft de vestiging in Amsterdam een misleidende mededeling gedaan in de zin van artikel 6:194 BW.

4.13. (...) De rechtbank begrijpt waarom Amsterdam zich genoodzaakt zag te reageren op de onjuiste mededeling die vanuit de Rots-Vast Groep is verzonden aan alle makelaars in Amsterdam, maar zij had vervolgens niet op haar beurt ook een onjuiste mededeling mogen doen. Amsterdam had moeten uitleggen dat zij vanaf hetzelfde adres haar activiteiten zou blijven uitvoeren, maar dan vanwege het feit dat zij de franchiseketen Rots-Vast had verlaten onder een nieuwe naam. Nu de advertentie onjuiste informatie bevat en daardoor de suggestie wekt dat de Rots-Vast Groep in zijn geheel onderdeel is geworden van Domica, rechtvaardigt de eerdere onjuiste mededeling vanuit Rots-Vast Groep deze advertentie niet.

Lees de uitspraak hier:
IEF 13787 (pdf)

ECLI:NL:RBOBR:2014:3081 (link)

IEF 13786

Fysiosupplies beschrijvend en dus beperkt beschermd

Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2014, IEF 13786 (A4F tegen Fysiosupplies)

Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Handelsnaamrecht. Eerder is eiser veroordeeld tot staken van handelsnaam Fysiosupplies, maar het dictum strekt niet zover dat eiser gehouden is actief recherche te plegen, staking van executie wordt bevolen [IEF 12682]. Het Hof vernietigt het vonnis, wijst de vorderingen af en veroordeelt FysioSupplies in de kosten van beide instanties. Het woord fysiosupplies is weliswaar een niet bestaand samengesteld Nederlands/Engels woord, maar is geschikt als aanduiding voor producten. Het beschrijvend karakter sluit handelsnaambescherming niet uit, maar beperkt de beschermingsomvang. Door de nevenschikkende wijze waarop het logo het meer beschrijvende woord presenteert, zal dat element in het logo als een verwijzing naar de producten worden opgevat.

Leestips: 4.11- 4.13

IEF 13781

Geen belang voorlopig getuigenverhoor na einduitspraak

Beschikking Rechtbank Amsterdam 17 april 2014, IEF 13781 (Ryan Air tegen KRO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Ryanair verzoekt om een voorlopig getuigenverhoor. In de einduitspraak [IEF 13761] is geoordeeld dat de beweringen voldoende steun vinden in het beschikbare (feiten)materiaal, hiermee is het belang van Ryanair bij het horen van getuigen komen te ontvallen. Feiten en omstandigheden die mogelijk achteraf komen vast te staan kunnen namelijk aan de rechtmatigheid van de uitzendingen niet afdoen.

4.3. (...) De rechtbank overweegt daarbij, dat niet behoefde en hoeft te worden vastgesteld wat de feiten en omstandigheden zijn omtrent de onderwerpen waarover Ryanair getuigen wenst te doen horen. Feiten en omstandigheden die mogelijk achteraf komen vast te staan kunnen namelijk aan de rechtmatigheid van de uitzendingen en de vooraankondigingen niet afdoen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen wegens onvoldoende belang.
IEF 13780

Ex parte staking verwarringwekkende Taxi-namen

Ex parte Beschikking Rechtbank Midden-Nederland 17 december 2013, IEF 13780 (Taxi Blaricum tegen Blaricum Taxi)
Beschikking ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Ex parte verlof ex artikel 1019(e) Rv. Verzoek ingediend door Taxi Blaricum tot staking handelsnamen Blaricum Taxi en Taxi Blaricum, althans geen verwarringwekkende naam te voeren en overdracht domeinnaam www.blaricumtaxi.nl. Bevel wordt gegeven.

Lees verder

IEF 13777

Uur honorarium voor wekelijkse raadpleging roljournaal onredelijk

Hof Den Haag 26 november 2013, IEF 13777 (STR Collectie tegen Harechair)

Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Proceskosten. Honorarium. Modellenrecht. Licentie. De rechtbank [IEF 11392] heeft de vorderingen van STR voor de Gruyver-stoel afgewezen. Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd, behoudens voor wat betreft de hoogte van de vergoeding voor in eerste aanleg gemaakte proceskosten. Het hof acht het niet redelijk een uur honorarium in rekening te brengen voor het wekelijks raadplegen van het roljournaal en zal rekening houden met drie rolhandelingen.

Het hof beperkt de proceskosten in dit arrest tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Nu blijkt dat STR voor de eerste aanleg minder dient te voldoen, zal Harechair worden veroordeeld om het teveel betaalde, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.

7. Het voorgaande brengt, tezamen met hetgeen in het tussenarrest is overwogen, mee dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, behoudens voor wat betreft de hoogte van de vergoeding voor in eerste aanleg gemaakte proceskosten, dat STR zal worden veroordeeld om terzake aan Harechair te betalen een bedrag van € 9.389,29 plus wettelijke rente, dat STR zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep en dat deze tot aan de datum van het arrest zullen worden begroot op € 3.839,94 aan honorarium c.a., vermeerderd met het door Harechair betaalde griffierecht ad € 666,- dat niet in de specificatie is begrepen. Onder 151 van haar memorie van antwoord maakt Harechair daarnaast aanspraak op de nakosten en wettelijke rente. De (nog te maken) nakosten zijn begrepen in de proceskostenveroordeling, die daarvoor een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2013: BL1116. Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De wettelijke rente zal worden toegewezen als in het dictum vermeld. Uitvoerbaar bij voorraad-verklaring is niet gevorderd.

8. STR heeft in haar appeldagvaarding gevorderd de terugbetaling van hetgeen zij ingevolge het bestreden vonnis (het hof begrijpt: te veel) heeft betaald aan Harechair. Nu uit het voorgaande blijkt dat STR aan proceskosten voor de eerste aanleg niet € 11.781,25 dient te voldoen, maar € 9.389,29, zal Harechair worden veroordeeld om het eventueel te veel betaalde, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.

Lees de uitspraak:
IEF 13777 (pdf / link)

IEF 13774

Algemeen overleg over de thuiskopieheffing en een Europees octrooigerecht

Verslag van een algemeen overleg, Kamerstukken II 2013-2014, 22 112, nr. 1821.
Nieuwe voorstellen en initiatieven van de lidstaten van de EU. Civielrecht. Brussel I. UPC-overeenkomst. Europese ontwikkelingen op het terrein van het civiele recht (Kamerstuk 22 112, nr. 1708) Staatssecretaris Teeven: De advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie heeft over de thuiskopie een conclusie genomen. Dit is de leden ongetwijfeld opgevallen. Het Europese Hof van Justitie heeft nog geen oordeel geveld. Dit wordt aan het eind van komend voorjaar, begin zomer 2014 verwacht. Ik zag wel dat de Partij van de Arbeid al gereageerd heeft op de conclusie van de advocaat-generaal in die zin dat de thuiskopie heilig is en dat het downloadverbod een onbegaanbare weg is.

Ik zag het commentaar van mevrouw Van Oosenbrug in de pers. Ik zal daarover nu niets zeggen, want de zaak is onder de rechter. Mocht het Europese Hof van Justitie de conclusie van de advocaat-generaal met betrekking tot de thuiskopie echter volgen, dan zal ik de Kamer zo snel mogelijk informeren. Dat zou namelijk betekenen dat de wettelijke uitzondering die wij kennen met betrekking tot het gebruik van illegale kopieën en de thuiskopievergoeding niet meer toelaatbaar zal zijn. Dan kan er ook geen sprake meer zijn van de heffing zoals we die op dit moment kennen in het thuiskopiestelsel. De rechterlijke uitspraak zou mij dus kunnen dwingen om op zoek te gaan naar een andere manier om het auteursrecht te beveiligen. Dan komt het downloadverbod te elfder ure toch om de hoek kijken als mogelijke regeling om die bescherming aan auteursgerechtigden wèl te bieden. Laten we niet vooruitlopen op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik heb wel de Stichting Onderhandelingen Nationale Thuiskopievergoeding (SONT) gevraagd om daarop een beetje te anticiperen en na te denken over andere wegen om auteursgerechtigden te beschermen. Dat zou immers als gevolg van die uitspraak nodig kunnen zijn.
[..]
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb in de eerste plaats nog een opmerking over het auteursrecht. Ik ben blij om te horen dat de Staatssecretaris zegt dat, mocht de thuiskopieheffing vervallen, er meerdere oplossingen zijn dan slechts een downloadverbod. Wij denken graag constructief mee, laat collega Oosenbrug per sms weten.

Staatssecretaris Teeven:
In de brief van mei zal ik een aantal van de door u genoemde zaken combineren. Die komen dus in die ene brief te staan. Wat het auteursrecht betreft heb ik eigenlijk geen toezegging gedaan. Ik heb geconstateerd dat er problemen op ons afkomen en dat ik geïnteresseerd ben in de standpunten van de fracties. Dat was niet zozeer een toezegging aan de Kamer, maar het is meer een melding van ellende en de vraag is hoe we daar met zijn allen mee omgaan.

Wijziging Verordening rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging beslissingen in burgerlijke en handelszaken(Brussel I) (Kamerstuk 22 112, nr.1706)

De heer Van Oosten (VVD): Een ander onderwerp is fiche 2, waarmee wijziging van de Brussel I-verordening wordt beoogd. Daarin is meerdere malen benadrukt dat Nederland positief staat tegenover de voorgestelde wijziging betreffende de snelle inwerkingtreding van de zogeheten UPC-overeenkomst. Dit betreft een overeenkomst over een gemeenschappelijk octrooigerecht. Ik vraag mij af of dit de enige reden was voor het maken van haast met dit voorstel en of er wel kritisch is gekeken naar andere effecten en nadelige effecten die kunnen ontstaan als gevolg van de voorgestelde wijzigingen. Is het snel in werking laten treden van deze overeenkomst wel zo'n nobel doel? Hoe kijkt de Minister aan tegen de kritiek op deze overeenkomst, dat het veel duurder zal zijn om voor een Europees patenthof te procederen dan voor een nationaal gerechtelijke instelling?
[..]
Mijn tweede vraag heeft betrekking op een Europees octrooigerecht of een patenthof. Ik ga bestuderen wat daarover is gezegd. Dat spreekt voor zich. Mijn voornaamste zorg is dat het duurder kan worden om te procederen voor een Europees patenthof of een Europees octrooigerecht dan voor nationale gerechtelijke instanties. Dit heb ik namelijk begrepen. Ik verzoek de Minister om dit specifieke aspect mee te nemen in de vervolgstappen die worden gezet.

Minister Opstelten: Die UPC-overeenkomst leidt tot een gemeenschappelijk octrooirecht. Daardoor hoeft een bedrijf niet meer per land te procederen over een octrooi. Als dit niet meer nodig is, is dat per saldo minder duur. De griffierechttarieven zullen nog worden vastgesteld. Ik neem het signaal om hierop attent te zijn absoluut mee, want dit is een van de zeven punten waarop we voortdurend letten.
[..]
De heer Van Oosten vroeg naar de ontwikkelingen ten aanzien van de Brussel I-verordening. Gevraagd is of een snelle inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst de enige reden is om haast te maken en of er wel kritisch is gekeken naar nadelige effecten. Het gaat niet alleen om de UPC-overeenkomst. Voor Nederland speelt ook de aanstaande wijziging van de het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof een rol. Het Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof is al in behandeling bij de Kamer. Nederland heeft dus zeker belang bij snelle aanpassing van de Brussel I-verordening. Dit neemt niet weg dat we kritisch naar het voorstel hebben gekeken, met name op het punt van het regelen van de bevoegdheid ten aanzien van verweerders uit derde landen. Dit heeft geleid tot aanpassing van het voorstel van de Commissie. Het in de Raad overeengekomen standpunt is aan de Kamer voorgelegd, voorafgaand aan de JBZ-Raad in december. Toen is dit besproken.

IEF 13761

Uitzendingen Brandpunt over de gebrekkige veiligheid vliegtuigmaatschappij niet onrechtmatig

Rechtbank Amsterdam 16 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2003 (RyanAir tegen KRO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. De twee uitzendingen die KRO’s Brandpunt Reporter uitzond over Ryanair waren niet onrechtmatig. De omroep hoeft de uitzendingen over de gebrekkige veiligheid bij de vliegmaatschappij dan ook niet te rectificeren en van internet halen. De rechtbank oordeelt dat de beschuldigingen uit het programma over het brandstofbeleid en de bedrijfscultuur van Ryanair voldoende worden gestaafd door het beschikbare feitenmateriaal.

4.3. KRO heeft – samengevat – aangevoerd dat zij al enige tijd onderzoek deed naar de bedrijfscultuur bij Ryanair, toen op 26 juli 2012 de incidenten boven Valencia zich voordeden. Deze incidenten waren aanleiding om het reeds lopende onderzoek naar Ryanair uit te breiden. KRO heeft gedurende 6 maanden uitvoerig onderzoek gedaan, waarbij zij meerdere betrokkenen heeft gesproken en vele documenten en bronnen heeft geraadpleegd. Ter onderbouwing heeft KRO verwezen naar de gesprekken die zij heeft gevoerd met vier bij Ryanair werkzame piloten, een voormalig gezagvoerder van Ryanair, de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, de voorzitter van de European Cockpit Association en de luchtverkeersleider van de nationale Spaanse luchtverkeersleiding. Op de website heeft KRO alle documenten geplaatst, die horen bij de Uitzendingen. Verder verwijst de KRO naar vele andere documenten die aan de Uitzending ten grondslag lagen, die feitelijke onderbouwing geven voor de zorgen die de geïnterviewden uiten in de Uitzendingen. De piloten leggen alle vier verklaringen af van soortgelijke strekking, in lijn met het beeld wat ontstaat uit de overige feiten en omstandigheden. Die dienen in de beoordeling te worden meegenomen. KRO heeft slechts waardeoordelen van derden weergegeven en geen feitelijke oordelen. Geen van de uitingen ontbeert iedere feitelijke basis. Er is aan Ryanair gelegenheid geboden voor een weerwoord, maar daarvan heeft zij in eerste instantie geen gebruik gemaakt.

4.6. De rechtbank zal thans beoordelen of de beweringen die in de Uitzendingen worden gedaan, zowel over het brandstofbeleid als over de bedrijfscultuur, voldoende steun vinden in de feiten. Het gaat in dit geval om ernstige beschuldigingen aan het adres van Ryanair. De beschuldigingen zijn ingebed in interviews met bronnen afkomstig van zowel binnen als buiten Ryanair. De door de geïnterviewden geuite kritiek op het beleid van Ryanair is van gelijke aard en strekking. Niet kan worden gezegd dat KRO die beschuldigingen tot de hare heeft gemaakt, maar zij verbindt er wel conclusies aan die in een voice-over worden gemeld.

4.12. Aan Ryanair is diverse malen gevraagd om een weerwoord. Daar heeft zij echter slechts summier gebruik van gemaakt. Ryanair is niet concreet op de beschuldigingen ingegaan en heeft in grote lijnen volstaan met te zeggen dat het leugens zijn en dat er geen bewijs is.(...) Dat het onderzoek van KRO naar de incidenten boven Valencia gebreken vertoont en KRO andere tot haar beschikking staande informatie en door Ryanair aangedragen feiten bewust heeft genegeerd, zoals Ryanair aanvoert, is niet vast komen te staan.
IEF 13760

Geen tussenkomst, wel belang bij voeging in executiegeschil over dwangsommen

Hof Amsterdam 23 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1348 (tussenkomst Quote)
Eindvonnis in executiegeschil is al gewezen IEF 13498: Dat er sprake is geweest van een technische fout waardoor een artikel weer herleeft, leidt tot de conclusie dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen. De incidentele vordering tot tussenkomst wordt afgewezen, omdat eiser geen partij is. De subsidiaire incidentele vordering tot voeging aan de zijde van appellant wordt toegewezen.

2.4. Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt – kort gezegd – dat voor toewijzing van een vordering tot tussenkomst vereist is dat de tussenkomende partij zich beroept op een belang waarvoor zij in rechte kan opkomen, en dat voor toewijzing van een vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) haar kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de tussenkomst en/of voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.

2.5. Het hof stelt voorop dat de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] (slechts) een executiegeschil tussen [geïntimeerde] en [appellant] betreft, waarbij [eiser] geen partij is. [geïntimeerde] kan aan het bestreden vonnis dan ook geen rechten jegens [eiser] ontlenen. In het licht daarvan is niet voldoende gebleken van een belang van [eiser] bij tussenkomst in de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] om benadeling of verlies van een eigen recht te voorkomen.