DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 14993

De Auteursrechtrichtlijn reloaded

Thema:De Auteursrechtrichtlijn reloaded. Wat moeten we de Europese wetgever meegeven om tot betere regelgeving te komen? Door: Désirée Geerts, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering, Paul van Gurp en Wout van Wijngaarden, verbonden aan de Rijksoverheid en deelnemers aan een leergang van de Nederlandse School van Openbaar bestuur. Een herziening van het Europese auteursrecht zit in de pijpleiding, de modernisering van het auteursrecht is op komst. De Auteursrechtrichtlijn stamt uit 2001, dat is wel liefst bijna vijftien jaar geleden. Ook in Nederland staat de modernisering op de politieke agenda, maar het is vooralsnog afwachten op voorstellen van de Europese Commissie.

Dat onze informatiemaatschappij niet stil heeft gezeten, is wel duidelijk. De digitalisering heeft grote veranderingen teweeg gebracht in de creatieve sector. Ondanks dat er in het auteursrecht een continue spanning heerst tussen exploitatie- en gebruiksvormen, is er een aantal spanningen in het bijzonder op te merken. Te denken valt aan: de toekomstbestendigheid van het verdienmodel voor traditionele auteurs, de illegale verspreiding en gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken, territoriale versnippering van auteursrechten en een explosieve toename van het aantal auteurs dat tegenwoordig werken maakt en verspreidt.

De schrijvers van dit artikel doen onderzoek naar deze vier spanningen. De vraag is of deze spanningen worden herkend en of er mogelijk andere invalshoeken zijn aan te wijzen. De onderzoeksgroep wil daarnaast graag weten wat uw mening is over de hieronder aangekaarte constateringen.

De onderzoeksgroep zet de vier spanningen voor u op een rij.
Eerste spanning: Verdienmodel creatieve industrie staat onder druk
Een veel geuite zorg is dat door het digitale aanbod van werken er een minder aantrekkelijk verdienmodel voor auteurs en distributeurs zou ontstaan. Feitelijk is nu echter te zien dat deze zorg door de tijd achterhaald is geraakt, omdat er inventieve modellen (Spotify, Netflix) door de markt zijn uitgedacht waarbij zowel een redelijke vergoeding voor de auteurs als ook een breed digitaal aanbod is gekomen. Distributeurs die niet mee gaan met de ontwikkelingen van digitalisering, verliezen inkomsten ten koste van nieuwe inventieve distributiekanalen. Uit studies komt het beeld naar voren dat er in de sector van auteurs divers en genuanceerd wordt gereageerd op de nieuw ontstane markt. Er klinkt echter geen breed gedragen zorg meer uit deze hoek, of het moet de zorg zijn van de schrijvende auteurs dat met openstellen van digitale boeken het illegale gebruik ervan toeneemt. Kort samengevat constateren wij als leergroep dat deze aanvankelijke zorg niet meer een groot issue in Nederland is.

Tweede spanning: illegale verspreiding en gebruik
De tweede spanning betreft de alom bekende zorg dat door digitaal aanbod het eenvoudiger wordt om kopieën te maken en deze illegaal te distribueren of te gebruiken. Op het punt van het illegale aanbod is opmerkelijk dat het SEO onderzoek (Digitale Drempels, Amsterdam juni 2012), niet direct over de volle breedte een negatieve impact aanduidt van de legale verkoop als gevolg van toenemend illegaal aanbod. Het lijkt op veel punten hand in hand te gaan. Een grote groep consumenten downloadt eerst iets illegaal, waarna uiteindelijk toch vaak nog een legale aankoop wordt gedaan. Of men gaat over op een lage kosten abonnement. Voor digitale boeken lijkt het restrisico nog het grootst.

Voor illegale download of gebruik is in verschillende landen een andere aanpak gekozen. Nederland focust met toezicht en handhaving op de illegale upload en verspreiding, terwijl Frankrijk juist wil handhaven op illegale download en gebruik. Concluderend merken wij op dat Nederland hier met een gecontroleerd en met toezicht beheersbaar probleem te maken heeft en niet door nieuwe Europese regels gedwongen wil worden de regels op te schuiven.

Derde spanning: 28 nationale regimes voor auteursrecht
Binnen de EU is sprake van 28 nationale auteursrechtelijke regimes. Deze territoriale versnippering van rechten vormt voor online aanbieders die internationaal opereren een belemmering. Omdat de bescherming van het auteursrecht en naburige rechten beperkt is tot de nationale grenzen van het land waarin bescherming wordt gegeven, kunnen online exploitanten bij grensoverschrijdende exploitatie te maken krijgen met auteursrechtwetgeving uit meerdere landen. Ook worden rechten, zoals filmdistributierechten, uitzendrechten en online exploitatierechten, vaak territoriaal opgesplitst door overdracht of exclusieve licentiëring aan exploitanten in verschillende landen. Het gevolg van de territoriale opsplitsing van rechten is dat aanbieders bij grensoverschrijdende exploitatie voor elk afzonderlijk territorium waarin auteursrechtelijk beschermde werken worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, een aparte licentie moeten verkrijgen. Vooral voor muziek is dit problematisch. Veel muziekwerken worden internationaal geëxploiteerd, terwijl de rechten – onder andere door het ter exploitatie in beheer geven aan nationale centrale beheerorganisaties (CBO’s) – territoriaal verdeeld zijn. Ook in de audiovisuele sector speelt het probleem van territoriaal begrensde rechten. Voor boeken worden de uitgeefrechten doorgaans wel territoriaal geregeld, maar in de praktijk levert dit alleen problemen op voor de beschikbaarheid in Nederland van niet-Nederlandstalige boeken. De Nederlandse markt voor niet-Nederlandstalige boeken is echter met maximaal 10% in internationaal perspectief niet groot. Concluderend lijkt dit deelprobleem vooral te bestaan uit aanvankelijk ‘ongemak’ voor de distributie (en uiteindelijk consumenten) dat ervoor zorgt dat met name grote vermogende bedrijven een voorsprong hebben om als aanbieder op te treden.

Vierde spanning: Van enkele honderden naar miljoenen aanbieders
Met de komst van internet is de situatie met slechts enkele auteurs radicaal veranderd, en produceert en publiceert inmiddels bijna iedereen auteursrechtelijk beschermde werken. Het auteursrecht bepaalt in toenemende mate hoe open of gesloten de kennissamenleving is. De  Auteursrechtrichtlijn is niet ingericht op deze situatie met honderden miljoenen aanbieders. De rechten van de auteur worden ruim uitgelegd om een zo hoog mogelijk beschermingsniveau te bieden. De beperkingen worden daarentegen vaak strikt uitgelegd.

In de Verenigde Staten is een model van toepassing dat veel flexibeler kan omgaan met dit nieuwe fenomeen, ook wel fair use genoemd. De fair-use exceptie houdt in dat voor de rechtmatigheid van het gebruik van een auteursrechtelijk beschermd werk moet worden gekeken naar vier open criteria: het doel en het karakter van het gebruik, de aard van het beschermde werk, de omvang en het belang van het overgenomen deel in verhouding tot het beschermde werk als geheel en tenslotte het effect van het gebruik op de markt voor de waarde van het beschermde werk.

In Amerika zijn onder meer het opnemen van televisieprogramma's door consumenten en het tonen van thumbnails door zoekmachines bijvoorbeeld als fair use aangemerkt. Een veelgehoord standpunt van geïnterviewden van de onderzoeksgroep is dat het auteursrecht moet worden gemoderniseerd en flexibeler gemaakt, zodat het aansluit bij het werkelijke handelen van velen. Dat kan zowel door binnen de huidige auteursrechtelijke kaders open licentiesystemen bijvoorbeeld te ontwikkelen (zoals via Creative Commons). Maar dit kan ook door in te zetten op modernisering van auteursrechtelijke kaders in Nederland en Europa. Slotsom: Voor de vierde spanning lijkt door de markt nog niet volledig een nieuw evenwicht gevonden.

Deze bijdrage is opgesteld door Désirée Geerts, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering, Paul van Gurp en Wout van Wijngaarden. Allen in het dagelijks leven werkzaam voor verschillende onderdelen van de Rijksoverheid, maar nu tot u richtend in de hoedanigheid van deelnemers aan een leergang van de Nederlandse School van Openbaar bestuur. Als onderdeel van deze leergang doen wij onderzoek naar de wijze waarop Nederland zich internationaal organiseert (en daar nationaal op voorbereidt): waarmee moet Nederland in de interdepartementale organisatie en in de diplomatie rekening houden om succesvol internationaal beleid te voeren op het gebied van auteursrecht juist nu de EU-commissie het onderwerp zo in beeld heeft? Graag benutten we Auteursrechtdebat om breed meningen/invalshoeken te vergaren over auteursrecht in internationale context. Wilt u reageren? Stuur dan een e-mail naar l.anemaet@vu.nl.

IEF 14968

In de tijdschriften mei 2015

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl (ook via Legal Intelligence of Rechtsorde), voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen:

AMI 2015-mei/juni BIE mei 2015 BMM Bulletin
 IER 2015    

AMI
Artikelen
65 Themanummer: openbaarheid van publiek bekostigde informatie en het auteursrecht
J.J.C. Kabel
68 De Open Access bepaling in het auteurscontractenrecht
D.J.G. Visser
75 Kruisende wegen – auteursrecht in het wetsvoorstel Open Overheid
R. de Beer, A. de Leeuw & M.M.M. van Eechoud
Jurisprudentie
84 Nr. 5 • HvJ EU 26 februari 2015, Christie’s France/Syndicat national des antiquaires m.nt. R.J.Q. Klomp
87 Rechtspraak in het kort, agenda en verschenen

Berichten Industriële Eigendom
Artikelen
De Grote Kamer van Beroep kiest voor een beperkte toepassing van Art. 84 EOV in oppositie
– Peter de Lange en Koen Bijvank 98
Het UPC debat – Petitie van ruim 40 academici 103
Reactie van Wouter Pors 105
Repliek van academici 108

RECTIFICATIE Aanvulling bij Rechtspraak Nr. 15 van het april-nummer 113

Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 20 Grote Kamer van Beroep EOB, geconsolideerde zaken G 2/12 en G 2/13, 25 maart 2015, Tomatoes II en Broccoli II, IEF 14812 (octrooieerbaarheid van het resultaat van een wezenlijk biologische werkwijze)
– met noot van P.A.C.E. van der Kooij 113

Rechtspraak in het kort

Octrooirecht
Nr. 21 Gerechtshof Den Haag 18 november 2014, Novartis/Alvogen en Focus Farma, IEF 14382, ECLI:NL:GHDHA: 2014:3611 (ingeroepen octrooi naar voorlopig oordeel nietig wegens uitbreiding van materie) 128

Nr. 22 Raad van State 18 februari 2015, Syngenta/Octrooicentrum Nederland, IEF 14669 (geen termijn verbonden aan het rechtsmiddel van art. 17 lid 2 Verordening (EG) nr. 1610/96) 129

Merkenrecht
Nr. 23 Gerecht EU 5 februari 2015, Environmental Manufacturing/OHIM, IEF 14639 (gemeenschapsmerk; relatieve weigeringsgronden; artikel 8 lid 5 GMVo; bewijs van verwateringsgevaar en gevaar voor meeliften (‘free-riding’); tardieve argumenten) 130

Nr. 24 Rechtbank Midden-Nederland 4 maart 2015, Fuelplaza B.V./Gaos B.V., IEF 14734 (art. 2.20 lid 1 sub d BVIE heeft niet tot doel de merkhouder een onbeperkt recht tot optimale uitbating van zijn merk te gunnen; het registreren van een domeinnaam die overeenkomt met het merk van een ander levert op zichzelf geen misbruik van recht op) 131

Procesrecht
Nr. 25 Hoge Raad 13 februari 2015, Leidseplein/Red Bull II, IEF 14652 (binding verwijzingshof aan door HvJ EU aangenomen feiten?; reis- en verblijfkosten vallen onder art. 1019h Rv; ook uren van advocaat die niet heeft gepleit; vermindering opgevoerde proceskosten wegens verondersteld dubbel werk) 131

BMM
Wanneer is slaafs nabootsen onrechtmatig naar Belgisch recht
Florence van Hoestraete en Hannes Abraham

Het onderscheidend vermogen van de slaafse nabootsing
Jesse Hofhuis en Aimée van Hattum

La protection contre des look-alikes en droit luxembourgeois
Vincent Wellens

De onwettigheid van het principe 'geen bescherming zonder merkinschrijving' uit artikel 2.19.1 BVIE
Alexis Hallemans

Jurisprudentie/jurisprudence
Onder de hamer/affaires pendantes
Florence Verhoestraete
Opmerkelijk of merkwaardig/ Remarquable
Yvonne Noorlander
Bescherming in het buitenland/Protection à l'étranger
Marten Bouma

IER
IER 2015/23: Rb. Den Haag, 23-01-2015, nr. C/09/478610 / KG ZA 14-1466
IER 2015/24: Hauck/Stokke
IER 2015/25: (Pharmacosmos Holding A/S / NL Octrooicentrum)
IER 2015/26: HvJ EU, 15-01-2015, nr. C-631/13: Forsgren
IER 2015/27: Air Berlin / Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände

IEF 14959

Auteursrechtdebat: De 'mededeling aan het publiek' - Wel een vergoeding voor de bedenkers maar niet voor artiesten?

Door: Theo Stockmann, Marxman Advocaten. Thema: Naburige rechten. Uit zowel art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/29 als uit art. 8 lid 2 van Richtlijn 2006/115 (voorheen Richtlijn 92/100) kennen we het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Richtlijn 2001/29 regelt met name de auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’, terwijl Richtlijn 2006/115 de nabuurrechtelijke variant regelt. Aanvankelijk werd over het algemeen geen onderscheid gemaakt met betrekking tot de juridische interpretatie van deze gelijkluidende begrippen.1 Het HvJEU herinnerde er ons in het SCF-arrest evenwel aan dat beide begrippen gedeeltelijk uiteenlopende doelstellingen beogen.2 Kort gezegd kan op grond van het auteursrecht de ‘mededeling aan het publiek’ verboden worden, terwijl op grond van een naburig recht voor de meeste gevallen een recht op een billijke vergoeding ontstaat nadat er een ‘mededeling aan het publiek’ heeft plaatsgevonden.3

Zelfs indien met de hierboven genoemde 'gedeeltelijk uiteenlopende doelstellingen' rekening wordt gehouden, geven diverse rechtsgeleerden aan dat beide begrippen juridisch hetzelfde dienen te worden beoordeeld.4 De vraag is of het HvJEU dat ook zo ziet.

Het HvJEU heeft in het SCF-arrest - waarbij het ging om een tandarts die in de wachtkamer van zijn praktijk muziek liet horen - de auteursrechtelijke jurisprudentie als uitgangspunt gebruikt voor de beoordeling van de nabuurrechtelijke 'mededeling aan het publiek'. Blijkens het door het HvJEU gewezen auteursrechtelijke OSA-arrest, geldt dit uitgangspunt evenwel niet andersom.5 In het OSA-arrest - waarbij het ging over de doorgifte van werken via televisie- en radio‑ toestellen in de kamers van een kuuroord - was aangevoerd dat de ‘mededeling’ zoals in dat arrest aan de orde, dezelfde kenmerken had als de ‘mededeling’ in het SCF-arrest. Het HvJEU geeft in r.o. 35 aan:

‘In dit verband kan worden volstaan met op te merken dat de aan het reeds aangehaalde arrest SCF ontleende beginselen niet relevant zijn in de onderhavige zaak, aangezien deze zaak geen betrekking heeft op het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde auteursrecht, maar op een aan uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen toekomend recht van vergoedende aard, dat is neergelegd in artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100/EEG’

De daadwerkelijke betekenis van bovenstaande overweging is nog niet duidelijk. Dat blijkt wel uit de prejudiciële vragen zoals gesteld in de auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk relevante Reha Training-zaak.6 In deze zaak gaat het over televisie-uitzendingen in de recreatieruimtes en de trainingsruimte van een revalidatiecentrum. Het Landgericht Köln komt - afhankelijk van de richtlijn waarop zij zich baseert - tot een verschillend resultaat met betrekking tot de invulling van het begrip ‘mededeling aan het publiek’.

Het lijkt er op grond van de jurisprudentie - in ieder geval volgens het Landsgericht Köln - op dat het HvJEU de nabuurrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’ beperkter wenst uit te leggen dan de auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’.7

Mogelijk houdt de afwijkende uitleg van de begrippen verband met de verschillende rechtsgronden waarop de rechten gebaseerd zijn. Zo geeft het auteursrecht bescherming aan onder meer de creatieve werken van de bedenkers van bijvoorbeeld muziek. De naburige rechten dienen er vooral toe om de 'overwegend niet of minder creatieve prestaties'8 van de vertolkers (onder meer de uitvoerende artiesten) van bijvoorbeeld diezelfde muziek te beschermen tegen ongeoorloofde reproductie en andere vormen van oneerlijk gebruik. Niet vereist is dat het resultaat van de vertolker een 'eigen intellectuele schepping' omvat. Er dient voor het ontstaan van een naburig recht sprake te zijn van een 'artistieke activiteit die moet blijkgeven van enige persoonlijke inbreng' , hetgeen betekent dat ook de nabuurrechtelijke maatstaf niet samenvalt met de auteursrechtelijke werktoets.

In het SCF-arrest was er uiteindelijk geen sprake van een nabuurrechtelijke 'mededeling aan het publiek'. Op grond van de jurisprudentie en de verschillende rechtsgronden waarop het auteursrecht en de naburige rechten gebaseerd zijn, is het niet ondenkbaar dat een rechter - net zoals het Landgericht Köln in de Reha Training-zaak - oordeelt dat er wél sprake is van een auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’.

Bij beide rechten gaat het in Nederland in de praktijk evenwel om een vergoedingsaanspraak. In het kader van de auteursrechten wordt de aanspraak uitgeoefend door Buma en bij de naburige rechten door Sena.

Mogelijke vervolgvragen Auteursrechtdebat

• Komt het Landgericht Köln juridisch gezien terecht tot een verschillend resultaat met betrekking tot de invulling van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zaak Reha Training? Heeft dit tevens tot gevolg dat in de SCF-zaak sprake is van een auteursrechtelijke 'mededeling aan het publiek'?

• Doet het HvJEU er mogelijk verstandig aan om in de Reha Training-zaak de begrippen gelijk te trekken en daarbij mogelijk afstand te doen van het SCF-arrest?

• Geeft het in deze bijdrage genoemde verschil in rechtsgronden een rechtvaardiging waarom onder omstandigheden bedenkers van muziek wel maar bijvoorbeeld uitvoerende artiesten geen aanspraak kunnen maken op een vergoeding? Aan welke omstandigheden komt daarbij gewicht toe?

1. Vgl. J.H. Spoor, D.W.F. Verkade, D.J.G. Visser, Auteursrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 655.
2. HvJEU 15 maart 2012, nr. C-135/10; NJ 2013/198, m.nt. P.B. Hugenholtz; IER 2012/36 (SCF/Marco Del Corso), r.o. 74.
3. Daarbij zij overigens opgemerkt dat de houders van naburige rechten voor onder meer de 'on-demand beschikbaarstelling' weer wel over een verbodsrecht beschikken. Dit laatste op grond van art. 3 lid 2 van Richtlijn 2001/29. Bij 'on-demand beschikbaarstelling' kan men denken aan diensten als Spotify.
4. Vgl. A-G Trstenjak in haar conclusie genomen voor HvJEU 15 maart 2012, nr. C-162/10; NJ 2013/198 m.nt. P.B. Hugenholtz; AMI 2012-3 nr. 9 m.nt. D.J.G. Visser; IER 2012/37 (PPL/Ierland) onder nummers 94-111 en D.J.G. Visser in zijn AMI-noot bij SCF en PPL/Ierland (AMI 2012-3 nr. 9). Visser geeft aan dat het in de praktijk bij beide aanspraken om vergoedingsaanspraken gaat.
5. HvJEU 27 februari 2014, nr. C-351/12, AMI 2014/5 nr. 13 (OSA/Léčebné lázně).
6. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 9 maart 2015 inzake Reha Training/GEMA, zaak C-117/15.
7. In die zin ook M. Leistner, ‘Copyright at the interface between EU law and national law: definition of “work” and “right of communication to the public”’, JIPLP, published online May 1, 2015, p. 9.
8. Aldus Hugenholtz in zijn NJ-noot onder het SCF-arrest (NJ 2013/198).
9. Hugenholtz zegt in dit kader over de naburige rechten in zijn NJ-noot onder het SCF-arrest (NJ 2013/198): ‘[…] Leistungsschutz (prestatiebescherming), noemen de Duitsers dat. Deze overwegend mededingingsrechtelijke rechtsgrond verklaart waarom de beschermingsomvang van de naburige rechten meer beperkt is dan die van het auteursrecht.’
10. D.J.G. Visser, T&C Intellectuele eigendom (2013), art. 1 Wet op de naburige rechten, aant. 2.

 

IEF 14947

Geen directe inbreuk op Akamai octrooien consequenties voor diagnostisch methodes

US Court Federal Circuit 13 mei 2015, IEF 14947 (Akamai Technologies tegen Limelight Networks)
Redactionele bijdrage van Jenny Cromsigt, V.O.. De US Federal Circuit heeft een beslissing gegeven in Akamai Technologies, Inc. v. Limelight Networks, Inc en bevestigt daarmee de eerdere District Court beslissing dat Limelight geen inbreuk maakt op de octrooien van Akamai. Volgens de rechtbank maakt Limelight geen inbreuk omdat niet elke stap van de methode conclusies door Limelight wordt uitgevoerd en Limelight niet verantwoordelijk is voor de acties van zijn klanten.

In de huidige zaak voerde Limelight niet alle stappen van de geoctrooieerde methode van Akamai uit, maar beargumenteerde Akamai, de klanten van Limelight voeren de rest van de stappen uit en voor die reden zou Limelight dus wel inbreuk maken. In de eerste beslissing van de Federal Circuit werd besloten dat Limelight geïnduceerde inbreuk maakte (Induced infringement 35 USC § 271(b)). De Supreme court echter wees de zaak terug en gaf aan dat Limelight alleen voor geïnduceerde inbreuk veroordeelt kan worden als er ook directe inbreuk plaats vindt.

In de nieuwste beslissing keek de rechtbank of Limelight ook verantwoordelijk was voor directe inbreuk.
Er werd overwogen dat er alleen directe inbreuk is als alle stappen van een geoctrooieerde methode uitgevoerd worden door één enkele partij. Daarnaast werd overwogen dat het bevorderen of instrueren van andere om een actie uit te voeren niet hetzelfde is als zelf de actie uitvoeren en resulteert dus niet in een directe inbreuk. Hoewel het bevorderen van inbreuk onder geïnduceerde inbreuk valt, is een voorwaarde voor het toekennen van geïnduceerde inbreuk dat er één enkele partij verantwoordelijk is voor de complete uitvoering van een directe inbreuk.

In deze zaak werden stappen uitgevoerd door Limelight maar een deel van de stappen van de geoctrooieerde methode werden niet door Limelight uitgevoerd maar door klanten van Limelight. Volgens de rechters heeft Akamai niet voldoende aangetoond dat de acties van de klanten onder de verantwoordelijkheid van Limelight vallen.

Deze zaak gaat over computer gerelateerde uitvindingen maar deze beslissing heeft consequenties voor octrooien in het gebied van diagnostiek en personalised medicine waar artsen , patiënten en laboratoria ieder delen van een diagnostische of therapeutische methodes uitvoeren. In de US is het door Prometheus en Myriad lastig geworden om diagnostische methodes geoctrooieerd te krijgen als deze methode geen therapeutische stap bevat. Deze beslissing geeft dus een soort Catch 22 situatie: zonder therapeutische stap wordt geen octrooi toegekend maar met een therapeutisch stap is het erg lastig om inbreuk verleend te krijgen.

IEF 14943

Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht

D.J.G. Visser, 'Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht', NJB 15 mei 2015, 915 e.v.
Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap Kreijger. Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht werd op 12 februari 2015 met vrijwel algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer4 en is in behandeling bij de Eerste Kamer.5 Het wetsvoorstel treedt naar verwachting op 1 juli 2015 of op 1 januari 2016 in werking. Het wetsvoorstel bevat bepalingen die auteurs en acteurs verschillende wettelijke instrumenten geven om mee te delen in het succes van hun werk.

Karin Inger Monica Nilsson (Kisa, 4 mei 1959) werd als kind wereldwijd bekend door haar hoofdrol in de televisieserie
Pippi Langkous, gebaseerd op de verhalen van Astrid Lindgren. De serie liep van 1969 tot 1973 en werd wereldwijd een zeer groot succes. Inger Nilsson zong ook de Zweedse titelsong ‘Har Kommer Pippi Langstrump’. Het lied werd onmiddellijk een hit en is nog altijd een deuntje dat, vertaald naar het Nederlands, bij velen in het hoofd zit:

Twee maal drie is vier
Wiedewiedewiet en twee is negen
’k Richt de wereld in
Wiedewiede naar mijn eigen zin
Als volwassen actrice kon Nilsson deze bekendheid echter niet handhaven: zij werd voor vrijwel geen enkele rol meer gevraagd. Zelf wijt zij dat aan haar bekendheid als Pippi: volgens haar is het voor mensen onmogelijk geworden om nog iemand anders dan Pippi in haar te zien. Tegenwoordig verdient zij de kost als secretaresse, en woont in Stockholm. Destijds kreeg Nilsson ook geen geld. In Zweden was het niet toegestaan kinderen te betalen voor hun werk als kindster.

Als Inger Nilsson in Nederland haar successen had beleefd na het inwerking treden van de Wet Auteurscontractenrecht had zij mogelijk nooit meer hoeven te werken. Ze had tot 2019 en deels tot 20397 recht gehad op een billijke vergoeding als uitvoerend kunstenaar, een proportionele billijke vergoeding als zangeres van de titelsong, een proportionele billijke vergoeding als hoofdrolspeelster, een aanvullende billijke vergoeding wegens nieuwe exploitatievormen en een aanvullende billijke vergoeding wegens disproportioneel succes.

Lees verder in het NJB

IEF 14832

In de tijdschriften april 2015

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl (ook via Legal Intelligence of Rechtsorde), voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen:

AMI 2015-maart/april BIE april 2015  Mediaforum 2015-3
     

AMI maart/april 2015
Ideeën, techniek en stijl als dark matter van de auteursrechtelijke beschermingsomvang, A.A. Quaedvlieg
‘Juist evenwicht’ in de praktijk: de toelaatbaarheid van internetblokkades volgens het Hof van Justitie in UPC Telekabel Wien, R.D. Chavannes
Boekbespreking: Meerdere rechten en meerdere rechthebbenden: een overzicht in 79 bladzijden en 390 noten, A.A. Quaedvlieg

Jurisprudentie
Nr. 3 • HvJ EU 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verleih en Wega Filmproduktionsgesellschaft
Nr. 4 • Rb. Amsterdam 29 oktober 2014, Actuate/Delta Lloyd m.nt. P.C. van Schelven

Berichten IE april 2015
Artikel Doorvoer counterfeit strafbaar; koerswijziging van het Strafrecht – Alexmarie Christine Alberto

Rechtspraak Nr. 15
Gerechtshof Den Haag 27 januari 2015, Novartis/Sun Pharmaceutical Industries, IEF 14599 (prioriteit en een mind willing to understand; indirecte inbreuk op een Swiss-type claim) – met noot van T. Blomme

Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 16
OHIM Cancellation Division 15 oktober 2014, Alexander Wang/Etincelle, IEF 14477
 (gemeenschapsmerk ALEXANDER WANG door OHIM nietig verklaard vanwege depot te kwader trouw)

Nr. 17
Hoge Raad 20 februari 2015, Ajax/Promosports, IEF 14684, ECLI:NL:HR:2015:397 (beoordelingsmaatstaf bij geringe mate van overeenstemming merk en teken; reeds geringe overeenstemming rechtvaardigt globale beoordeling van verwarringsgevaar of
verband)

Nr. 18
Rechtbank Overijssel 11 februari 2015, Ten Cate/Twentse Damast, IEF 14663 (normaal gebruik van merken in een (her-)opstartfase van een onderneming)

Procesrecht
Nr. 19
Hof van Justitie EU 22 januari 2015, zaak C-441/13, Pez Hejduk/EnergieAgentur.NRW, IEF 14598 (internationale bevoegdheid; auteursrechten; plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan)

Mediaforum
Dataretentie: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, Nico van Eijk
Consumentenovereenkomsten tot levering van digitale inhoud na de implementatie van de Richtlijn consumentenrechten, Marco Loos
Media en users: towards a new balance, Peggy Valcke en Pieter-Jan Ombelet
Bezwaren tegen bewaren: verslag van de VMC-Nieuwsgroep van 13 maart 2015

Jurisprudentie:
Nr.9. HvJ EU 8 april 2014, Digital Rights Ireland/Ierse Ministers en Attorney General m.nt. K. Irion, M-P. Granger en S.J. Eskens
Nr. 10 Rb. Amsterdam 28 januari 2015, Belirex/UPC m.nt. Q.R. Kroes
Nr. 11 Rb. Amsterdam 29 januari 2014

IEF 14870

Auteursrecht op vier akkoorden: dodelijk voor de creativiteit

Door: Arno R. Lodder, VU Amsterdam/SOLV. Auteursrechtdebatthema: ‘Auteursrecht vanuit economisch perspectief’. Auteursrecht is belangrijk voor creatievelingen. Wat deze vormgeeft (in tekst, tekeningen, muziek) wordt, mits origineel, beschermd tegen overname zonder toestemming. Soms gaat het mis. Zo staan Jagger & Richards vermeld als mede-auteur van het nummer “Bitter Sweet Symphony” van The Verve. Dit nummer werd een grote hit door het ritme, de tekst en de video. Er was een sample in gebruikt van Andrew Oldham Orchestra’s instrumentale versie van The Last Time (waarin het Stones nummer overigens niet echt in te herkennen is…). Wrang is dat The Verve hier toestemming voor had gevraagd, maar toen het een wereldhit werd, meende Andrew dat het contract geschonden was. The Verve moest uiteindelijk bijna alle opbrengsten (wel liefst meer dan 10 miljoen) afstaan. Zelfs als je in het geheel geen toestemming hebt (zoals Vanilla Ice met zijn Under Pressure Sample), kun je je afvragen wat nu precies het belang van, in dit geval, Queen/David Bowie is, maar auteursrechtelijk hebben ze op zich wel een punt (deze zaak is geschikt).

Er is echter een duidelijk verschil tussen klakkeloos overnemen en inspireren. En dat moet zo blijven. Onlangs is er in Amerika aan de erven Marvin Gaye (“What’s going on”, zal hij vermoedelijk gedacht hebben als hij nog had geleefd) 7.4 miljoen dollar toegekend, omdat “Blurred Lines” iets weghad van “Got to Give It Up”. Het zou bijzonder slecht voor het auteursrecht zijn als inspiratie niet langer toelaatbaar wordt geacht. Zonder Jimi Hendrix was er geen Prince geweest, zonder de Beatles geen Oasis, zonder blues geen Led Zeppelin, zonder Chuck Berry geen Stones, etc. Inspiratie is belangrijk en “lijken op” moet geen auteursrechtelijk aanknopingspunt zijn, zeker nu zoveel op zichzelf mooie, bijzondere nummers en grote hits in de kern hetzelfde zijn, zoals 4 Chord Song mooi illustreert. Over de dunne lijn tussen inspiratie en kopiëren gaat ook het volgende filmpje: youtube.com:

Auteurs zouden zich niet te veel met dit soort vragen bezig moeten houden. Als auteurs tijdens het creatief denkproces zich steeds moeten afvragen of een bepaald nummer niet te veel lijkt op een ander nummer met de kans op auteursrechtinbreuk, dan is dat dodelijk voor de creativiteit.”

 

Arno R. Lodder

IEF 14847

Auteursrechtdebat: Uitleg van beperkingen - strikt of ruim?

Door Lotte Anemaet, , VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Uitleg van beperkingen. Hoe moeten de auteursrechtelijke beperkingen worden uitgelegd? Hoe te voorspellen of een beperking strikt of juist ruim wordt uitgelegd? Een moeilijke vraag – althans dat lijkt aannemelijk als professoren hierover een middag kunnen vullen – die tijdens de VvA-vergadering van 13 februari 2015 ter discussie stond1. In de ACI/Thuiskopie-uitspraak [IEF 13741] hanteerde het Hof van Justitie bijvoorbeeld een opvallend strikte benadering. Het Hof van Justitie benadrukte dat bepalingen die afwijken van hoofdregels, strikt moeten worden uitgelegd en dat de beperkingen zeker niet kunnen worden verruimd via de driestappentoets, ook al zou dat betekenen dat makers door de invoering van een downloadverbod ten aanzien van illegale content er praktisch gezien – vanwege het ontbreken van technische voorzieningen – op achteruit zouden gaan. Het was een ontnuchterende tik uitgedeeld door de rechter uit Luxemburg. Was dit echter te verwachten?

Deze manier van uitleggen was in ieder geval te rijmen met de weg die het Hof had ingeslagen met de Infopaq-zaak in 2009 [HvJ EU 16 juli 2009, IEF 8070; zaaknr. C-5/08 (Infopaq)], een uitkomst die niet door iedereen waarschijnlijk van harte zal zijn ontvangen2. Ondanks de invoering van de Auteursrechtrichtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, bleef het gedachtegoed uit de vorige eeuw in stand, ook in dit nieuwe internettijdperk. Beperkingen zijn immers uitzonderingen op hoofdregels en mogen daarom niet te ruim worden uitgelegd, want anders waren het wel hoofdregels geweest, toch?3

Beperkingen worden echter door het Hof van Justitie niet altijd strikt geïnterpreteerd. In de Painer-uitspraak, waarin de persmedia kort nadat Natascha Kampusch aan haar ontvoerder was ontsnapt, haar portretfoto hadden afgedrukt in de kranten zonder de naam van de schoolfotograaf Painer daarbij te vermelden, overwoog het Hof al dat het uitgangspunt van een enge uitleg ‘niet wegneemt dat er bij de uitlegging van die voorwaarden ook voor moet worden gezorgd dat de nuttige werking van de aldus vastgestelde uitzondering behouden blijft en het doel ervan wordt geëerbiedigd’ [HvJ EU 1 december 2011, IEF 10611; zaaknr. C-145/10 (Painer/Der Standard), para. 133.]. Evenzo wees het Hof in Football Association Premier League e.a. op die nuttige werking van beperkingen met betrekking tot de ongeautoriseerde ontvangst van voetbalwedstrijden door pubhouders [HvJ EU 4 oktober 2011, IEF 10286; zaaknr. C-429/08 en C-403/08 (Football Association Premier League e.a.), para. 162,163.]. In de Deckmyn-uitspraak [HvJ EU 3 september 2014, IEF 12642; zaaknr. C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen e.a.), para. 17, 20.] komt deze argumentatie terug. Het Hof bestempelt namelijk de parodie als een ‘autonoom Unierechtelijk begrip’ en benadrukt dat een parodie als wezenlijke kenmerken heeft dat ‘enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.’ Het ging in deze zaak om een parodie gemaakt door een rechts-radicale Vlaamse politieke partij die de burgemeester van Gent had afgebeeld als een soort ‘Lambik’ uit het Suske en Wiske-stripverhaal die royaal muntstukken aan het uitdelen was aan gesluierde figuren. Ook in deze uitspraak werd het beginsel van de enge uitleg nog wel even herhaald – het is immers een beginsel – maar het Hof kwam al snel tot de conclusie dat de nuttige werking van beperkingen en het doel ervan dient te worden geëerbiedigd. Er moet een rechtvaardig evenwicht worden gevonden tussen de belangen van de rechthebbenden aan de ene kant en de vrijheid van meningsuiting van de parodist aan de andere kant. Of parodisten met deze benadering van het Hof nu er echt op vooruitgaan is overigens niet helemaal duidelijk. De parodiebeperking kan namelijk worden verengd wanneer het geparodieerde werk door de parodie met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd [Deckmyn, para. 31.]. Ook is opmerkelijk dat het Hof in dit arrest het leveren van kritisch commentaar geheel niet bij het maken van parodieën betrekt4.

In de TU Darmstadt-zaak [HvJ EU 11 september 2014, IEF 14192; zaak C-117/13 (TU Darmstadt/Ulmer)]volgde het Hof evenwel een bijzondere eigentijdse aanpak. Het Hof ging in deze zaak voor het eerst actief op zoek naar andere beperkingen in de Auteursrechtrichtlijn om zo de nuttige werking van de beperking te verzekeren. De universiteitsbibliotheek in Darmstadt wilde namelijk graag haar boeken digitaliseren en beschikbaar stellen aan het publiek via speciale leesterminals en ook haar studenten kopieën laten maken van deze werken, maar de beperking uit de Auteursrechtrichtlijn (art. 5 lid 3 sub n) regelt alleen het ter beschikking stellen van deze boeken. Het probleem was echter hoe een nuttige werking te verzekeren zonder een digitaliseringsbevoegdheid? Dit bracht het Hof er toe om verschillende beperkingen uit artikel 5 Auteursrechtrichtlijn met elkaar te combineren. Een geheel nieuwe benadering die nog niet eerder was gevolgd en ook niet eerder was onderzocht5.

Het lijkt erop dat het Hof van Justitie drie smaken in de aanbieding heeft: een enge uitleg van beperkingen, een ruime uitleg van beperkingen met waarborging van de nuttige werking en een combinatie van bestaande beperkingen. Hoe nu te voorspellen welke het Hof kiest? Of een beperking strikt of juist ruim wordt uitgelegd hangt af van de mate waarin de vrijheid van meningsuiting in het geding is. In Painer en Deckmyn volgde het Hof daarom een ruime benadering en werd de nuttige werking van beperkingen benadrukt. In TU Darmstadt ging het vooral om de waarborging van de informatieverspreiding. Deze rechten wogen beduidend minder zwaar in ACI/Thuiskopie. Het massale downloadgedrag werd vooral gezien als meeliften op andermans prestaties met als gevolg dat deze privékopie-exceptie natuurlijk strikt werd uitgelegd. Maar – kort gezegd – het gaat eigenlijk gewoon om waar de rechter het meest voor voelt, aldus de panelleden van de VvA: ‘Wanneer het wenselijk is om een beperking beperkt uit te leggen, dan leggen we het beperkt uit en wanneer het wenselijk is om dat niet te doen dan niet.6’ Simpel toch?

De vraag blijft echter wat deze analyse van het Hof voor het auteursrecht betekent. Wat zijn de gevolgen voor bijvoorbeeld het debat over user-generated content? Het lijkt erop dat de Deckmyn-zaak meer ruimte biedt voor user-generated content7 dan de Commissie Auteursrecht in 2012 dacht8. De Commissie zag namelijk toen meer heil in het aansluiten bij de citaat-exceptie. Bij welke bestaande beperking zou het beste kunnen worden aangehaakt? Hoe kan het beste een flexibel systeem van beperkingen op het auteursrecht in Nederland worden vormgegeven? Moet er een expliciete beperking komen voor text and data mining?9 Databanken mogen vooralsnog wel worden opgevraagd, maar het is niet toegestaan om de data te hergebruiken. Of moeten we vooral niets doen10?

De discussievragen op een rij:
- Zijn er criteria aan te wijzen die bepalen of de exceptie ruim of juist eng wordt uitgelegd en welke? Is het aan de wetgever om die criteria te bepalen of moet dit aan de rechter in Luxemburg worden overgelaten?
- Als de Commissie niets aan zou hoeven te trekken van het Europese juridische kader, zou er dan ruimte zijn om een expliciete beperking voor user-generated content op te nemen al is het maar omwille van de rechtszekerheid?
- Zijn er eigenlijk wel nieuwe beperkingen nodig en bij welke bestaande beperkingen zou het beste kunnen worden aangehaakt?
- Hoe ervoor te zorgen dat makers toch beloond worden voor hun creatieve inspanningen als er steeds meer ruimte komt voor een beroep op beperkingen?
- Dient er een uitzondering voor data mining in de wetenschap te komen en geldt deze uitzondering alleen voor de wetenschap of zou deze uitzondering ook buiten de wetenschap een rol moeten of kunnen vervullen?11

Lotte Anemaet

1. https://www.verenigingvoorauteursrecht.nl/. De voorzitter van deze middag was mr. C. van der Net en de vier sprekers waren: prof. dr. M.R.F. Senftleben, prof. mr. P.B. Hugenholtz, mr. dr. L. Guibault en prof. mr. D.J.G. Visser. Prof. mr. M.R.F. Senftleben gaf tijdens deze middag een analyse van de manier waarop het Hof van Justitie beperkingen uitlegt. De inhoud van dit artikel is vooral op zijn bevindingen gebaseerd.
2. E.J. Dommering is bijvoorbeeld altijd een groot voorvechter geweest van toetsing aan grondrechten. Zie bijvoorbeeld: EHRM 10 januari 2013, AMI 2014/2, p. 57 m.nt. Dommering (Ashby Donald c.s./Frankrijk).
3. Spoor/Verkade/Visser wezen destijds al op deze discussie: ‘In en buiten rechte hoort men wel eens verdedigen dat de wetsbepalingen met betrekking van het auteursrecht strikt geïnterpreteerd zouden moeten worden, omdat dit “altijd” zou gelden voor uitzonderingsbepalingen op hoofdregels, of omdat in de Auteurswet de bescherming van de belangen van de auteur voorop zou staan.’ (J.H. Spoor, D.W.F. Verkade, D.J.G Visser, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 3e druk, Deventer: Kluwer 2005, p. 217).
4. F.W. Grosheide, ‘Enige rechtsvergelijking na het Deckmyn-arrest’, AMI 2014/6, p. 203.
5. In de studie van P.B. Hugenholtz en M.R.F. Senftleben, Fair use in Europe. In search of flexibilities, 21 november 2011, Amsterdam https://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/41405 is de ruimte die de combinatie van verschillende beperkingen zou opleveren, buiten beschouwing gelaten.
6. Wilt u meer weten? Lees dan vooral het boek van Richard A. Posner, How judges think, Harvard University Press: 2010, aldus prof. mr. D.J.G. Visser. Mocht u nu helemaal klaar zijn met rechten, lees dan: Stanley Coren, How Dogs Think, SC Psychological Enterprises, Ltd.: 2004, aldus nog steeds prof. mr. D.J.G. Visser.
7. Zie de presentatie van prof. mr. P.B. Hugenholtz, User Generated Content, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
8. Commissie Auteursrecht, Advies aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de mogelijkheden van het invoeren van een flexibel systeem van beperkingen op het auteursrecht. Deel 1: Een flexibele regeling voor user-generated content, 21 maart 2012, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/10/30/advies-een-flexibele-regeling-voor-user-generated-content.html, p. 14.
9. Zie de presentatie van mr. dr. L. Guibault, Tekst and Datamining, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
10. Zie de presentatie van prof. mr. D.J.G. Visser, Je suis Ashby Donald, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
11. De eerste twee discussievragen en de laatste zijn afkomstig van mr. C. van der Net die hij als voorzitter tijdens de VvA-vergadering d.d. 13 februari 2015 had opgeworpen.

IEF 14843

Mag je nou wel of niet linken naar werken die zonder toestemming openbaar gemaakt zijn?

Een redactionele bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel. Auteursrecht op het internet houdt de gemoederen (en rechtbanken) al vele jaren bezig. Natuurlijk zijn foto’s, video’s en teksten ook auteursrechtelijk beschermd op het internet maar brengt de technologie wel geheel nieuwe vraagstukken met zich mee. Wat is bijvoorbeeld nou echt het verschil tussen iemand die als rechthebbende een werk openbaar maakt op internet en iemand die er vanaf een andere site naar toe linkt?

 

Een eindgebruiker ziet het verschil bijna niet en dan wordt het wel lastig om als rechthebbende nog iets te doen – en te verdienen – aan je auteursrecht. Vandaar de al jaren durende discussie of (embedded) linken een inbreuk op het auteursrecht oplevert of niet. Mag je nou wel of niet linken naar documenten, foto’s, video’s enz op internet? Ik poog hieronder een overzicht te schetsen van de uitspraken die het Europese Hof van Justitie hierover gedaan heeft. En nog gaat doen.

Svensson
Dat je op heel verschillende manieren naar een eenvoudige link kunt kijken, bleek uit een strijd die een aantal Zweedse journalisten jarenlang heeft gevoerd met de website Retriever. Retriever biedt links (met beschrijving van de inhoud) aan naar artikelen van journalisten, waarbij de links leiden naar de site van de desbetreffende krant waarin hun artikelen gepubliceerd werden. Beide partijen streden over de typering van deze links. Betreft het hier een doorverwijzing? Of is er sprake van een auteursrechtelijke mededeling aan het publiek en dus van een nieuwe openbaarmaking waar een vergoeding voor betaald moet worden? Het Europese Hof van Justitie moest uiteindelijk uitsluitsel geven.

In februari 2014 oordeelde het Europese Hof van Justitie in het Svensson-arrest dat een link weliswaar een nieuwe openbaarmaking van een werk is – iets wat normaliter voorbehouden is aan de rechthebbende – maar dat dit niet onrechtmatig is zolang er geen nieuw publiek mee wordt bereikt. Anders gezegd: zolang een rechthebbende auteursrechtelijk beschermd materiaal vrij toegankelijk beschikbaar en dus voor iedereen op internet heeft gezet, mag je ernaar linken. Immers: iedereen kon er sowieso al erbij. Is het materiaal niet vrij toegankelijk op internet gezet, bijvoorbeeld achter een betaalmuur? Dan omzeilt de link een toegang-beperkende maatregel en is de link onrechtmatig omdat er een nieuw publiek wordt bereikt dat eerder geen toegang had tot het materiaal.

Dat was een heldere uitspraak van het Europese Hof van Justitie: hyperlinken mag gewoon zonder dat je toestemming van de rechthebbende nodig hebt.

Embedded links en BestWater
In het Svensson-arrest beantwoordde het Europese Hof ook de expliciet gestelde vraag of er een verschil is tussen een eenvoudige verwijzende link of een embedded link waarbij de content zelf getoond wordt op de verwijzende site. Nee, zei het Hof want linken naar vrij toegankelijk materiaal mag van het Hof ook ‘wanneer de internetgebruikers op de betrokken link klikken, het werk verschijnt en daarbij de indruk wordt gewekt dat het wordt getoond op de website waar de link zich bevindt, terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van een andere website‘. Daarmee lijkt het embedden van auteursrechtelijk beschermd materiaal ook toegestaan.

Deze uitspraak zou grotere consequenties kunnen hebben dan alleen maar voor nieuwsartikelen en naar aanleiding van een andere rechtszaak vroeg het Duitse Bundesgerichthof daarom om een verduidelijking op deze uitspraak van het Europese Hof. Twee Duitse bedrijven hadden namelijk een promotievideo die op een site van een concurrent stond, zelf opnieuw (zonder toestemming) geüpload naar YouTube om die vervolgens weer te embedden op de eigen websites. Dat leverde de prejudiciële vraag aan het Europese Hof op of dit wel of niet een inbreuk op het auteursrecht opleverde.

Eind oktober 2014 gaf het Europese Hof in het BestWater-arrest antwoord op deze vraag en sloot aan bij de eerdere uitspraak in het Svensson-arrest. Het Hof concludeert dat het embedden op een website van een openbaar toegankelijk beschermd werk op een andere website middels de zogenaamde ‘framing-techniek’ (zoals ook een YouTube-filmpje geëmbed wordt) geen inbreuk is zolang je daarmee geen mededeling aan een nieuw publiek doet en geen andere technieken gebruikt die de oorspronkelijke weergave van dat werk verandert.

Hoewel dit verduidelijkte dat het echt toegestaan is om auteursrechtelijk beschermd materiaal te embedden, was het Duitse Bundesgerichthof niet specifiek genoeg om antwoord te krijgen op het vraagstuk of er wel inbreuk gemaakt wordt als de content onrechtmatig en illegaal online is gezet. Zoals in het geval van de promotievideo was gebeurd aangezien de eigenaar deze niet zelf op YouTube had gezet. Oftewel, je mag absoluut (embedded) linken naar auteursrechtelijk beschermd materiaal op internet maar mag dat nog steeds als dat materiaal zonder toestemming van de rechthebbende online is geplaatst?

Sanoma/Playboy vs GeenStijl
En dan komen we bij een Nederlandse rechtszaak die over (o.a.) dit onderwerp gaat. Sanoma/Playboy vs GeenStijl is een inmiddels langdurende soap zaak aan het worden want na twee vonnissen in 2012 en een hoger beroep in 2013 is deze zaak inmiddels – in cassatie – aanbeland bij de Hoge Raad.

De zaak gaat om een fotorapportage die voor het blad Playboy in oktober 2011 zijn gemaakt van Britt Dekker. Twee weken daarna ontving GeenStijl een “linktip” die verwees naar een bestand op de Australische website voor dataopslag Filefactory.com, die de foto’s uit de fotorapportage bleek te bevatten. Daags erna publiceerde GeenStijl een schreeuwerig bericht – met een uitsnede van één van de foto’s – waarin gelinkt werd naar de downloadpagina van het bestand op Filefactory.

Sanoma, de uitgever van het blad in Nederland, liet het er niet bij zitten en liet de bestanden verwijderen bij Filefactory en enkele andere sites die daarna kopieën van de foto’s hostten. Ook spande ze een rechtszaak aan tegen GS Media, het bedrijf achter GeenStijl, met claims dat door het plaatsen van de hyperlinks en van een uitsnede van één van de foto’s bij de berichten, inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van de fotograaf en op het portretrecht van Dekker, en dat GS Media onrechtmatig heeft gehandeld jegens Sanoma.

In eerste instantie werden die vorderingen toegewezen – met alle zorgwekkende consequenties die daar bij horen – maar in hoger beroep vernietigde het Hof dat vonnis. Het Hof was van oordeel dat GS Media door het plaatsen van de hyperlinks geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht, omdat de foto’s door de plaatsing op Filefactory al eerder openbaar waren gemaakt. Om dezelfde reden verwierp het hof het beroep van Dekker op haar portretrecht ten aanzien van de foto’s. Wel achtte het hof de handelwijze van GS Media onrechtmatig jegens Sanoma, omdat met het plaatsen de hyperlinks het GeenStijl-publiek in hoge mate werd gefaciliteerd om de illegaal geplaatste, en zonder deze hyperlinks niet op eenvoudige wijze vindbare, foto’s te bekijken. GeenStijl had ook de uitsnede niet mogen plaatsen want aan de voorwaarden van een beeldcitaat voldeed die uitsnede niet.

Bij de Hoge Raad
Sanoma heeft beroep ingesteld op het oordeel dat het plaatsen van hyperlinks niet als een openbaarmaking in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt. In de uitspraak die de Hoge Raad op 3 april deed, gaat het Hof uitgebreid in op de twee arresten van het Europese Hof van Justitie, het Svensson-arrest (r.o. 6.2.2) en het BestWater-arrest (r.o. 6.2.4). En komt ook tot de conclusie dat, hoewel er wel degelijk het een en ander gezegd wordt door het Europese Hof over het linken naar materiaal dat zonder toestemming openbaar is gemaakt, het antwoord niet expliciet gegeven wordt.

[…] [Dat] de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek indien het werk weliswaar eerder is openbaar gemaakt, maar zonder toestemming van de rechthebbende, niet zonder redelijke twijfel kan worden beantwoord. Enerzijds ligt aan de rechtspraak van het HvJEU over het begrip ‘mededeling aan het publiek’ ten grondslag dat moet worden nagegaan of met de desbetreffende interventie een publiek wordt bereikt dat niet in eerder door de rechthebbende gegeven toestemming begrepen moet worden geacht, hetgeen strookt met het exclusieve recht van de rechthebbende om het werk te exploiteren. Anderzijds wordt, indien een werk reeds vindbaar is op het internet voor het algemene publiek, met het plaatsen van een hyperlink naar die vindplaats feitelijk geen nieuw publiek bereikt. Daarnaast moet in aanmerking worden genomen dat via het internet zeer veel werk te vinden is dat zonder toestemming van de rechthebbende is openbaar gemaakt. Voor de exploitant van een website zal het niet steeds eenvoudig zijn om, wanneer hij beoogt een hyperlink naar een vindplaats van een werk te plaatsen, na te gaan of de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor de eerdere plaatsing van dat werk. Zoals hiervoor is overwogen, kan het antwoord op voormelde vraag evenmin met voldoende zekerheid worden afgeleid uit de uitspraken van het HvJEU in de zaken Svensson en BestWater.

De Hoge Raad stelt daarom prejudiciële vragen aan het HvJEU over het mogen linken naar werken die zonder toestemming openbaar zijn gemaakt, zodat ze uitspraak kan doen in het cassatieberoep.

De vragen van uitleg aan het Europese Hof van Justitie

1.a Is sprake van een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/29 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende door middel van een hyperlink op een door hem beheerde website verwijst naar een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek toegankelijke website, waarop het werk zonder toestemming van de rechthebbende beschikbaar is gesteld?

De juridische versie van de cruciale vraag of je wel of niet mag linken naar werken die zonder toestemming openbaar gemaakt zijn. Oftewel, maak je inbreuk op het auteursrecht van iemand – het doen van een mededeling aan het publiek is voorbehouden aan de rechthebbende – als je linkt naar zijn of haar werk dat zonder toestemming openbaar gemaakt is. Maar de Hoge Raad houdt ook alvast rekening met veelvoorkomende situaties met illegale content op het internet:

1.b Maakt het daarbij verschil of het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

De fotorapportage in kwestie is in het decembernummer (2011) van de Playboy gepubliceerd. Ook voor een aanzienlijk deel van de werken op internet die daar zonder toestemming van de rechthebbenden staan, geldt dat ze in een andere vorm wel degelijk met toestemming openbaar gemaakt zijn (een ingescande versie van die rapportage in de Playboy is bijv. niet lastig te vinden dankzij de media-aandacht van toen). De Hoge Raad wil daarom ook duidelijkheid of dit een overweging is in het argument van het ‘al eerder medegedeeld aan het publiek’ van het HvJEU.

1.c Is van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming van de rechthebbende voor de plaatsing van het werk op de bij 1.a genoemde website van de derde en, in voorkomend geval, van de omstandigheid dat het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

Of een werk wel of niet met toestemming online is geplaatst is, is natuurlijk bijzonder lastig vast te stellen. De Hoge Raad vraagt hier feitelijk of degene die een link plaatst een soort onderzoeksplicht heeft om te bepalen of een gelinkt werk met of zonder toestemming online is gezet.

2.a Indien het antwoord op vraag 1.a ontkennend luidt: is in dat geval wél sprake van een mededeling aan het publiek, of kan daarvan sprake zijn, indien de website waarnaar de hyperlink verwijst, en daarmee het werk, voor het algemene internetpubliek weliswaar vindbaar is, maar niet eenvoudig, zodat het plaatsen van de hyperlink het vinden van het werk in hoge mate faciliteert?

Indien je wel mag linken naar materiaal dat zonder toestemming online is geplaatst, kan er dan nog steeds wel sprake zijn van een nieuwe – inbreukmakende – openbaarmaking als een website een link plaatst naar een werk dat anders nauwelijks of niet gevonden zou zijn door het algemene internetpubliek? Dat is in de zaak tegen GeenStijl zeer relevant omdat de foto’s door een onbekende partij op de filelockerdienst Filefactory geplaatst zijn en hoewel dat theoretisch door anderen ook gevonden had kunnen worden, is het de link naar dat bestand toe vanaf GeenStijl die er bekendheid aan gaf. En dat geldt natuurlijk voor bijzonder veel illegale content die bij dergelijke diensten wordt geplaatst met het doel om er vanaf andere sites naar te kunnen verwijzen zonder zelf risico’s te lopen.

2.b Is bij de beantwoording van vraag 2.a van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van de omstandigheid dat de website waarnaar de hyperlink verwijst voor het algemene internetpubliek niet eenvoudig vindbaar is?

 

Hier verfijnt de Hoge Raad vraag 1c en vraagt dus, behalve of de ‘linker’ moet weten dat iets zonder toestemming openbaar is gemaakt, ook of de ‘linker’ rekening moet houden met het potentiële publiek van het bestand of de site waarnaar verwezen wordt. Wat gezien de voorliggende casus een goede vraag is maar mijns inziens wel een klein beetje toestuurt naar een onderscheid tussen het verwijzen naar reguliere sites en naar filesharing-/filelockersites.

3. Zijn er andere omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij beantwoording van de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek indien door middel van een hyperlink toegang wordt verschaft tot een werk dat niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

 

Het Europese Hof van Justitie beantwoordt altijd zeer volledig de aan hen voorgelegde prejudiciële vragen maar beperkt zich ook tot die vragen. Dat is nou net de reden dat na het Svensson-arrest een BestWater-arrest moest komen en dat er nu een Sanoma-arrest nodig is, terwijl het nog steeds over hetzelfde onderwerp gaat. De Hoge Raad neemt geen risico’s op nog een vervolg en stelt de open vraag of het Europese Hof van Justitie nog iets wil toevoegen aan de uitspraak waar niet specifiek om gevraagd is.

Nu zullen we minstens een jaar moeten wachten voordat hopelijk het definitieve en volledige antwoord komt op de vraag of je wel of niet mag linken naar andermans werken op internet. Of ze nou met of zonder toestemming openbaar gemaakt zijn.

Raymond Snijders
Bron: Vakblog - CC-BY-SA

IEF 14830

Het “Beleidsdocument: Naamgeving farmaceutische producten” bekeken vanuit merkenrechtelijk perspectief

Bijdrage ingezonden door Marloes Meddens-Bakker, Klos Morel Vos & Reeskamp. Bij de naamgeving van farmaceutische producten komen nogal wat zaken kijken. Onlangs publiceerde het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (het College) het concept Beleidsdocument: Naamgeving farmaceutische producten. Het concept bevat de richtlijnen die het College voornemens is toe te passen op alle productnamen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die door het College worden vastgesteld. Het Beleidsdocument is dan ook vanuit het perspectief van de registratieautoriteit geschreven. De onderwerpen die voorbij komen, waaronder het voorkomen van naamsverwarring, toevoegingen en paraplumerken, hebben echter ook een sterke merkenrechtelijke component. De naam van een geneesmiddel zal vaak niet alleen als productnaam bij het College worden geregistreerd, maar ook als merk. Om die reden is het zinvol het concept Beleidsdocument niet uitsluitend op zichzelf te beschouwen, maar tevens vanuit merkenrechtelijk perspectief te bekijken. Deze bijdrage behandelt de meest in het oog springende thema’s vanuit die invalshoek.

(...Lees het gehele artikel hier...)

Conclusie
Naast het volgen van de richtlijnen van het College en de overige in het Beleidsdocument genoemde beleidsdocumenten over de naamgeving van
farmaceutische producten is het verstandig om vanuit merkenrechtelijk perspectief na te denken over de naam van een farmaceutisch product.

Met welke oudere namen van derden moet rekening worden gehouden bij het ‘clearen’ van een voorgenomen naam? Welke invloed heeft het toevoegen van bepaalde elementen aan de naam op de beschermingsomvang daarvan? En welke risico’s brengt het gebruik van bepaalde symbolen met zich mee? Vanwege de mogelijk verstrekkende invloed van deze onderwerpen op het gebruik van de naam in de praktijk kan het nuttig zijn al in een vroeg stadium van het bedenken van de naam de merkenrechtelijke aspecten in ogenschouw te nemen.

Als de naam eenmaal is gekozen, brengt de wijze waarop die naam als merk wordt gedeponeerd bovendien aanvullende uitdagingen met zich. Wordt gekozen voor een woordmerk of een woord-/beeldmerk? Wordt de naam gedeponeerd in combinatie met een overkoepelend element of is het beter een los paraplumerk te deponeren? En welke waren en diensten kan de registratie het beste dekken? Een merkgemachtigde of in het merkenrecht gespecialiseerde advocaat kan adviseren over de beste keuze en/of combinatie.