Procesrecht  

IEF 9608

Gerechtshof Leeuwarden 29 maart 2011, LJN BQ0581 (Dyna? Music Systems B.V. tegen Flauto Forte B.V. c.s.)

Leerstuk "corporate opportuning" kan de Rijksoctrooiwet niet doorbreken

Directeur-grootaandeelhouder vraagt octrooi aan op fluitkopsysteem voor dwarsfluiten, het zogenaamde Dynacork-systeem, een fluitkopsysteem en brengt dat onder in een nieuwe B.V. die met de vennootschap concurreert. Toepassing leerstuk 'corporate opportuning' (legal dictionairy en wikipedia)? Dit leerstuk kan de Rijksoctrooiwet niet doorbreken. Hof gaat uit van geldigheid van octrooi en zelfstandig Nederlands octrooi waarvan [geïntimideerde 1] uitvinder is ex art. 8 Rijksoctrooiwet. 

Wel strijd met BW 2:8 en 2:9. De nieuwe B.V. handelt tevens onrechtmatig. Belang bij voortzetting octrooi. Integrale proceskostenvergoeding ex 1019h Rv afgewezen, nu het niet een procedure betreft handhaving van octrooien.

8. (...) De rechtbank heeft overwogen dat een bestuurder, wanneer zich een mogelijkheid voor de vennootschap voordoet om een transactie aan te gaan of zakelijke activiteiten te ontplooien die passen binnen het kader van haar bedrijfsvoering, en waarvan kenbaar is dat de vennootschap daar een redelijk belang bij heeft of zou kunnen hebben, deze mogelijkheid - door de rechtbank aangeduid met de aan het Amerikaanse recht (met name van de staat Delaware) ontleende begrip corporate opportunity - niet aan de vennootschap mag onthouden. De bestuurder die zich zelf een dergelijke opportunity toe-eigent, handelt volgens de rechtbank in strijd met artikel 2:9 BW. De rechtbank heeft vervolgens het Flauto Forte-systeem aangemerkt als een corporate opportunity voor Dyna. Volgens de rechtbank had ook Dyna het Flauto Forte-systeem op de markt kunnen brengen en kunnen exploiteren. Volgens de rechtbank was er voor [geïntimeerde 1] geen noodzaak om deze vinding in een andere vennootschap onder te brengen dan Dyna en heeft [geïntimeerde 1] onrechtmatig gehandeld jegens Dyna. Vervolgens heeft de rechtbank een verklaring voor recht gegeven dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Dyna en hem veroordeeld tot het vergoeden van de gederfde en te derven winst en van de schade die Dyna heeft geleden en nog zal lijden veroorzaakt door het onthouden van een corporate opportunity aan Dyna.

11. Het hof gaat in deze procedure uit van een geldig, zelfstandig Nederlands octrooi op het Flauto Forte-systeem waarvan [geïntimeerde 1] de uitvinder is in de zin van artikel 8 van de Rijksoctrooiwet . Voor zover Dyna heeft betoogd dat het Flauto Forte- systeem is ontleend aan het Dyna-systeem gaat het hof daaraan voorbij, nu Dyna in de veelheid van door haar aangespannen procedures, nimmer een procedure op grond van artikel 11 van de Rijksoctrooiwet is begonnen, in welk artikel is geregeld dat de aanvrager geen aanspraak op octrooi heeft indien de vinding ontleend is aan een ander. Evenmin is voldaan aan de eisen van artikel 12 van de Rijksoctrooiwet . [geïntimeerde 1] is immers nooit in dienst geweest van Dyna, noch is sprake van opleiding of wetenschappelijk onderzoek en evenmin van een daarop gelijkende situatie. Het doen van onderzoek en het octrooieren van nieuwe vindingen is niet één van de doelen die is opgenomen in de zeer ruime doelomschrijving van Dyna. Van een uitvinding in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 13 van de Rijksoctrooiwet is evenmin sprake.

12. Het hof concludeert dan ook dat op zich [geïntimeerde 1] als aanvrager overeenkomstig artikel 8 van de Rijksoctrooiwet aanspraak heeft op het octrooi. Ook ten aanzien van de internationale, thans vervallen, octrooiaanvragen geldt dat [geïntimeerde 1] krachtens het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (PCT-verdrag) als aanvrager heeft te gelden en daarmee aanspraak heeft op de aanvragen. Voor zover Dyna stelt dat het octrooi en de internationale octrooiaanvragen haar toekomen, oordeelt het hof dat de Nederlandse wet en het PCT-verdrag daartoe geen grondslag bieden, wat er ook zij van het - overigens ook in het Amerikaanse recht - niet onomstreden leerstuk van de corporate opportunity.

13. Dat [geïntimeerde 1] het Flauto Forte-systeem heeft uitgevonden en heeft geoctrooieerd, levert dan ook naar 's hofs oordeel noch een onrechtmatige daad jegens Dyna op, noch een inbreuk op de artikelen 2:8 dan wel 2:9 BW. Evenmin acht het hof een plicht voor [geïntimeerde 1] aanwezig om zijn vinding direct, al dan niet om niet, aan Dyna ter beschikking te stellen, terwijl ook voor de stelling van Dyna dat hij jegens Dyna gehouden is om het octrooi op het Flauto Forte-systeem te continueren, het hof geen enkele toereikende grondslag aanwezig acht.

14. Anders oordeelt het hof echter over het inbrengen van deze vinding in een andere vennootschap. Waar tussen partijen vaststaat dat Dyna bovenal was opgericht om de Dyna-fluitkop te exploiteren, brengen de artikelen 2:8 en 2:9 BW met zich dat het [geïntimeerde 1] als bestuurder van Dyna niet vrijstond een rechtstreeks met Dyna concurrerende onderneming in het leven te roepen, hetgeen hij heeft gedaan door zijn vinding in te brengen in Flauto Forte. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 1] in dit geval een ernstig verwijt treft terzake van het op poten zetten van een rechtstreekse concurrent voor Dyna en dienaangaande schadeplichtig is jegens Dyna (HR 20 juni 2008, LJN BC4959) en dat een verklaring voor recht in zoverre toewijsbaar is, hetgeen impliceert dat [geïntimeerde 1] Dyna de schade moet vergoeden die het gevolg is van het feit dat zij te maken heeft gekregen met Flauto Forte als concurrent, wat naar 's hofs oordeel inhoudt dat Dyna aanspraak kan maken op vergoeding van de schade die het gevolg is van omzetderving bij Dyna voor zover die verband houdt met de (althans volgens [geïntimeerde 1]) bescheiden omzet die Flauto Forte heeft geboekt met de vermarkting van haar fluitkoppen in de periode dat [geïntimeerde 1] bestuurder van Dyna was.

41. Grief 10 in het principaal appel heeft betrekking op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Dyna stelt dat zij recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding, zonder dat zij daarvooreen toereikende motivering geeft. Deze procedure betreft niet een procedure tot handhaving van de octrooien als bedoeld in artikel 1019h Rv.. Het hof wijst deze vordering dan ook af.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)
Rijksoctrooiwet: artikel 8, 12, 13
Burgerlijk Wetboek 2:8 en 2:9

IEF 9602

Gerechtshof 's-Gravenhage 19 april 2011, LJN BQ3040 (Rooijakkers c.s. tegen X)

Onachtzaamheid / verdeling onderzoekskosten over partijen

Kwekersecht.  Art. 94 lid 2 Vo. Communautair Kwekersrecht 2100/94: onachtzaamheid bij inbreuk op kwekersrecht. In navolging van IEF 9276 en IEF 5688 . Verklaring voor recht; inbreuk door vermeerdering en verhandeling lelies. Grieven: niet eens met 'onachtzaam handelen' en  Bezwaar kosten van onderzoek. "Afspraak" rondom doortelen van variëteit "Double Price" vervalt. Bezwaar tegen registratie "Miss Lucy". Betaling tweede deskundigenonderzoek, niet noodzakelijk want geen informatie achtergehouden in eerste onderzoek. Rooijakkers heeft kosten voorgeschoten.

Hof acht het redelijk dat kosten van tweede onderzoek door Deloitte over partijen worden verdeeld naar de mate waarin de gevorderde schadevergoeding zal toegewezen, waarover in de schadestaatprocedure zal dienen te worden beslist.

Hof vernietigt veroordeling tot betaling van de kosten accountantsonderzoek en, opnieuw recht doende: "bepaalt dat de kosten van bedoeld onderzoek in de schadestaatprocedure over partijen verdeeld dienen te worden in evenredigheid met de mate waarin de vorderingtot schadevergoeding van [geïntimeerde] wordt toe-, respectievelijk afgewezen;"

medewerking geweigerd 6. (...) Waar het Rooijakkers kennelijk om gaat is dat, voor zover in de bestreden vaststelling de suggestie wordt gewekt dat Rooijakkers heeft geweigerd mee te werken aan verder onderzoek, deze suggestie onjuist is, omdat zij wel degelijk haar medewerking heeft toegezegd. Nu dat laatste door [geïntimeerde] niet is weersproken en bovendien blijkt uit de door Rooijakkers als productie 6 bij memorie van grieven overgelegde brief van 16 februari 2007, zal het hof daarmee, voor zover relevant, rekening houden.

onachtzaamheid 8. (...) Uit lid 2 van de bepaling (red. Art. 94 lid 2 Vo. Communautair Kwekersrecht 2100/94) blijkt dat voor de vestiging van een plicht tot schadevergoeding vereist is dat de inbreukmaker tenminste (in enige mate) onachtzaam heeft gehandeld. De rechtbank heeft derhalve terecht in dit geding onderzocht of aan deze voorwaarde is voldaan. Zoals eveneens uit genoemd lid 2 blijkt, is de mate van onachtzaamheid van belang voor de omvang van de schadevergoedingsplicht. Dat laatste geldt ook voor het bestaan en de mate van eigen schuld van de benadeelde, zoals blijkt uit artikel 6:101 BW.(...)

9. Ten aanzien van de vraag of bij Rooijakkers wat betreft de inbreuk op het kwekersrecht op Miss Lucy sprake is geweest van (enige mate van) onachtzaamheid overweegt het hof als volgt.

10. Vaststaat dat Rooijakkers, naar aanleiding van publiciteit over Miss Lucy, in april 2001 contact heeft opgenomen met [geïntimeerde] en deze erop heeft gewezen dat zij een dubbelbloemige lelie vermeerderde die mogelijk op Miss Lucy leek.

11. Wat hier ook van zij, vaststaatook dat Rooijakkers op 15 augustus 2002 bezwaar heeft gemaakt bij het Community Plant Variety Office (CPVO) tegen de aanvraag van het kwekersrecht op Miss Lucy (productie 5 bij inleidende dagvaarding).

Reeds in 2001 hebben wij contact gezocht met [geïntimeerde] en hem medegedeeld dat we “Double Price”teelden, zijn reactie was dat dit geen probleem was omdat het niet dezelfde variëteiten betrof. We maakten een afspraak dat Rooyakkers “Double Price”gewoon kon blijven telen.
Helaas kan [geïntimeerde] geen overeenstemming in deze met zijn Nieuw-Zeelandse partners bereiken, en komt deze afspraak te vervallen.

13. Aan de omstandigheid dat [geïntimeerde] tussen de verlening van het kwekersrecht op Miss Lucy, althans de verwerving daarvan door hem op 16 juli2003, en december 2005 ook jegens Rooijakkers geen actie heeft ondernomen om een einde te maken aan diens inbreuk op zijn kwekersrecht, mocht Rooijakkers evenmin het vertrouwen ontlenen dat zij geen inbreuk maakte, althans dat [geïntimeerde] daartegen geen bezwaar had. Voor zover daarover bij Rooijakkers al twijfel kon bestaan, had zij na de verlening van het kwekersrecht op Miss Lucy, alvorens door te gaan met vermeerdering en verhandeling van Double Price (en vanaf 2005 van Double Pleasure), bij [geïntimeerde] dienen te informeren of deze daarmee (nog steeds) akkoord ging. Los van de vraag of [geïntimeerde], door ruim twee jaar te laten passeren alvorens actie te ondernemen, mede aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, welke vraag in de schadestaatprocedure zal moeten worden beantwoord, heeft Rooijakkers aldus (tenminste) onachtzaam gehandeld.

Deskundigenonderzoek 17. Rooijakkers wijst voorts op de omstandigheid dat het nadere deskundigenonderzoek niet door de aanvankelijk ingeschakelde accountant Sneek zal worden uitgevoerd, maar door Deloitte Bijzonder Onderzoek&Integriteitsadvies B.V. Dat kan, aldus Rooijakkers, tot verdere problemen leiden in verband met de daardoor aan het onderzoek verbonden kosten.

Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze omstandigheid noodzaakt tot maximering van de dwangsom. Voor zover Rooijakkers bedoelt te betogen dat zij mogelijk geen medewerking zal kunnen verlenen aan dit onderzoek omdat zij de daaraan verbonden kosten niet zal kunnen betalen (en dat zij daardoor dwangsommen zal verbeuren), is dat betoog achterhaald door de feiten, nu het onderzoek immers reeds heeft plaatsgevonden. Ook grief VII faalt derhalve.

18. In grief VIII beklaagt Rooijakkers zich over de beslissing dat zij op voorhand, los van de uitkomst van het onderzoek, de kosten verbonden aan het nieuwe accountantsonderzoek moet betalen. Zij bestrijdt de noodzaak daarvan en weerspreekt dat zij informatie heeft achtergehouden.

De desbetreffende vordering is door de rechtbank toegewezen op de grond dat deze niet is betwist. Rooijakkers doet dat thans wel. De grief faalt voor zover het gaat om betaling van het voorschot op de kosten. Anders dan Rooijakkers meent, was er ook volgens het hof wel degelijk aanleiding voor een nader onderzoek, nu de administratie van Rooijakkers wat betreft de vermeerdering en verhandeling van Double Price en Double Pleasure niet sluitend is gebleken (vergelijk bv. het rapport van Audit Services Holland van 20 januari 2006, blz. 3, tweede alinea, het verslag van Deloitte van 5 september 2006, blz. 4 onder f), alsmede het rapport van Deloitte van 15 januari 2010, par. 7.2.3, 7.3.5 laatste alinea en blz. 23, derde alinea). Ook heeft Rooijakkers pas bij pleidooi in hoger beroep een verklaring gegeven voor een tweetal door haar afgesloten contracten die niet zonder meer verenigbaar leken met haar stelling dat zij geen andere Double Pleasure heeft verhandeld dan zij van Koper had gekocht, terwijl [geïntimeerde] bij herhaling op die inconsistentie heeft gewezen. De in r.o. 5 onder c. genoemde omstandigheid baat Rooijakkers derhalve in zoverre niet. De grief slaagt echter in zoverre dat het hof het niet redelijk acht dat Rooijakkers de uiteindelijke kosten ook definitiefdient te dragen ongeacht de uitkomst en het resultaat van het onderzoek. In dat verband neemt het hof mede in aanmerking dat Rooijakkers zich bereid heeft getoond mee te werken aan een aanvulling van het eerste onderzoek door Deloitte naar aanleiding van het tussen partijen gevoerde kort geding (van welk onderzoek [geïntimeerde] volgens afspraak tussen partijen de kosten diende voor te schieten, terwijl de uiteindelijke kosten tussen partijen verdeeld zouden worden op basis van het ongelijk) en bedoelde aanvulling achterwege is gebleven omdat [geïntimeerde] dit niet kon financieren. Om die reden acht het hof het redelijk dat ook de kosten van het tweede onderzoek door Deloitte over partijen worden verdeeld naar de mate waarin de gevorderde schadevergoeding zal toegewezen, waarover in de schadestaatprocedure zal dienen te worden beslist.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)
Communautair kwekersrecht Miss Lucy hier (1999/1757 pdf)

IEF 9594

Rechtbank 's-Gravenhage 27 april 2011, zaaknummer 365209 rolnummer HA ZA 10-1627 (Gaastra International Sportswear B.V. c.s. tegen X)

Kosten bedrijfrecherchebureau komen voor vergoeding in aanmerking

Handelaar in nep-kleding via marktplaats. Inbreuk op Gemeenschapsmerken vastgesteld. Proceskostenveroordeling. Kosten van achterhalen van de inbreukmaker door bedrijfsrecherchekantoor zijn kosten die voor vergoeding in aanmerking komt, ten voordele merkhouder. Gemaakte kosten voor contact leggen en aantal online en offline proefbestellingen.

4.22 (...) Voor de kostenveroordeling is niet doorslaggevend het aantal door [X] verkochte inbreukmakende artikelen, dat overigens thans nog niet vaststaat. De kosten van het achterhalen van de inbreukmaker door een bedrijfsrecherchebureau zijn ook kosten die voor vergoeding in aanmerking komen ingevolge artikel 1019h Rv. Nu zoals hiervoor onder 4.10 is overwogen van uitlokking door de vertegenwoordiger geen sprake is, komen de kosten van het onderzoeksbureau voor vergoeding in aanmerking. Ook verzet de billijkheid zich niet tegen een volledige proceskostenveroordeling gelet op de gestelde mindere financiële draagkracht van [X]. Gelet op het voorgaande komt dan ook een bedrag van € 4.115,67 voor toewijzing in aanmerking.

Lees de uitspraak hier (pdf)
Een ander "recherchekosten"-uitspraak (IEF 8745)

IEF 9593

beschikking Rechtbank 's Hertogenbosch 2 februari 2011, zaaknummer/rekestnummer: 225780/BP RK 11-129 (CM B.V. c.s. tegen X h.o.d.n. CosMedique)

CosMedic v. CosMedique

met dank aan Huib Berendschot en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD

Ex parte Beschikking ex 1019e Rv. Merk en handelsnaam "CosMedic" (boip.int) . Maatschap van plastische chirurgen die privékliniek. Eenmanszaak "Cosmedique" biedt dienst aan die ligt tussen schoonheidsbehandeling en chirurgische ingrepen. Gevaar voor publiciteit vanwege recente opening. Overeenstemming handelsnaam is auditief, begripsmatig, visueel en schrijfwijze (hoofdletter C en M). Verder geografisch gedeeld gebied en aard van onderneming is gelijk

Staken van handelsnaam en domeinnaam en gebruik van overeenstemmend merk CosMedique met dwangsom €2.500 per dagdeel voor overtreding. Toegewezen ex parte beschikking.

Lees de ex parte beschikking hier (pdf)
Regeling: art. 1019e Rv j.o. 2.20 lid 1 sub a,b, d BVIE

 

IEF 9585

Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 april 2011, 344441 KG ZA 09-1044 (Trendshop BVBA tegen Playgo Limited c.s.)

Ten behoeve van gemeenschappelijke belangen

met dank aan G.L. Kooy, Octrooibureau Vriesendorp & Gaade
 
Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 21 augustus 2009, IEF 8113). Voormalig agent en gemeenschappelijk merkhouder Trends2come laat douane een zending speelgoed van voormalig leverancier (en ook gemeenschappelijk merkhouder) Playgo tegenhouden. De voorzieningenrechter concludeerde dat Trends2come haar bevoegdheid hiermee heeft misbruikt: “De gemeenschappelijkheid van de eigendom brengt naar voorlopig oordeel in ieder geval mee dat dergelijke verzoeken alleen kunnen worden ingesteld ten behoeve van de gemeenschap, dat wil zeggen ten behoeve van gemeenschappelijke belangen van PlayGo Limited en Trends2Com.” De inhoud van de containers dient derhalve te worden vrijgegeven. Vorderingen zijn onvoldoende onderbouwt. Het hof volgt dit oordeel.

"9. (…) Uitgangspunt is mitsdien dat de door Trends2Com getroffen douanemaatregel is ingegeven door haar belang om verhaalsmogelijkheden ten laste van Playgo Ltd. te creëren. Trends2Com betwist voorts (begrijpelijkerwijs) niet dat dat doel niet in het belang van Playgo Ltd. is.

10. Dat sluit op zichzelf niet uit dat de douanemaatregel tevens ten doel kan hebben gehad op te treden tegen merkinbreuk. Ook daarvoor geldt echter - ingevolge het in hoger beroep niet bestreden oordeel van voorzieningenrechter - dat de maatregel de gemeenschappelijke belangen van Playgo en TrendQCom moet hebben gediend. Trends2Com heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ook Playgo Ltd. belang had bij het (op deze wijze) optreden tegen de merkinbreuk. Vaststaat immers dat Playgo Ltd. zich op het standpunt stelt dat van merkinbreuk geen sprake is, nu zij Playgo Toys en Tai Way toestemming heeft verleend voor het gebruik van de Gemeenschapsmerken. Het hof acht het betoog van Playgo Ltd., dat zij, gelet op die toestemming, door Playgo Toys en Tai Way aansprakelijk kan worden gehouden voor een optreden tegen hen wegens merkinbreuk voorshands niet onaannemelijk. De door Trends2Com benadrukte (eigen stellingname van Playgo met betrekking tot de) onderlinge onafhankelijkheid van de in deze procedure optredende Playgo-vennootschappen ondersteunen de betreffende stelling van Playgo juist."

Lees het arrest hier en LJN BQ4582.

IEF 9569

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage 11 april 2011, zaaknr.387372 rolnr. KG ZA 11-175 (Triumph Motorcycles B.V. en Triumph Designs Limited tegen S. & T. van Noort B.V.)

Na beëindiging dealerovereenkomst het merk blijven gebruiken

Merkenrecht. Stukgelopen dealersamenwerking. S. & T. Van Noort B.V. voldeed niet aan de minimum purchase en sales targets uit de dealerovereenkomst. Ook een royalty-free non-exclusive license voor het gebruik van de Triump merken was hierin opgenomen. Na beëindiging blijft Van Noort B.V. de merken van Triumph gebruiken en vordert zij verbod wegens merkinbreuk.

3.1 (...) Van Noort maakt volgens Triumph echter nog steeds gebruik van de merken van Triumph, onder meer op haar website en op de lichtbak aan de winkelpui, op zodanige wijze dat bij het publiek de indruk wordt gewekt dat Van Noort tot het dealernetwerk van Triumph behoort. Van Noort maakt volgens Triumph aldus inbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a en sub c BVIE op de merkrechten van Triumph en handelt in strijd met de bepalingen van de dealerovereenkomst. 

4.11. Daarmee is een einde gekomen aan de aan Van Noort (kennelijk mede namens Triumph Designs) verleende licentie tot  het gebruik van de merken van Triumph Designs. Van Noort heeft niet bestreden dat zij de merken nog altijd gebruikt op de door Triumph aangegeven wijze en dat sprake is van merkinbreuk. Het door Triumph Designs gevorderde verbod op merkinbreuk is daarom toewijsbaar, met dien verstande dat Van Noort een korte termijn moet worden gegeven om aan de veroordeling te voldoen.

Uit r.o. 4.14 (jo. 3.2) volgt dat Triumph het recht heeft om de diagnoseapparatuur en de lichtbak van Van Noort B.V. terug te kopen voor een bedrag van € 1.835 respectievelijk € 446,55.

4.16. Ter voorkoming van executiegeschillen wordt opgemerkt dat, naar Triumph ter zitting ook heeft erkend, het Van Noort vrij staat reeds door Triumph aan haar geleverde producten, waarop de merken zijn aangebracht, verder te verkopen

Lees het vonnis hier.

In deze uitspraak genoemd: Artikel 2.20 lid 1 sub a en sub c,  4.6 lid 1 BVIE, art. 1019h en 1019i Rv
SHARE|

IEF 9556

Gerechtshof Amsterdam 12 april 2011, zaaknr. 200.065.990/01 KG (A. tegen D.)

In de waagschaal

 met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx

Geïntimeerde, de voormalige vriendin van appelant A. (gedetineerd/tbs), die in 2004 door appelant werd overgoten met terpentine en in brand gestoken, vorderde in eerste aanleg een verbod om het bij de muziektherapie in tbs-kliniek opgenomen nummer ‘Ben een crimineel' uit te brengen. De Staat der Nederlanden en de tbs-klinieken waar appelant onder behandeling was voegden zich in deze procedure aan de zijde van geïntimeerde. De Voorzieningenrechter wees de vorderingen van geïntimeerde en de Staat der Nederlanden c.s. in eerste aanleg in het voorjaar van 2010 toe (zie IEF 8706).

Appelant stelt hoger beroep in tegen dit vonnis, doch slechts jegens geïntimeerde, zijn voormalige vriendin; niet tegen de Staat der Nederlanden en de tbs-klinieken. Appelant geeft hiertoe als reden dat “zijn behandelrelatie met de tbs-klinieken nu goed is en hij die niet door een appelprocedure in de waagschaal wil stellen.” Wel wilde appelant met een voor hem gunstige uitspraak in deze appelprocedure aan de tbs-kliniek en het Ministerie kunnen laten zien dat hij met recht de publiciteit heeft gezocht. Appelant uitte in zijn verboden rap waarmee hij publiciteit zocht zijn ongenoegen over zijn behandeling in de tbs-klinieken.

Het Hof oordeelt dat appelant in zijn rechtsverhouding tot geïntimeerde: “3.4 (..) geen belang heeft bij de onderhavige procedure maar dat hij met behulp van die procedure zijn rechtsverhouding ten opzichte van derden, de Staat c.s., hoopt te kunnen verbeteren. Dat belang is evenwel niet aan te merken als een voldoende belang (in de zin van artikel 3:303 BW) bij de onderhavige appelprocedure.”

Lees het arrest  hier.

IEF 9554

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 18 maart 2011, KG RK 11-701 (Informa Europe B.V.B.A c.s. tegen Multi Tasking Beheer B.V.)

Voor advocatenkantoren

met dank aan Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Advocaten

Auteursrecht. Merkenrecht. Software. Ex parte bevel (met uitgebreide beoordeling) m.b.t. tot door een distributeur buiten een distributieoveeenkomst om verhandelde software voor advocatenkantoren. Geen voorlopig inbreukverbod i.v.m. de distributieovereenkomst, wel bewijsbeslag.

2.2. Het verzoek strekkende tot het geven van een voorlopig inbreukverbod zal worden afgewezen omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een dergelijk ingrijpende maatregel te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde inbreuk op het gestelde recht en ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak. In dat verband is mede van belang dat tussen verzoekers en gerekwestreerden ter zake de verhandeling van de Cicero software sinds zeer lange tijd een distributieovereenkomst bestaat en zonder het horen van gerekwestreerden in dit geval niet eenvoudig kan worden beoordeeld of de hen verweten handelingen niet bij overeenkomst aan een of meer van hen zijn toegestaan.

2.3. Naar voorlopig oordeel is de stelling van verzoekers dat gerekwestreerden inbreuk op het gestelde recht hebben gemaakt wel voldoende voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs, zij het dat het verlof slechts betrekking zal hebben op beslag op afschriften van relevante documentatie waaruit de (omvang van de) inbreuk kan blijken, zoals facturen en correspondentie,, alsmede op kopieën van elektronische data die één of meer van de in paragraaf 28 van het verzoekschrift onder de eerste drie gedachtestreepjes bedoelde gegevens (kunnen bevatten).

Lees de beschikking hier.

IEF 9511

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2011, HA ZA 08-3488, Hauni Maschinenbau A.G. tegen Spikker Specials

Het ‘Frei ist Frei’ standpunt

(met dank aan Paul Steinhauser, Arnold & Siedsma)

 

Octrooirecht. Eindvonnis na Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 november 2009, IEF 8381. EP Hauni m.b.t.  ‘Inrichting voor het afschrapen van tabaksdeeltjes vanaf een transporteur’. Stukgelopen samenwerking. Gestelde inbreuk door schrapers gedaagde. Gedaagde Spikker slaagt in bewijslevering: rechtsverwerking aangenomen. Nederlands recht van toepassing: “De relevante rechtsverhouding tussen Hauni en Spikker wordt derhalve niet beheerst door een contractuele aanspraak van Hauni maar op een (octrooi)wettelijke aanspraak (…) het rechtskeuzebeding in de beëindigingsovereenkomst is voor die uit de wet voortvloeiende rechtsverhouding tussen patijen daarom niet relevant.” In citaten:

Tussenvonnis: 4.10. (…) Aan het hiervoor genoemde samenstel van feiten heeft in dat veronderstelde geval Spikker het vertrouwen kunnen ontlenen dat zij met haar schrapers gevrijwaard zou zijn van octrooirechtelijke aanspraken zijdens Hauni. Niet moet worden vergeten dat zij vervolgens ook daadwerkelijk 9 jaar ongemoeid is gelaten door Hauni. Dat tijdsverloop in combinatie met de aldus als erkenning van de afwezigheid van octrooirechtelijke aanspraken op te vatten feiten levert rechtsverwerking op.

4.11. Voorwaarde daarvoor is evenwel dat Spikker, op wie de bewijslast ter zake rust, bewijst dat Hauni in maart 1998 toen zij de in 2.8 geciteerde fax schreef, wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Spikker vervangingsonderdelen voerde die onder de beschermingsomvang zouden (gaan) vallen van EP 136 en/of van het Duitse prioriteitsdocument. Zij zal worden toegelaten dit te bewijzen – bijvoorbeeld middels stukken uit de periode van samenwerking tussen partijen en/of middels het horen van getuigen.

Eindvonnis: 2.16. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze door Spikker overgelegde documenten moet worden aangenomen dat Hauni op 13 maart 1998 wist, of in ieder geval redelijkerwijs moet hebben aangenomen, dat Spikker vervangingsonderdelen voerde die onder de beschermingsomvang zouden (gaan) vallen van (de aanvrage voor) EP 136. Dat Hauni niet zou hebben geweten dat Spikker deze ook rechtstreeks leverde aan derden, hetgeen de rechtbank overigens niet geloofwaardig voorkomt gelet op de vele leveringen van die onderdelen aan afnemers van machines van Hauni - doet daar niet aan af. Onder de samenwerkingsovereenkomst stond het Spikker immers wel vrij dat te doen, omdat Hauni daar wel redelijkerwijs rekening mee had behoren te houden.

2.17. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Spikker erin geslaagd is het haar bij tussenvonnis opgelegde bewijs te leveren, Aldus moeten zowel vraag a) als vraag b) (zie het hierboven onder 2.l. geciteerde tussenvonnis) bevestigend worden beantwoord. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van rechtsverwerking waar het gaat om de octrooirechtelijke aanspraken van Hauni in Nederland met betrekking tot de door Spikker geleverde PKD-schrapers.

Lees het vonnis hier en hier (doorzoekbare pdf).

IEF 9509

Sprake van betalingsonwil

\Gerechtshof ’s-Gravenhage 29 maart 2011,  LJN BP 9443 (Stichting De Thuiskopie tegen Gedaagde) met dank aan Hanneke Holthuis, Griffiths Advocaten.

Auteursrecht. Thuiskopiezaak. Bestuurdersaansprakelijkheid in geval van import van blanco dragers, zonder afdracht thuiskopievergoeding. 1019h niet van toepassing, maar wel toewijzing begrote (onbetwiste) proceskosten: “Het \'gewone\' liquidatietarief is immers niet bindend.”

6. (…) Dit betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] bewust geen thuiskopievergoeding heeft afgestaan en dat dus van het begin af aan sprake was van betalingsonwil. Aangezien de enige natuurlijke persoon binnen [bedrijf x] was en hij blijkens zijn verklaring ter comparitie in de eerste aanleg \'zelf alles binnen [bedrijf x] heeft gedaan\' moet die betalingsonwil van hem afkomstig zijn. Meewegend dat het - naar Thuiskopie onweersproken heeft gesteld onder 7 MvG - hier ging om maar liefst 48 importen betreffende in totaal 110.000,- blanco informatiedragers, is naar het oordeel van het hof sprake van een zodanig onzorgvuldig handelen van [gedaagde] jegens Thuiskopie dat hem daarvan persoonlijk een voldoende ernstig verwijt valt te maken, ongeacht of hij wist of behoorde te begrijpen dat [bedrijf x] geen verhaal zou bieden. (…) [gedaagde] is dus op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor het in rov. 3 omschreven nadeel van Thuiskopie. (€56.403,27)

1019h proceskosten: 6. Thuiskopie heeft haar kosten begroot op basis van artikel 1019h Rv. [gedaagde] heeft die begroting als zodanig niet betwist, zodat - ook al is artikel 1019h Rv hier niet van toepassing nu het hier een vordering uit onrechtmatige daad betreft-  het hof van die begroting zal uitgaan. Het \'gewone\' liquidatietarief is immers niet bindend. De begroting van de proceskosten van Thuiskopie zal plaatsvinden op basis van de niet-betwiste opgaven van Thuiskopie (…). (€11.420,91)

Lees het arrest hier (link en pdf)