Procesrecht  

IEF 9039

Omdat het hof hierover anders heeft geoordeeld

Vzr. Rechtbank Breda, 12 augustus 2010, KA ZA 10-416, Heerkens Shoes B.V. tegen Fergan SARL (met dank aan Tinga Kleefman, Lawton Advocaten)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerken. Opheffingskortgeding na bewijsbeslag. Heerkens stelt dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda die de verloven voor de beslagen heeft gegeven niet bevoegd was omdat artikel 2 van de Uitvoeringswet van de Gemeenschapsmerkverordening de Rechtbank te Den Haag daartoe exclusief bevoegd verklaart. Verder stelt Heerkens dat het gelegde bewijsbeslag in strijd is met proportionaliteit. Proceskostenveroordeling.

Bevoegdheid: 4.3. […] De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij omdat het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch hierover anders heeft geoordeeld. Overigens heeft de voorzieningenrechter overwogen om een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie, inhoudende of artikel 103 van de Gemeenschapsmerkverordening toelaat dat de nationale wetgever de bevoegdheid tot het treffen van voorlopige voorzieningen en beschermende maatregelen exclusief toekent aan één gespecialiseerde rechtbank voor het de gemeenschapsmerk, zoals in Nederland de rechtbank Den Haag terzake is aangewezen. Maar de voorzieningenrechter laat deze mogelijkheid over aan het gerechtshof in geval van een eventueel appèl.

Proportionaliteit van het beslag: 4.6. Wanneer een merkhouder constateert dat een acute inbreuk op zijn merkrecht dreigt, is diens belang bij een alomvattend conservatoir beslag op alle inbreukmakende zaken (in dit geval op laarzen, verpakkingen en documenten) in beginsel gegeven. Alleen een beschrijvend beslag, al dan niet in combinatie met een monsterneming, kan op zichzelf niet voorkomen dat inbreukmakende zaken alsnog worden verhandeld en de merkinbreuk aldus wordt voortgezet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had en heeft.

Fergan daarom nog steeds belang bij het door haar gelegde conservatoire bewijsbeslag met afgifte van de inbreukmakende zaken. Bij afweging van de actuele wederzijdse belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van Fergan bij handhaving van de gelegde conservatoire beslagen zwaarder weegt dan het commerciële belang van Heerkens bij vrijgave van de beslagen zaken.

Proceskosten: 4.7. […] Als de in het ongelijk te stellen partij zal Heerkens worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Fergan. Omdat het geschil betrekking heeft op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, kan Fergan in beginsel aanspraak maken op de in het kader van dit kortgeding werkelijk gemaakte kosten. De overgelegde kostenspecificatie van Fergan heeft geen betrekking op dit geding maar op de beslaglegging. Daarom zullen de proceskosten worden begroot op € 1.079,-, samengesteld uit een bedrag van € 263,- aan griffierecht en een bedrag van € 816,- aan salaris advocaat conform het normale liquidatietarief. De kosten van Fergan met betrekking tot de beslaglegging zijn te vorderen in het kader van de in verband met de beslagen in te stellen hoofdzaak.

Lees het vonnis hier.

IEF 9033

Een Nederlandse eiser en twee Franse gedaagden

Rechtbank Utrecht, 30 juni 2010, LJN: BN2487, Roucar Gear Technologies B.V. tegen gedaagden.

Octrooirecht, althans, bevoegdheidsincident tussen een Nederlandse eiser en twee Franse gedaagden. Geschillen tussen contractspartijen met betrekking tot de rechten die zij op grond van de betreffende overeenkomst op octrooien hebben, worden niet aangemerkt als een geschil met betrekking tot 'de registratie of geldigheid van octrooien.' In relevante citaten:

De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
 
4.23.  Het beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op artikel 22 lid 4 EEX-vo, inhoudende dat de Franse rechter exclusief bevoegd is met betrekking tot geschillen over Franse octrooiaanvragen, slaagt niet. Artikel 22 lid 4 EEX-vo bepaalt dat met betrekking tot vorderingen ten aanzien van de registratie of de geldigheid van octrooien bij uitsluiting de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de registratie heeft plaatsgehad bevoegd zijn. Het Hof van Justitie heeft echter bepaald dat geschillen tussen contractspartijen met betrekking tot de rechten die zij op grond van de betreffende overeenkomst op octrooien hebben, niet worden aangemerkt als een geschil met betrekking tot 'de registratie of geldigheid van octrooien', zoals bedoeld in artikel 22 lid 4 EEX-vo (HvJ EG, 15-11-1983, LJN: BF5652, overweging 26). De Franse rechter is dus ten aanzien van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten niet exclusief bevoegd, waardoor de rechtbank zich – met inachtneming van hetgeen hierna onder 4.24 tot en met 4.29 voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder afzonderlijk wordt overwogen – in beginsel bevoegd acht om van deze vordering kennis te kunnen nemen.

De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 1]
 
4.24.  De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten is blijkens de dagvaarding gebaseerd op de afspraken die daarover in de in de overeenkomst tussen Roucar en Four Stroke S.A.R.L. zijn vastgelegd. Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen met betrekking tot de bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde sub 1] met betrekking tot de verklaring voor recht dat Four Stroke S.A.R.L. ernstig tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst, is daardoor ook hier van toepassing: vanwege het in de overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding is de rechtbank bevoegd om van de vordering tegen [gedaagde sub 1] kennis te nemen.
 
4.25.  Het beroep van [gedaagde sub 1] op artikel 27 EEX-vo slaagt niet, omdat Four Stroke S.A.R.L. geen partij is bij de procedure voor de Franse rechter. Het beroep van [gedaagde sub 1] op artikel 28 EEX-vo slaagt ook niet omdat hetgeen onder 4.8 is overwogen ook hier geldt: een beroep op artikel 28 EEX-vo kan er niet toe leiden dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren
  
De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2]
 
4.26.  De rechtbank stelt voorop dat zij haar bevoegdheid tot kennisneming van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2] alleen kan ontlenen aan het forumkeuzebeding uit de overeenkomst. [gedaagde sub 2] beroept zich ten aanzien van dit forumkeuzebeding op het Franse vonnis waarin is bepaald dat hij niet aan de overeenkomst gebonden is. Hetgeen onder 4.10 is overwogen is ook hier van toepassing. Indien het Franse vonnis wordt erkend, is de rechtbank niet bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Voor erkenning is noodzakelijk dat [gedaagde sub 2] een expeditie van het vonnis overlegt. Indien [gedaagde sub 2] een expeditie van het vonnis overlegt is het vervolgens van belang of Roucar tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen het Franse vonnis. Zolang het Franse vonnis niet onherroepelijk is zal de rechtbank haar beslissing omtrent de erkenning en daarmee haar bevoegdheid aanhouden. De door partijen te nemen akten, zoals onder 4.19 omschreven, zijn dus ook doorslaggevend voor de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2].
 
4.27.  Het verweer van [gedaagde sub 2] dat vanwege het eerdere Franse vonnis met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten de rechtbank op grond van artikel 27 de behandeling van de zaak dient aan te houden dan wel zich onbevoegd dient te verklaren, slaagt - los van een eventuele erkenning van het Franse vonnis - gedeeltelijk. In de zaak bij de rechtbank van Parijs zijn Roucar en [gedaagde sub 2] tevens partij. Onderwerp van deze procedure zijn de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418 en 0853240. In de onderhavige zaak vordert Roucar een verklaring voor recht met betrekking tot de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418, 0853240 en 0850849. Voor zover de vordering ziet op de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418 en 0853240 en deze vordering door Roucar is gericht tegen [gedaagde sub 2] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vordering tussen dezelfde partijen die hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust in de zin van artikel 27 lid 1 EEX-vo. Indien de bevoegdheid van de rechtbank van Parijs definitief vast komt te staan, zal de rechtbank zich op grond van artikel 27 lid 2 EEX-vo onbevoegd dienen te verklaren. Totdat de (on)bevoegdheid van de rechtbank van Parijs is vast komen te staan, zal de rechtbank de behandeling van het voornoemde deel van de vordering met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten aanhouden.
Voor het beroep op artikel 27 EEX-vo hoeft [gedaagde sub 2] geen expeditie van het vonnis te overleggen. Voldoende is dat, zoals in de onderhavige procedure, tussen partijen vaststaat dat de procedure bij de rechtbank van Parijs heeft plaatsgevonden. Voornoemd verweer slaagt dus ongeacht of [gedaagde sub 2] een expeditie van het Franse vonnis overlegt. Het is daarnaast van belang of Roucar hoger beroep heeft ingesteld tegen het Franse vonnis. Indien de Franse rechter in hoger beroep de beslissing dat [gedaagde sub 2] niet aan de overeenkomst is gebonden vernietigt, is de rechtbank zoals onder 4.26 overwogen bevoegd om kennis te nemen van de vordering met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2]. Indien de Franse rechter zich echter in hoger beroep daarnaast wel bevoegd acht om over de vordering met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten te oordelen, is de rechtbank ten aanzien van de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418, 0853240 op grond van artikel 27 lid 2 EEX-vo niet bevoegd om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank zal in dat geval wel bevoegd zijn om kennis te nemen van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2] voor zover deze ziet op de Franse octrooiaanvraag onder het nummer 0850849, omdat dit nummer geen onderwerp is van de Franse procedure
 
Lees het vonnis hier

IEF 8973

De veroorzaakte onmogelijkheid

Rechtbank Amsterdam, 7 juli 2010, HA ZA 10-401, Indies Film Rights B.V. tegen American Cinema International Inc. c.s.  (met dank aan Rogier Overbeek, Kennedy Van der Laan).

Auteursrecht. Bevoegdheidsincident. Stukgelopen samenwerking. Eiser, de Nederlandse filmdistributeur/licentienemer Indies Film Rights, ziet af van filmdistributie, nadat is gebleken dat  filmproducent/distributeur/  licentiegever ACI niet beschikt over de toestemming van alle oorspronkelijke rechthebbenden en vorder schadevergoeding. Indies stelt i.c. dat de arbitragebedingen in de distributieovereenkomst niet van toepassing zijn en dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is,  aanegzien het geschil zou zien op onrechtmatige daad in plaats van wanprestatie. Vordering afgewezen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd:

2.6. De vordering van Indies in de hoofdzaak komt er derhalve naar de kern genomen op neer dat Indies vergoeding wenst van schade die zij stelt te lijden vanwege de naar haar mening door ACI c.s. veroorzaakte onmogelijkheid om de rechten die haar in de distributieovereenkomst door ACI c.s. in licentie zijn gegeven, daadwerkelijk uit te oefenen.

2.7. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering in wezen gebaseerd op een gestelde tekortkoming in de nakoming van de gesloten overeenkomst, maar in ieder geval zodanig verwant met de inhoud en rechtsgevolgen van de distributieovereenkomsten dat de daarin opgenomen arbitragebedingen, zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven, geacht moeten worden mede op vorderingen als deze betrekking te hebben.

Lees het vonnis hier.

IEF 8951

Voor alle deelnemers was duidelijk wat het ‘concept’ inhield

Rechtbank Rotterdam, 30 juni 2010, HA ZA 09-1052, Kamer van Koophandel Nederland tegen Kantoor voor Klanten BVBA c.s. (met dank aan Olaf van Haperen, Lawton Advocaten en Nanda Ruyters, AKD Prinsen van Wijmen).

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. Uitgebreid tussenvonnis, 29 pagina's, in de bodemzaak tussen Kamer van Koophandel en Kantoor voor Klanten, betreffende de acquisitiefraude van december 2008 (zie vanaf IEF 7804). Een zoals de rechtbank overweegt ‘zowel feitelijk als juridisch grootschalige zaak’ waarin uiteindelijk tot het oordeel wordt gekomen dat inbreuk is gemaakt op zo goed als alle IE- rechten van de KvK (zelfs “Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" maken inbreuk op de merkrechten van Kamer van Koophandel waarin het woord "KvK" of "Kamer van Koophandel voorkomt) en,  heel interessant, dat er aanleiding is om de natuurlijke personen achter de rechtspersonen aansprakelijk te stellen ingevolge de groepsaansprakelijkheid van art 6:166 BW en hoofdelijk te veroordelen tot de schade (ca. €400.000) en de (o.a. 1019h) proceskosten (ca. €75.000). Mogelijk verbeurde dwangsommen na KG vonnis: €950.000 p.p.). Kort in citaten:

Merkenrecht: 5.6 Hoewel er tussen het beeld van merk en laatstbedoeld logo ook diverse verschillen zijn, vertonen zij als totaalindruk een duidelijke en overwegende visuele gelijkenis. Aan te nemen valt dat bij het in aanmerking komende publiek, bestaande uit Nederlandse ondernemers die merk en logo veelal niet naast elkaar zien, verwarring kan ontstaan. (…)  De conclusie moet zijn dat het gebruik van het logo inbreuk maakt op het merkrecht van Kamer van Koophandel (met name het woord-beeldmerk met inschrijvingnummer 0801253) als bedoeld in art. 2.20 lid 1 aanhef en onder b BVIE.

5.7 In de aanbiedingsbrief en op de website www.kvkhandelsregister.nl wordt (meermalen) het woord "KvKhandelsregister.nl" en het woord "www.kvkhandelsregister.nl" gebruikt. "KvK" respectievelijk "kvk" is een belangrijk onderdeel van het betreffende woord en dit element is gelijk aan of sterk overeenstemmend met het woordmerk "KvK" van Kamer van Koophandel, waardoor tussen beide woorden en het merk een grote gelijkenis bestaat. (…) Het gebruik van deze woorden maakt derhalve inbreuk op het bedoelde merk van Kamer van Koophandel.

5.8 Mede gelet op de wijze waarop de aanduiding "Kantoor voor Klanten" door Kantoor voor Klanten c.s. is gebruikt, acht de rechtbank de - voluit geschreven - aanduidingen "Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" eveneens inbreukmakend op de merkrechten van Kamer van Koophandel waarin het woord "KvK" of "Kamer van Koophandel" voorkomt, doordat deze zodanig overeenstemmen dat verwarring bij het publiek te duchten is.

Auteursrecht: 5.9 Vaststaat dat Kamer van Koophandel het auteursrecht bezit op het logo dat ook door haar als merk is gedeponeerd. Voorts kan worden gezegd dat de vormgeving van zowel haar factuur voor de jaarlijkse bijdrage als die van haar website www.kvk.nl een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. (…)

5.11 (…) Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van ontlening aan en nabootsing van de werken van Kamer van Koophandel - in het bijzonder van de auteursrechtelijk kenmerkende elementen daarvan - en zijn de bijdragebrief en de website www. kvkhandelsregister.nl te beschouwen als verveelvoudiging van die werken. Dat betekent dat daarmee inbreuk is gemaakt op de auteursrechten van Kamer van Koophandel.

Handelsnaamrecht: 5.13 Ten aanzien van het gebruik van de namen "Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" moet, gelet ook op de wijze waarop Kantoor voor Klanten c.s. de eerstgenoemde naam hebben gebruikt (met de bedoeling om 'aan te sluiten' bij Kamer van Koophandel) en de aard van de betrokken ondernemingen, eveneens worden geoordeeld dat deze namen zo weinig afwijken van de handelsnaam "KvK" van Kamer van Koophandel dat gevaar voor verwarring bij het publiek bestaat.

Aansprakelijkheid: 5.48 Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld onder 5.25 tot en met 5.47, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen in groepsverband, waaraan de verschillende deelnemers, te weten Kantoor voor Klanten, […], […],[…],[…],[…] en Kantoor voor Klantenservice, eik bewust hebben bijgedragen. Er was een plan gemaakt ("concept"), waarvoor een groot aantal onderling op elkaar afgestemde activiteiten nodig was (zie onder 5.23) en samenwerking vereist was. Het schadeveroorzakend onrechtmatig handelen gebeurde in naam van de daartoe opgerichte rechtspersoon Kantoor voor Klanten, de natuurlijke personen hadden elk één of meer taken op zich genomen en ook Kantoor voor Klantenservice had een rol. Voor alle deelnemers - ten aanzien van de twee rechtspersonen: hun bestuurders - was duidelijk wat het "concept" inhield en moet ook duidelijk zijn geweest dat de uitvoering ervan tot aanmerkelijke schade zou kunnen leiden, zowel voor de zeer omvangrijke groep van geadresseerde ondernemingen als voor Kamer van Koophandel. Dit heeft hen echter niet ervan weerhouden om bij te dragen aan de voorbereiding en uitvoering van het "concept". Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het deelnemen niet aan ieder van de deelnemers zou kunnen worden toegerekend. Niet is bestreden dat het onrechtmatig handelen tot schade heeft geleid. Dat betekent dat Kantoor voor Klanten c.s. daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8942

Inbreukmakende posters

Vzr. rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 25 juni 2010, Diageo North Americ Inc. tegen Hooghoudt B.V. (met dank aan Anne MarieVerschuur, NautaDutilh )

Merkenrecht. Ex Parte. Inbreuk op Diageo's SMIRNOFF merken door gebruik op denigrerende wijze (“Smirnoff is zóóó 2009”)  in advertentie voor de productlijn ‘Royalty Hooghoudt’. De rechter overweegt dat Hooghoudt "aanhaakt bij c.q. in het kielzog vaart van de reputatie van het Gemeenschapsmerk van verzoekster" en dat "het gebruik van het Gemeenschapsmerk (…) niet [valt] aan te merken als geoorloofde vergelijkende reclame, aangezien er geen vergelijking plaatsvindt, maar enkel wordt gesuggereerd dat het product van verzoekster niet meer populair zou zijn, ten gunste van het product van gerekewestreerde". Hooghoudt wordt daarom geboden om, op straffe van een dwangsom, de op dit moment bekende gevallen van "wildplakken" in Amsterdam en Zwolle te verwijderen en de poster op geen enkele andere locatie aan te brengen.

Lees de beschikking hier.

IEF 8939

De staat Argentinië kan zich niet verzetten

Rechtbank ’s-Gravenhage, rolbeslissing van 23 juni 2010, zaken HA ZA 05-2885 en HA ZA 06-2576, Monsanto technology  tegen Cefetra & de Staat Argentinië resp. tegen Vopag Agencies Rotterdam c.s.

Octrooirecht, Rolbeslissing. “De staat Argentinië kan zich niet verzetten tegen intrekking van de vorderingen en de wens van de overige partijen tot doorhaling van de zaak. Omdat de staat Argentinië geen zelfstandige vorderingen heeft ingesteld en tegen hem geen vorderingen zijn ingesteld resteert in de procedure met rolnummer 05-2885 nog slechts een beslissing over de door hem gemaakte proceskosten. (…) Aldus verleent de rolrechter in beide zaken Monsanto akte houdende intrekking van eis en haalt de zaak tussen Monsanto en Cefetera cs en de zaak tussen Monsanto en Vopak en ACTI door. De zaak Monsanto tegen de staat Argentinië wordt verwezen naar rol (…) voor akte houdende uitlating proceskosten aan de zijde van de staat Argentinië.

Lees de rolbeslissing hier.

IEF 8935

Tweelingschoenen

CAmperVzr. Rechtbank Amsterdam, 24 juni 2010, KG ZA 09-1258 P/TF, Van Gastel Shoes B.V. c.s. tegen Camper S.L. c.s. (met dank aan Maarten Haak, Hoogenraad & Haak).

Merkenrecht. Schoenen. Vorderingen afgewezen, geen belang. TWS niet verwarringwekkend overeenstemmend met TWINS.

Eiser Van Gastel is houder van het beeldmerk Twins voor Schoenen. Eerder gebruik van gedaagde Camper van het teken TWINS (voor ‘tweelingschoenen’, die net even van elkaar afwijken) resulteerde in 2002 onthoudingsverklaring. Na gebruik door Camper van TWINS in 2008, heeft Camper het teken TWINS vervangen door TWS (‘The Walking Society’).  De voorzieningenrechter oordeelt dat TWS geen inbreuk maakt op TWINS, verwarringsgevaar  is niet aannemelijk. “Slechts als men op de hoogte is van de geschiedenis tussen partijen zou het idee kunnen ontstaan dat TWS mogelijk verwijst naar TWINS.” Compensatie proceskosten, omdat “ook mede door toedoen van Camper deze procedure [is] blijven voortduren.”

4.4. Nu er in zijn geheel beschouwd aanmerkelijke verschillen bestaan tussen het beeldmerk TWINS en het teken TWS. is niet aannemelijk geworden dat er bij het in aanmerking komend publiek enig gevaar voor verwarring kan ontstaan. Slechts als men op de hoogte is van de geschiedenis tussen partijen zou het idee kunnen ontstaan dat TWS mogelijk verwijst naar TWINS. De gemiddelde en normaal geïnformeerde consument zal daar echter niet bij stilstaan, mede gelet op het beperkte gebruik van het teken TWINS door Camper in de Benelux. De vorderingen met betrekking tot het inbreukmakend gebruik van een overeenstemmend teken dienen dan ook eveneens te worden afgewezen nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er sprake is inbreukmakend handelen op dit punt.

 4.5. Nu - zoals hiervoor onder 4.2 overwogen - er aanwijzingen zijn dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding Camper het teken TWINS nog gebruikte, althans Camper niet de toezegging wilde doen geen inbreukmakend gebruik te maken van het teken TWINS is derhalve ook mede door toedoen van Camper deze procedure blijven voortduren. Daar staat tegenover dat de vordering met betrekking tot TWS wordt afgewezen. Onder deze omstandigheden komt het redelijk voor om de proceskosten tussen partijen te compenseren, met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Lees het vonnis hier

IEF 8934

Billijke compensatie voor de beperkingen van hun rechten

Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 juni 2010, HA ZA 08-1916,Stichting NORMA, Pieter Blok, Carel Kraayenhof, c.s. tegen De Staat der Nederlanden (met dank aan Christiaan Alberdink Thijm, Solv)

Auteursrecht. Geen strijd met wet, richtlijn, driestappentoets en beginselen behoorlijk bestuur door Thuiskopie-AMvBs (Stb. 2006, 206, ongewijzigde vaststelling voorwerpen waarvoor heffing is verschuldigd, geen toevoeging nieuwe voorwerpen alsMp3-spelers en harddiskrecorders). Geen handhaving IE-rechten dus geen 1019h proceskosten.

Artikel 16c Aw bepaalt dat privé-kopiëren op informatiedragers is toegestaan, maar dat daar een heffingsregeling tegenover staat ter compensatie. De SONT, bestaande uit rechthebbenden en betalingsplichtigen, stelt de hoogte van de vergoeding vast. Op grond van de statuten van SONT beslist de voorzitter van het bestuur als men het niet eens kan worden.

In 2005 heeft de voorzitter van de SONT mp3-spelers en harddiskrecorders aangewezen als voorwerpen waarvoor in beginsel een thuiskopievergoeding verschuldigd is. Het tarief stelde hij vast op nihil. De Kroon heeft nadien bij verschillende AMvB’s anders beslist. Telkens werd bepaald dat voor mp3-spelers en harddiskrecorders geen thuiskopievergoeding kan worden geheven. Het vergoedingsstelsel werd bevroren vanwege de problematiek van onverdeelde gelden bij Stichting de Thuiskopie.

Met die AMvB’s is volgens collectieve beheersorganisatie NORMA en consorten nogal wat mis. NORMA c.s. vordert in deze zaak een verklaring voor recht dat de AMvB’s jegens haar onrechtmatig zijn. De Kroon zou – kort gezegd – niet bevoegd zijn tot het overrulen van de SONT. Daarnaast zouden de AMvB’s in strijd zijn met de wet, de Auteursrechtrichtlijn, het Eerste Protocol van het EVRM (recht op ongestoord genot eigendom), en algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank oordeelt dat artikel 16c Aw en 10 sub e WNR geen aanspraak geven op een billijke vergoeding per afzonderlijk type informatiedragerdrager:

4.5 Het betoog van NORMA c.s. dat de AMvBs in strijd zijn met de artikelen 16c Aw en 10 sub e WNR is ongegrond. Anders dan NORMA c.s. meent, impliceren die bepalingen niet dat rechthebbenden ten aanzien van alle voorwerpen in de zin van artikel 16c lid 1 Aw aanspraak maken op een billijke vergoeding per voorwerp. (…) De AMvBs zijn dus niet in strijd met de wet, maar regelen precies wat de wetgever voor ogen heeft gestaan.

Hiermee is volgens de rechtbank geen sprake van strijd met artikel 5 lid 2 sub b van de Auteursrechtrichtlijn, omdat die bepaling niet specificeert op welke manier rechthebbenden moeten worden gecompenseerd voor thuiskopiëren.
Interessant is dat de rechtbank overweegt dat niet is aangetoond dat de totale door NORMA c.s. ontvangen compensatie onbillijk is. De Thuiskopievergoeding die NORMA c.s. op dit moment ontvangt zou een billijke compensatie kunnen zijn voor alle toegestane thuiskopieën – met inbegrip van mp3-spelers en harddiskrecorders. Nu onbillijkheid niet is aangetoond kan geen sprake zijn van schending van de driestappentoets:

4.8 Volgens NORMA c.s. schenden de AMvBs de derde stap van de in artikel 5 lid 5 van de richtlijn opgenomen driestappentoets. Omdat geen compensatie plaatsvindt voor bet nadeel dat wordt geleden ten gevolge van het door de wetgever geoorloofde privékopiëren op mp3-spelers en harddiskrecorders worden, naar NORMA c.s. stelt, de wettige belangen van de rechthebbenden onredelijk geschaad. Daargelaten de vraag of deze bepaling rechtstreekse werking heeft, hetgeen de Staat bestrijdt, gaat dit betoog niet op omdat niet is aangetoond dat de totale ontvangen compensatie als onbillijk moet worden beschouwd. Ervan uitgaande dat de rechthebbenden billijke compensatie ontvangen voor de beperkingen van hun rechten kan dus niet worden geoordeeld dat niettemin hun rechten onredelijk worden geschaad.

Ook het creatieve beroep op het Eerste Protocol van het EVRM sneuvelt (o.m.) op dit punt:

4.10 (…) Het enkele feit dat NORMA c.s. niet voor elk voorwerp waarop de beperking van toepassing is afzonderlijk een vergoeding ontvangt, is [onvoldoende voor aannemen van ontneming van eigendom], omdat het totale bedrag dat NORMA c.s. aan thuiskopievergoedingen ontvangt wel voldoende compensatie kan vormen voor de beperking in zijn geheel.

Tenslotte een opfriscursus bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat de AMvBs geen strijd opleveren met het verbod op willekeur. Dat verbod wordt alleen overtreden indien de Staat, alle belangen in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot de AMvBs heeft kunnen komen.

4.13 In dit geval heeft de Kroon geoordeeld dat, gelet op de (…) problemen bij de verdeling van de thuiskopievergoedingen, de belangen van de rechthebbenden tijdelijk niet opwogen tegen de belangen van de betalingsplichtigen en consumenten en het algemene belang om de legitimiteit van het stelsel [te] bewaren. Dat is niet onredelijk.

De Staat wordt in het gelijk gesteld. Geen 1019h proceskosten:

4.17 (…) De proceskosten zullen, anders dan de Staat heeft gevorderd, niet worden begroot overeenkomstig artikel 1019h Rv. NORMA c.s. stelt weliswaar dat er sprake is van een “schending van intellectuele eigendomsrechten” (…), maar de rechtbank begrijpt dat NORMA c.s. niet bedoelt dat de Staat aan de rechthebbenden voorbehouden handelingen verricht, maar dat de Staat onvoldoende compensatie biedt voor de wettelijke thuiskopiebeperking. Er is daarom geen sprake van handhaving van die intellectuele eigendomsrechten in de zin van 1019 Rv.

Lees het vonnis hier.

IEF 8915

Van onmogelijkheid is voorshands geen sprake

Rechtbank Rotterdam, KG ZA 10-466, Hans Textiel B.V. tegen Bonnie Doon Europe B.V. (met dank aan Marion Tapper en Lars Bakers, Bingh)

Modellenrecht, althans executiegeschil na Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2010, IEF 8603 (inbreuk op model ‘legging shorts’). Geen accountantsverklaring. Dwangsommen verbeurd. Geen 1019h proceskostenveroordeling, nu “dit geding louter ziet op een executiegeschil met betrekking tot het verbeuren van dwangsommen.”

4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de goedkeurende verklaring waarop de veroordeling onder 5.2 van het dictum ziet, door Hans Textiel niet aan Bonnie Doon is overgelegd. (…) De door Bonnie Doon aangewezen accountant heeft zich immers tijdig (…) aan Bonnie Doon kenbaar gemaakt (…). Hans Textiel is hier - buiten het aanvechten van het door de accountant verzochte voorschot - niet verder op ingegaan. Het door de accountant verzochte voorschot ad € 15.000,00, dat bovendien nog tot € 7.500,00 naar beneden toe is bijgesteld, komt de voorzieningenrechter overigens voorshands niet onredelijk voor. Naar voorlopig oordeel maakt Bonnie Doon dan ook geen misbruik van recht, dan wel is er sprake van onrechtmatig handelen zijdens Bonnie Doon jegens Hans Textiel, indien zij - gelet op 5.2 juncto 5.4 van het vonnis - overgaat tot het innen van de dwangsommen. Het doel en de strekking van de onder 5.2 gegeven veroordeling is er immers mede op gericht om een dispuut tussen partijen over het al dan niet volledig verstrekken door Hans Textiel aan Bonnie Doon van de onder 5.2 genoemde bescheiden te voorkomen. (…)

4.7  (…) Van onmogelijkheid in de zin van artikel 611d Rv is sprake wanneer het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht. Tegen de achtergrond van het onder 4.6 overwogene is van onmogelijkheid in voormelde zin van artikel 611d Rv voorshands geen sprake, zodat er geen aanleiding bestaat een termijn te stellen voor het aanhangig maken van een procedure ex genoemd artikel bij de rechtbank 's-Gravenhage.

4.8 Gelet op het voorgaande is voor een verbod van Bonnie Doon om over te gaan tot tenuitvoerlegging van de verbeurde dwangsommen geen plaats.

Lees het vonnis hier.

IEF 8909

Een overdracht van een registergoed

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 11 juni 2010, KG ZA 10-599 NB/EB, Poex Ltd tegen Gedaagden B. en S. (met dank aan Lars Bakers, Bingh en Quintus Abeln, Abeln Advocaten).
 
Merkenrecht. Domeinnaam. Stukgelopen samenwerking. Geschil over domeinnaam Pokerfriends.com. Domeinnaam is registergoed. Eisers, voormalige zakenpartners van gedaagde B., stellen dat B. de domeinnaam pokerfriends.com in weerwil met afspraken op eigen naam hebben geregistreerd en vervolgens onrechtmatig zou hebben overgedragen aan gedaagde S.

Bevoegdheid aangenomen. Website is oproepbaar in Nederland, voldoende samenhang vordering tegen S (Slovenië) met vordering tegen B, voldoende aanknopingspunten met Nederland. Vordering tot overdracht domeinnaam in beginsel toewijsbaar in kort geding, gedaagde S. mocht echter vertrouwen op de registratie van de domeinnaam op naam van B., en wordt beschermd "door art. 3.88 eerste lid BW, waarin wordt bepaald dat een overdracht van een registergoed geldig is ondanks onbevoegdheid van de vervreemder, indien de verkrijger te goeder trouw is [etc].” Geen inbreuk door S of B. op beeldmerk eisers, geen exclusief recht op gebruik woordcombinatie. Kort geding leent daarnaast zich niet voor beoordeling van de (niet afgewikkelde) rechtsverhouding tussen eisers en B. Vorderingen afgewezen, geen 1019h proceskosten (merkenrechtelijk aspect is van ondergeschikt belang).

Lees het vonnis hier.