DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige daad  

IEF 8906

Binnen bekwame tijd

Rechtbank Utrecht, 9 juni 2010, HA ZA 04-1819, Fox tegen The Spectranetics Copropration (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Octrooirecht, althans royaltygeschil m.b.t. octrooilicenties. Feitelijk nogal complexe zaak. Eises is mede-uitvinder van een aantal octrooien (verwijderen van blokkades van (slag)aderen) en in een geheel van (gestelde) overdrachten, overeenkomsten, echtscheidingen en Amerikaanse vonnissen, stelt eiser, heel kort gezegd, dat gedaagde niet voldoet aan de licentieverplichtingen jegens eiser, nu 25% van alle uit de octrooien voortvloeiende rechten aan eiser zouden zijn overgedragen, waardoor de royaltyverplichtingen navenant zouden zijn gewijzigd.

De rechtbank oordeelt echter dat niet aannemelijk is dat de overdracht waarop de vorderingen zijn gebaseerd heeft plaatsgevonden en wijst de vorderingen af. Ook de reconventionele vorderingen (erkenning van Amerikaanse beslissingen en OD) en worden afgewezen. Vereisten erkenning buitenlands vonnis. “En dergelijk in algemene bewoordingen gesteld gebod of verbod, waarmee Fox feitelijk het recht wordt ontnomen enige procedure jegens Spectranetics c.s. aanhangig te maken, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de Nederlandse openbare orde, zodat de vordering tot erkenning ook op deze grond dient te worden afgewezen.” In citaten:

Overdracht: 4.3 Met inachtneming van deze verschillende door partijen ingenomen stellingen en overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat de door Fox gestelde overdracht niet heeft plaatsgevonden, althans dat Fox en Coster aan de (geplande)overdracht geen gevolg hebben gegeven. (…)

4.5 (…) Met het oog op het feit dat Spectranetics Corporation niets met de gestelde ovedracht deed (zelfs daarop niet reageerde), had het in de lijn der verwachting gelegen dat Fox en Coster, althans één van hen, Spectranetics Corporation binnen bekwame tijd (nogmaals) over de overdracht zou hebben geïnformeerd en (nogmaals) aanspraak zou hebben gemaakt op de uit die overdracht voortvloeiende rechten. (…)

4.6. Vervolgens is de vraag of er andere feiten en omstandigheden zijn die als bewijs kunnen dienen voor de overdracht die volgens Fox op 15 juli 1998 heeft plaatsgevonden.  Voor de beantwoording van deze vraag is van belang dat Interlase op 11 september 1998 aan Spectranetics Corporation schrijft (l) dat de octrooien aan White Star zijn overgedragen en (2) dat White Star hierdoor alle rechten uit de licentieovereenkomst heeft verkregen  (…) Deze 100% overdracht had niet gekund als Interlase nog maar 60% van de octrooirechten had. (…) dan had het in de lijn der verwachting gelegen dat Fox of iemand anders binnen Interlase deze omissie zou hebben hersteld. Dit is niet gebeurd, hetgeen onder meer uit het verloop van de gerechtelijke procedure tussen White Star en Spectranetics Corporation blijkt.

4.7 (…) Mocht Fox van mening zijn geweest dat op 15 juli 1998 aan hem rechten met betrekking tot de octrooien waren overgedragen en dat daarom de claim van White Star niet klopte, dan had hij - gegeven zijn directe bemoeienis - White Star en Spectranetics Corporation daarop eenvoudig kunnen wijzen. Dat heeft Fox niet gedaan. (…)
 
4.9. Ten slotte acht de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of op 15 juli 1998 aan Fox rechten zijn overgedragen het volgende van belang. De door Fox gestelde overdracht op 15 juli 1998 is nimmer in de daartoe bestemde openbare registers ingeschreven. Er is dus geen openbare bron die de aanspraken van Fox op 25% van de octrooien, waaronder begrepen een recht op royalty-betalingen ter zake dit percentage, ondersteund. De overdracht van de octrooien en de daarmee verbandhoudende rechten door Interlase aan White Star is daarentegen wel ingeschreven, zonder dat daarbij de beperking wordt gemaakt dat die overdracht slechts ziet op 60% van de octrooien. Mocht de overdracht van op 15 juli 1998 wel hebben plaatsgevonden, dan had die beperking in de registers moeten worden vermeld. (…)

Reconventie. Tenuitvoerlegging uitspraken VS: 4.13. Spectranetics c.s. vordert in reconventie een voor tenuitvoerlegging vatbare titel ter zake van de Amended Order van het United States District Court for the Eastern District of Virginia van 13 september 2008 (hierna: Amended Order). In deze Amended Order is (onder meer) geoordeeld dat de overdracht van 25% van de intellectuele eigendomsrechten waarop de licentie ziet niet op l5 juli 1998 heeft plaatsgevonden (…).

4.15. De rechtbank stelt voorop dat zij noch ingevolge enig verdrag noch ingevolge het Nederlandse internationaal privaatrecht gehouden is tot erkenning van een uitspraak van de District Court of Virginia, zoals de Amended Order. Naar Nederlands internationaal privaatrecht staat het de rechter in beginsel vrij in elk bijzonder geval te beoordelen of en in hoeverre aan een vreemd vonnis gezag moet worden toegekend. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het vreemde vonnis ongeacht zijn aard en strekking wordt erkend indien aan een drietal minimumvereisten is voldaan:
a. de buitenlandse rechter was bevoegd om van de zaak kennis te nemen;
b. het vreemde vonnis is tot stand gekomen na een behoorlijke rechtspleging;
c. het vreemde vonnis is niet in strijd met de Nederlandse beginselen van openbare
orde.

4.16. (…) Dit betekent dat zowel Fox als Spectranetics Corporation en/of Spectranetics International tezamen niet bij de procedure leidend tot de uitspraak waarvan erkenning wordt gevraagd, partij zijn geweest. (…) Het Gerechtshof Amsterdam heeft in haar arrest van 1 april 2008 in het kader van een beoordeling van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van artikel 12 Rv overwogen dat deze bepaling niet aan haar bevoegdheid in de weg staat nu niet is gebleken dat zowel Fox als Spectranetics Corporation en/of Spectranetics International tezamen bij de voor de Amerikaanse rechter gevoerde procedures partij zijn geweest. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de onderhavige vordering. Gelet op het vorenstaande moet worden aangenomen dat de Amended Order partijen in de onderhavige procedure niet kan binden, zodat daaraan geen gezag kan worden toegekend. Het feit dat Fox op de hoogte was van de procedure (zoals hiervoor in 4.7 overwogen) alsmede het feit dat de daarin vervatte bevelen gericht zijn tot Fox doet daar niet aan af. Met de bekendheid met -en bemoeienis van- Fox met de eerdere procedures van White Star kan immers nog niet worden aangenomen dat Fox partij bij deze procedure was en als zodanig verweer heeft kunnen voeren. Voorts blijkt uit de motivering van de Amended Order niet op welke gronden de diverse verboden aan Fox (kunnen) worden opgelegd in een procedure waarbij hij geen partij was, zodat er in dat opzicht sprake is van een gebrek in de motivering. Ten slotte behelst de inhoud van de Amended Order een algemeen gebod aan Fox om de bij een Nederlands gerecht aanhangig gemaakte procedure te staken en gestaakt te houden, welk gebod zich tevens uitstrekt tot elders aanhangig te maken procedures. En dergelijk in algemene bewoordingen gesteld gebod of verbod, waarmee Fox feitelijk het recht wordt ontnomen enige procedure jegens Spectranetics c.s. aanhangig te maken, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de Nederlandse openbare orde, zodat de vordering tot erkenning ook op deze grond dient te worden afgewezen.

4.17. Een en ander leidt tot de slotsom dat de Amended Order in strijd is met de beginselen van een behoorlijke rechtspleging die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel moet worden beschouwd dan wel de Nederlandse openbare orde. De vordering tot erkenning daarvan zal daarom worden afgewezen. Dit betekent dat de door Fox ingestelde vorderingen inhoudelijk moeten worden beoordeeld, hetgeen hiervoor in conventie is gebeurd.

Lees het vonnis hier.

IEF 8900

Zal in een volgend arrest aan de orde komen

Gerechtshof Leeuwarden, 8 juni 2010, HA ZA 05-211, Marktplaats B.V. tegen Stokke AS c.s.

(met dank aan Marjolein Bronneman & Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Onrechtmatige daad. Auteursrecht. Merkenrecht. Tussenarrest van het Hof Leeuwarden (met Haagse namen eronder) in zaak over de verantwoordelijkheid  en aansprakelijkheid van Marktplaats.nl met betrekking tot de op haar site aangeboden imitatie Tripp Trapp kinderstoelen (zie ruim drie jaar eerder: Rechtbank Zwolle Lelystad, 14 maart 2007, IEF 3685). Toepasselijkheid 6:196c BW (‘host’-diensten, aansprakelijkheid bij doorgeven van informatie). Marktplaats betwist dat haar afnemers op haar gezag of onder haar toezicht handelen en heeft verzocht prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

7. (…) Naar het voorlopige oordeel van het hof kan naar Nederlands recht onder meer sprake zijn van een onrechtmatige daad van Marktplaats indien zij (stelselmatig) ondanks aanmeldingen van de rechthebbenden niet overgaat tot directe verwijdering van de desbetreffende inbreukmakende advertenties. De vraag of Marktplaats ook anderszins onrechtmatig heeft gehandeld zal in een volgend arrest aan de orde komen. Eerst dan zal de vraag kunnen worden behandeld of het stellen van prejudiciële vragen in verband met de vrijstelling van aansprakelijkheid op de voet van artikel 6: 196c BW/artikelen 12-14 van Richtlijn 2000/31 zinvol is.

8. Bij akte van antwoord in het incident voeren Stokke c.s. evenwel nog aan dat Marktplaats inmiddels "behavioural targeting" heeft geïntroduceerd en metazoekmachines blokkeert, en als zodanig inhoudelijk betrokken is bij de informatie op haar website en de handelingen van de adverteerders, zodat zij zich niet op artikel 196c BW kan beroepen. Het betreft hier een nieuwe stelling van Stokke c.s. in het kader van hun verweer naar aanleiding van het verveer van Marktplaats althans een mogelijk nieuw feit. Nu Marktplaats hierop nog niet heeft kunnen reageren, zal het hof de zaak naar de rol venvijzen ten einde Marktplaats daartoe in de gelegenheid te stellen (vgl. ook Hit 19 juni 2009, NJ 2009, 154).

Lees het tussenarrest hier.

IEF 8842

Maar ook niet door iemand anders

Vzr. Rechtbank Utrecht, 12 mei 2010, LJN: BM4473, Eiseres tegen Club Wear

Domeinnamen. Executiegeschil (zie vzr. Rechtbank Leeuwarden, 13 mei 2009, IEF 7920). Verkoop domeinnaam leidt tot gebruik: “dat de zinsnede “te staken en gestaakt te houden”  inhoudt dat [eiseres] ervoor dient zorg te dragen dat de website met de domeinnaam www.clubswear.nl niet meer zou worden gebruikt, niet alleen niet door haar zelf, maar ook niet door iemand anders.” Maximale dwangsommen verbeurd. 

4.3. [gedaagde] stelt dat (…) Door de domeinnaam te verkopen, heeft [eiseres] er geen zorg voor gedragen dat het gebruik van de domeinnaam conform het vonnis gestaakt is gehouden. Door de gestelde verkoop kan de koper het gebruik van de website voortzetten, hetgeen ook is gebeurd. (…)

4.4.  De voorzieningenrechter overweegt dat het gebruik van de domeinnaam www.clubswear.nl op de wijze als hierboven vermeld is aan te merken als een gebruik, zoals bedoeld in het dictum van het vonnis van 13 mei 2009. Voorts wordt overwogen dat de zinsnede “te staken en gestaakt te houden” in het dictum van het vonnis van 13 mei 2009 inhoudt dat [eiseres] ervoor dient zorg te dragen dat de website met de domeinnaam www.clubswear.nl niet meer zou worden gebruikt, niet alleen niet door haar zelf, maar ook niet door iemand anders. Als rechthebbende op de domeinnaam had [eiseres] dit laatste ook volstrekt in de hand. Aangezien vonnissen in beginsel van rechtswege werken (Hoge Raad 27 april 1979, NJ 1980, 169), gold deze verplichting voor [eiseres] reeds op 13 mei 2009 en niet pas na de betekening van het vonnis. [eiseres] heeft op 18 mei 2009 echter de domeinnaam in combinatie met de domeinnaam www.staplingerie.nl verkocht aan Jobtactics, een onderneming van mevrouw [B] (hierna: [B]). Blijkens een door [gedaagde] in het geding gebrachte brief d.d. 16 september 2008 van [eiseres], die is ondertekend door z[eiseres] als [B], was de onderneming [eiseres] en de eenmanszaak destijds van hen beiden. Door de overdracht van de twee domeinnamen heeft [eiseres] [B] in staat gesteld om hiermee dezelfde soort onderneming te drijven als [eiseres] voorheen deed. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] hiermee in strijd met het vonnis van 13 mei 2009 heeft gehandeld. Niet gebleken is dat het [eiseres] na betekening van het vonnis onmogelijk was om aan de overtreding van het vonnis een eind te maken. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het maximale bedrag aan dwangsommen verbeurd.

lees het vonnis hier.

IEF 8790

Het Maandagmerk

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, HA ZA 09-844, S. tegen H. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie)

Merkenrecht. Geschil over de organisatie van het evenement MONDAY en de hieraan verbonden IE rechten, waaronder de rechten op het merk MONDAY. Conventie: bijdrage aan organisatie impliceert geen aanspraak op deze rechten. Ook geen aanspraak op deel van de exploitatie opbrengsten. Geen merkenrechtelijk voorgebruik. Gedeeltelijke veroordeling in de volledige proceskosten. Reconventie: merkinbreuk aangenomen. Onrechtmatige daad m.b.t. het doen van negatieve uitlatingen over het evenement MONDAY en het oproepen van (potentiële) bezoekers om vooral niet naar het evenement te gaan. Geen auteursrechtinbreuk nu auteursrechtelijk beschermde trekken op communicatie uitingen zoals huisstijl en webdesign niet duidelijk zijn gemaakt. Geen handelsnaaminbreuk. Beslagen onrechtmatig gelegd. Compensatie van de proceskosten.

4.4. S. stelt voorts dat H. onrechtmatig handelt doordat zij achter de rug van S. om het Benelux woordmerk MONDAY op haar eigen naam heeft laten registreren. Deze rechten zouden als voorgebruiker aan S. toekomen. S. stelt niet waaruit dit voorgebruik bestaat en waaruit het voorgebruik zou moeten blijken. Omdat van voorgebruik door S. niet is gebleken, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het depot jegens S. onrechtmatig zou zijn. Het enkele feit dat S. bij de totstandkoming van het concept op enigerlei wijze betrokken is geweest en daarover ook met derden sprak, is daartoe - zo S. dit al aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen - onvoldoende. Het enkele voorbijzien aan eventuele daaruit voortvloeiende rechten van S. (wat die ook mogen zijn) leidt niet tot het oordeel dat H. onrechtmatig jegens S. handelt omdat zij te kwader trouw heeft gedeponeerd, gelijk S. stelt. Zo is gesteld noch gebleken dat er in het kader van de samenwerking afspraken zijn gemaakt over de introductie van het merk MONDAY. Dit had wel op de weg van S. gelegen, nu zij zich beroept op de kwade trouw van H. Het is dan aan S. te stellen en te bewijzen dat en waarom sprake is van kwade trouw aan de zijde van H.. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad wordt om die reden afgewezen.

(…)

4.8.  H. vordert een inbreukverbod. Zij baseert dit op aan haar toekomende auteursrechten er/of handelsnaarnrechten en/of merkrechten in verband met de organisatie van het evenement MONDAY en/of het teken MONDAY. Voor zover het gevorderde verbod wordt gebaseerd op aan  H. toekomende auteursrechten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt op grond van de brief van 28 januari 2009 van de advocaat van  H. en het verhandelde ter zitting dat  H. stelt auteursrechthebbende te zijn op de aan de domeinnaam partvonmondav.nl gekoppelde website en alle overige communicatie-uitingen rondom de evenementen, zoals content, lay-out, huisstijl en merchandise.  H. heeft evenwel verzuimd te stellen wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn die maken dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Ook is niet gesteld welke van die auteursrechtelijk beschermde trekken door S. zijn overgenomen. Dit had (gelet ook op de betwisting door S.) wel op haar weg gelegen. De op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.9. Ook de op het handelsnaamsrecht gebaseerde vorderingen zullen worden afgewezen. H. stelt dat haar handelsnaamsrechten toekomen, maar de rechtbank is van het voeren van de handelsnaam Monday door  H. niet gebleken. Ditzelfde geldt voor zover  H. stelt dat S. die handelsnaam Monday voert. Voor zover producties zijn overgelegd, waarin de aanduiding Monday voorkomt, gaat het om verwijzingen naar het evenement bij de Siupperclub of betreft het - gelijk  H. zelf stelt - merkgebruik en niet de aanduiding van de onderneming van  H. 

4.10. De inbreuk op de merkrechten van  H. wordt niet anders betwist dan met de stelling dat  H. geen toestemming had het merk te deponeren en  H. het merk in strijd met gemaakte afspraken voor zichzelf gebruikt. Uit hetgeen de rechtbank op dit punt in conventie heeft overwogen, volgt dat het depot van  H. niet te kwader trouw is verricht. Van handelen in strijd met enige afspraak is de rechtbank niet gebleken. Nu de merkinbreuk overigens niet wordt betwist, dient de daarop gebaseerde vordering te worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8746

Feitelijk slechts refererend gebruik

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 7 april 2010, KG ZA 10-502, European Aeronautic Defence and Space Company EADS N.V. en Airbus Operations GMBH tegen Stichting EADS Investors Compensation Foundation  (met dank aan Annemieke Kappert, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Refererend merkgebruik. Eisers maken bezwaar tegen de naam van gedaagde, een stichting die namens verschillende investeerders een collectieve actie start tegen EADS. Vorderingen afgewezen. Geen inbreuk ‘sub d’, geen gebruik als handelsnaam (geen oogmerk van materieel voordeel), geen onrechtmatige daad.

Merkenrecht: 4.5. Vooralsnog is aannemelijk dat de stichting - in tegenstelling tot hetgeen eiseressen hebben gesteld - een geldige reden heeft om het teken EADS op in haar naam te gebruiken. Er is een geldige reden voor de stichting om een teken te gebruiken dat aan haar publiek duidelijk maakt wat haar doel is. De stichting zal in haar naam een verwijzing mogen gebruiken om duidelijk te maken waar zij voor staat teneinde mogelijk gedupeerde investeerders te bereiken. Zij heeft in eerste instantie gekozen daarvoor de naam stichting EADS AIRBUS COMPENSATION FOUNDATION te gebruiken en nadien de naam gewijzigd in stichting EADS INVESTORS COMPENSATION FOUNDATION. Door deze wijziging heeft zij al een concessie gedaan. Het gebruik van de term EADS kan als enigszins refererend worden beschouwd en dient ertoe een link te leggen met haar doelstelling. Van het bestaan van een gelijkwaardig alternatief is vooralsnog niet gebleken. Dat er in de praktijk stichtingen van belangenbehartigers bestaan zoals de Stichting Hypotheekleed of Stichting Leaseverlies die een meer generieke omschrijving in haar naam gebruiken, doet niet af aan het belang van de stichting het teken EADS te gebruiken. Aannemelijk is dat de stichtingen met een meer generieke omschrijving immers gemeen hebben dat de belangen waar zij voor opkomen in het algemeen al meer bekendheid genieten zodat een verwijzing naar het betreffende product of de onderneming niet nodig is. Ook de omstandigheid dat er andere wijzen zijn om publiek te informeren en deelnemers te werven zoals het gebruik van een website doet niet aan af aan de omstandigheid dat de stichting belang heeft bij het gebruik van het teken EADS in haar huidige naam.

4.6. De stichting maakt met het gebruik van het teken EADS feitelijk slechts refererend gebruik van dit teken om aandacht te trekken van mogelijk gedupeerde investeerders. Er wordt geen concurrentie-voordeel uit getrokken. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een ongerechtvaardigd voordeel dat door de stichting door dit gebruik wordt behaald.

4.7. Vooralsnog is ook niet voldoende aannemelijk geworden dat het publiek een verband zal leggen tussen het merk EADS en de diensten van de stichting. (…) In die zin wordt geen afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen.

4.8. Eiseressen stellen vervolgens dat het gebruik van het teken EADS in combinatie met het woord "Compensation" in de naam van de stichting op een negatieve wijze aan de zintuigen van het publiek appelleert en dat daarmee de aantrekkingskracht van het merk EADS vermindert. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Het gebruik van het merk EADS in combinatie met woord "compensation" heeft niet per definitie de door eiseressen gestelde negatieve uitstraling. Uit deze combinatie van woorden kan immers niet worden afgeleid dat EADS heeft erkend onrechtmatig te hebben gehandeld en een schadevergoedingsverplichting heeft geaccepteerd. De naam Stichting EADS Investors Compensation Foundation suggereert dat vooralsnog niet. Ook wordt met deze naam niet de indruk gewekt dat EADS de stichting heeft opgericht, dan wel dat dit in samenspraak is gebeurd. Juist door het gebruik van het teken EADS in samenhang met de andere in de naam gebruikte temen wordt duidelijk wat het doel van de stichting is. Niet aannemelijk is dat door dit gebruik de aantrekkingskracht en de goodwill van het merk EADS vermindert. De stichting verwijst zoals zij heeft aangevoerd met het woord "investors" ook duidelijk naar de investeerders van EADS hetgeen beter aansluit bij de doelstelling van de stichting. Door het weglaten van het teken Airbus is het gevaar voor eventuele reputatieschade aan het Airbus concern, dat niet direct in de statuten van de stichting wordt genoemd, geweken. Een en ander leidt tot de slotsom dat de stichting door het gebruik van het teken EADS geen afbreuk doet aan de reputatie van EADS en niet handelt zoals in artikel 2.20, eerste lid sub d BVIE vermeld. Er derhalve geen sprake is van merkinbreuk op grond van dit artikel.

Handelsnaamrecht: 4.10. De stichting handelt volgens eiseressen tevens in strijd met artikel 5 en 5a HNW. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 1 HNW wordt onder handelsnaam verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van een onderneming is volgens de wet sprake indien in een georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is. Er is weliswaar sprake van een georganiseerd verband, maar nu de stichting handelt met het doel vergoeding te verkrijgen om de beweerde door de investeerders geleden schade te compenseren, kan niet worden gezegd dat de stichting handelt met het oogmerk van materieel voordeel. Dat laatste impliceert immers dat er een commercieel voordeel wordt behaald. Op grond van het voorgaande kan niet worden gesproken van het voeren van een handelsnaam in de zin van de HNW. De hierop gegronde vordering wordt dan ook afgewezen.

Onrechtmatige daad: 4.1 1. Vervolgens is de vraag aan de orde of het handelen van de stichting door het gebruik van het teken EADS in haar naam als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. De stichting is in principe vrij een naam te kiezen waarmee zij kan verwijzen naar haar doelstelling. Zij mag daarbij, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten van derden. Uit het voorgaande volgt dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat sprake is van reputatieschade of een andere inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht van eiseressen. Daarnaast is ook niet aannemelijk dat eiseressen op enigerlei wijze schade hebben geleden door het handelen van de stichting. De stichting heeft slechts een klein bereik en het aantal gedupeerde investeerders die zij wil bereiken en zal bereiken, inmiddels zijn dat er in totaal 15, is relatief gering.

Lees het vonnis hier.

IEF 8665

Op onrechtmatige wijze in verwarring worden gebracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 9 maart 2010, zaaknr. 200.017.357/01, Taartenwinkel.nl B.V. tegen GefeliciTAART B.V. (met dank aan Steffen Hagen, CMS Derks Star Busmann)

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Hof vernietigt kort geding vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, IEF 7102). Taartenwinkel.nl (meervoud) maakt bezwaar tegen gebruik domeinnaam taartwinkel.nl (enkelvoud) door GefeliciTAART.  Enkel doorgeleiden domeinnaam is geen gebruik als handelsnaam. Wel onrechtmatig handelen. (“Uiteindelijk doorslaggevend [is] of het publiek door het gebruik van de betreffende aanduiding op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht”). Aanhaken bij bekendheid om zoveel mogelijk verkeer te generen. Geen 1019h proceskosten (rechtsgrond onrechtmatige daad).

Handelsnaam / doorlinken: 4. (…) Een domeinnaam kan echter tot handelsnaam worden wanneer de domeinnaam gebruikt wordt ter aanduiding van de onderneming, in welk verband rekening moet worden gehouden met de perceptie van het relevante publiek. In dat kader is onder meer van belang of, c.q. in hoeverre de domeinnaam overeenkomt met de handelsnaam van de domeinnaamhouder, alsmede de inhoud van de website die men door het intypen van de domeinnaam bereikt.

In dit geval staat vast dat GefeliciTAART slechts onder deze naam (GefeliciTAART) naar buiten treedt. Verder staat vast dat zij de domeinnaam taartwinkel.nl, evenals de (volgens haar honderden andere) domeinnamen die zij heeft geregistreerd, slechts gebruikt om potentiële klanten naar haar website www.gefeliciTAART.nl te leiden en dat men na het intoetsen van www.taartwinkel.nl direct wordt doorgeleid naar eerstgenoemde website. Met andere woorden, de website onder de domeinnaam taartwinkel.nl heeft geen inhoud. Het hof is voorshands van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van handelsnaamgebruik. De domeinnaam taartwinkel.nl wordt aldus immers niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming en ook niet als zodanig door het relevante publiek opgevat. Hierop stuit de vordering, voor zover geënt op artikel 5 Hnw., af.

Onrechtmatige daad: 7. (…) Het hof verwerpt het betoog van GefeliciTAART dat geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen omdat de aanduidingen taartwinkel en taartenwinkel beschrijvend zijn. In het kader van een beoordeling op grond van artikel 6: 162 BW is uiteindelijk doorslaggevend of het publiek door het gebruik van de betreffende aanduiding op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht. Het hof is voorshands van oordeel dat dat hier het geval is, mede in aanmerking nemende dat Taartenwinkel.nl, gelet op het aanzienlijke marktaandeel dat zij zich heeft weten te verwerven, bij het relevante publiek een zekere bekendheid heeft verworven.

De domeinnaam taartwinkel.nl vertoont zoveel gelijkenis met de handelsnaam (en domeinnaam) Taartenwinkel.nl, dat de kans dat consument, op zoek naar het bedrijf van Taartenwinkel.nl, taartwinkel.nl intypt, aanzienlijk is. GefeliciTAART heeft ook erkend dat haar streven mede is gericht op het, met gebruikmaking van de bekendheid en reputatie van haar concurrenten en de mogelijkheid van vergissing bij het publiek, genereren van zoveel mogelijk internetverkeer naar de eigen website. Dat dit het geval is blijkt ook uit haar registratie van de domeinnamen taartservice.nl en taartland.nl. Het hof is voorshands van oordeel dat een dergelijke handelwijze de grenzen van eerlijke mededinging te buiten gaat en dus onrechtmatig is. De omstandigheid dat de aanduidingen taartwinkel en taartenwinkel van huis uit een beschrijvend karakter hebben doet daaraan, gelet op de verwarring die (in verband met de bekendheid en reputatie van Taartenwinkel.nl bij het relevante publiek) door het gebruik van de domeinnaam taartwinkel.nl wordt gewekt, niet af.

Het hof is voorts, anders dan de voorzieningenrechter, voorshands van oordeel dat de omstandigheid dat de consument direct wordt doorgelinkt naar de website van GefeliciTAART niet afdoet aan de verwarring. immers, hoewel de consument zich waarschijnlijk zal realiseren dat hij zich niet op de site van Taartenwinkel.nl bevindt, is bepaald niet ondenkbaar dat hij meent dat de beide ondernemingen aan elkaar gelieerd zijn. Dit gevaar voor verwarring wordt nog vergroot doordat beide ondernemingen dezelfde (soort) producten verkopen en diensten verlenen en beide hun statutaire vestigingsplaats in Haarlem hebben.

8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen, voor zover gegrond op onrechtmatige daad, voor toewijzing in aanmerking komen als na te melden.

Lees het arrest hier.

IEF 8404

Ook hier geldt: het kan eenvoudig anders

Rechtbank Almelo, 4 december 2009, 106407 / KG ZA 09-351, Jade B.V. tegen Deltex B.V. (met dank aan Maarten Rijks & Wim Maas, Banning)
 
Merkenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Eiseres maakt op grond van vormmerk, auteursrecht en onrechtmatig handelen bezwaar tegen het door gedaagde op de markt brengen van hoofdkussens. Alleen vorderingen m.b.t. slaafse nabootsing worden toegewezen (maar wel met een volledige 1019h Proceskostenveroordeling).

De hoofdkussens van zowel eiseres (de Silvana Support, afbeelding boven) als gedaagde (de Cinderella Orthoflex, afbeelding onder) bestaan uit een verdeling in 4 vlakken: 3 vlakken bestemd voor een goede ondersteuning van het hoofd van zij- en rugslapers en 1 vlak ter ondersteuning van de nek. Op de vlakverdeling is met behulp van 'gezichtjes' dan wel 'poppetjes' aangegeven hoe het kussen gebruikt dient te worden. Vorderingen op grond van het vormmerk worden afgewezen op grond van 2:1 lid 2 BVIE. Auteursrechtelijke vorderingen worden afgewezen, omdat het kussen slechts uit functionele elementen en stijlelementen bestaat. Vorderingen op grond van onrechtmatig handelen worden wel toegewezen. De rechtbank Almelo komt tot het voorlopig oordeel dat:

5.3. (…)  een reëel verwarringsgevaar te duchten (is) bij het winkelend publiek (zowel online als 'live') indien zij afzonderlijk worden geconfronteerd met de kussens van partijen. Er sprake van een onnodige nabootsing van Deltex. Dat heeft betrekking op de totaalindruk (van een afstand zien de kussens er vrijwel hetzelfde uit, qua consequente doorvoering van de kleurstelling en de plaats van de labels), maar ook wanneer de focus wordt verlegd naar de afzonderlijke onderdelen, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat sprake is van verwarringsgevaar. Immers, het is op zichzelf al vreemd en de klant onderschattend dat een gebruiksaanwijzing op een kussen wordt gedrukt waarop het hoofd dient te rusten.

Het publiek dat geacht wordt deze kussens te kopen, voorziet de nieuwe aankoop in het algemeen onmiddellijk van een kussensloop in zijn favoriete ontwerp. Daarmee wordt de gebruiksaanwijzing vrijwel onzichtbaar. Dat is op zichzelf niet erg en bovendien de vrije en te respecteren keuze van de fabrikant, maar het is wel vreemd als een concurrent op dezelfde wijze een gebruiksaanwijzing op haar kussen aanbrengt terwijl dat - het gaat om een hoofdkussen! - volstrekt onnodig is.

Als diezelfde producent (in casu Deltex) dan ook nog eens een zestal kleuren hanteert die voor een groot deel (en wat betreft het onweersproken meest populaire kussen van Jade exact dezelfde kleur) overeenstemmen, deze kleuren gebruikt voor de biezen, de labels op dezelfde plek bevestigt en de drie gezichten voorziet van iets dat op een menselijk lichaam moet lijken, is de verwarring compleet) en dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden geoordeeld dat sprake is van ongeoorloofd en daarmee onrechtmatig aanhaken bij het succes van de concurrent. De nagebootste elementen zijn immers onnodig nagebootst. Het label zit op exact dezelfde plek, maar had evengoed meer naar de onderzijde kunnen worden geplaatst. De biezen zijn slechts anders wat betreft de opgedrukte tekst op het kussen van Deltex. maar dat is van een afstand (en de gemiddelde consument ondergaat de eerste indruk veelal op afstand) nauwelijks zichtbaar. Dat Deltex 'poppetjes' gebruikt in plaats van 'gezichtjes' lijkt op het eerst gezicht voldoende onderscheidend maar is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Ook hier geldt: het kan eenvoudig anders. Deltex had andere keuzes kunnen maken die niets af zouden doen aan het doel van het kussen maar wel voor een beter onderscheid met het kussen van Jade zorg zouden dragen."

De voorzieningenrechter veroordeelt Deltex in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Jade op grond van artikel 1019h Rv. begroot op € 5.222,25 aan verschotten en salaris van de advocaat.

Lees het vonnis hier.

IEF 8383

Bord op schoot

Vzr. Rechtbank Haarlem, 26 november 2009, KG ZA 09-586, Van Thuijl tegen Albert Heijn B.V. (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Ideeën, concepten, formats. Onrechtmatige daad. Eiser stelt dat Albert Heijn onrechtmatig heeft gehandeld door in de Allerhande en op de website de rubriek “bord op schoot” op te nemen, omdat Albert Heijn hiermee gebruik zou hebben egmaakt van onderdeel uit een cocnept dat door eiser is bedacht en aan Albert Heijn heeft gepresenteerd. De vorderingen worden afgewezen. Albert Heijn beschikte al eerder over het gehele concept, Albert Heijn heeft niet geprofiteerd van de prestatie van eiser en had eiser ook niet hoeven informeren over andere presentaties die aan haar zijn gegeven.

4.1. (…) Van Thuijl stelt dat de onrechtmatigheid van het handelen van Albert Heijn is gelegen in de omstandigheid dat hij niet is betrokken in de exploitatie van het door hem bedachte concept, terwijl hij in vertrouwen dat concept aan Albert Heijn heeft gepresenteerd, welke presentatie is afgesloten met de mededeling dat in augustus met hem contact zou worden opgenomen, waarna hij vervolgens in augustus te horen heeft gekregen dat Albert Heijn geen samenwerking wilde. Voorts betoogt Van Thuijl dat indien juist is dat Albert Heijn reeds in onderhandeling was met Eredivisie, Albert Heijn Van Thuijl erop had dienen te wijzen dat zij met een dergelijk onderdeel uit het concept reeds bekend was. Derhalve had Albert Heijn hem moeten meedelen dat tij van verdere samenwerking met Van Thuijl afziet. Door dit na te laten en ook overigens heeft Albert Heijn verwachtingen gewekt ter zake van mogelijke samenwerking, aldus nog steeds Van Thuijl.

4.2. Blijkens de overgelegde stukken van Van Thuijl ziet zijn presentatie op sales promotie producten, te weten kookboeken, laptrays en borden. Van Thuijl beroept zich ter onderbouwing van zijn vordering echter op de stelling dat tijdens de presentatie op 8 juli 2008 door Van Thuijl met Simon is gesproken over de mogelijkheid om het idee in AllerHande toe te passen omdat Simon liet weten dat een kookboekenserie redactioneel teveel werk met zich bracht. Albert Heijn betwist dat Simon tijdens de presentatie van Van Thuijl de suggestie heeft gedaan om de recepten in AllerHande op te nemen, zodat dit niet is komen vast te staan.

4.3. Alben Heijn voert voorts ten verwere aan dat Simon op geen enkele wijze heeft aangegeven of de indruk heeft gewekt dat Albert Heijn met Van Thuijl zou gaan samenwerken, Albert Heijn stelt dat zij op geen enkele wijze heeft geprofiteerd van de presentatie van Van Thuijl en heeft ter onderbouwing van haar stelling onder meer producties overgelegd.

4.4. Van Thuijl betwist de authenticiteit en de inhoud van de onder 2.3 en 2.4 genoemde producties, omdat deze stukken chronologisch niet zouden kloppen. Die stelling van Van Thuijl is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Onbetwist staat immers vast dat Albert Heijn al voorafgaand aan de presentatie van Van Thuijl in gesprek was met Eredivisie en Albert Heijn bovendien de rubriek "bord op schoot" al eerder had gepresenteerd in AllerHande.

4.5. Het voorgaande in aanmerking genomen en gezien het feit dat Albert Heijn al in mei 2008 over het gehele concept beschikte dat zij uiteindelijk voor publicatie in AllerHande van januari 2009 heeft gebruikt, valt niet in te zien dat de uitvoering van die publicaties tegenover Van Thuijl onrechtmatig is. Voorts valt niet in te zien dat Albert Heijn gehouden is om Van Thuijl op de hoogte te houden van andere presentaties die aan haar zijn gegeven. De stelling van Van Thuijl dat Simon op de hoogte had moeten zijn van de presentatie van Eredivisie al dan ook worden gepasseerd. Ook overigens valt niet in te zien waarom de door Van Thuijl genoemde gedragingen en handelwijze van Albert Heijn onrechtmatig is. zodat de gevraagde voorziening zal worden geweigerd.

Lees het vonnis hier. Inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 8346

Algemene kennisgeving

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 november 2009, KG ZA 09-1209, CUVO Coöperatieve Uitvaartvereniging “De Volharding” c.s. tegen Uitvaart Beheermaatschappij Nederland B.V. (UBN)

Handelsnaamrecht. Contractuele rechten. Merkenrecht. Even kort voor het weekend. Stukgelopen samenwerking in de uitvaartsector.  Het gebruik van de naam Cuvo van het nieuwe samenwerkingsverband stuit op bezwaren eiser. Vorderingen afgewezen.

4.2. Tussen partijen is onweersproken dat UBN slechts de aandelen houdt in Cuvo B.V. en dat de handelingen waartegen De Volharding zich keert door Cuvo B.V. worden verricht. Al om deze reden dienen de vorderingen te worden afgewezen. Het standpunt van De Volharding dat het handelen van Cuvo B.V. evenzeer moet worden toegerekend aan UBN, omdat UBN het beleid van Cuvo B.V. bepaalt en de bestuurders dezelfde zijn, kan niet worden aanvaard. Deze omstandigheden zijn naar voorlopig oordeel onvoldoende om dat handelen aan UBN toe te schrijven (of, zoals De Volharding dat heeft genoemd, “to pierce the corporate veil”).

4.3. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen grond voor toewijzing van de vorderingen. Uit de onder 2.2 weergegeven inhoud van de akte van inbreng moet voorshands worden afgeleid dat in 1993 alle activa, inclusief de handelsnaam, van de voordien aan De Volharding toebehorende uitvaartonderneming in Cuvo B.V. zijn ingebracht. Verder blijkt niet dat De Volharding sindsdien nog een (uitvaart)onderneming heeft gedreven. Dat De Volharding voor de overdracht van het uitvaartbedrijf een te lage koopsom heeft bedongen, zoals door De Volharding is betoogd, kan hier in het midden blijven, en zou overigens aan die overdracht niet afdoen. Evenmin is van belang dat De Volharding, naar zij thans stelt, niet werkelijk de onderneming heeft willen overdragen, nu niet is gebleken dat deze intentie ook bij Cuvo B.V. bekend was en door haar is geaccepteerd. Op geen enkele wijze is, zoals De Volharding meer in het bijzonder heeft gesteld, aannemelijk geworden dat slechts sprake zou zijn van een licentie van de handelsnaam.

4.4. De gestelde, door UBN betwiste, afspraak met het eerste bestuur van de Stichting blijkt in deze procedure evenmin. Die afspraak is bovendien weinig concreet en komt niet voor rekening van UBN. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat de meerderheid van de huidige bestuursleden tevens commissaris is bij UBN onvoldoende reden is om ook UBN aan de gestelde afspraak met de Stichting gebonden te achten.

4.5. Tot slot ontbreekt iedere grond om UBN te verbieden om, kort gezegd, met De Volharding te concurreren voor wat betreft de uitvaartdiensten voor leden van de Vereniging.

Lees het vonnis hier.

IEF 8341

Ook niet via Parijs

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2009, KG ZA 09-2167 Pee/BB, J. de Jonge Flowsystems tegen Buitendijk Techniek B.V. (met dank aan Daan de Lange, Brinkhof).

Misleidende reclame. Oneerlijke mededinging. Gedaagde gebruikt foto’s van hosetowers van eiser in brochure: onrechtmatig en misleidend. De voorzieningenrechter wijst toepassing van art. 1019h Rv af, ook als het Unieverdrag van Parijs in ogenschouw wordt genomen (waar, zoals eiser stelt,  immers in art. 1 lid 2 oneerlijke mededinging ook als een recht van industriële eigendom wordt gedefinieerd), geen ruimte voor een kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

4.3. Voor de 5 afbeeldingen van hosetowers van J. de Jong Flowsystems is dat anders. De afbeeldingen nemen een dermate groot deel van de brochure in beslag dat, in tegensteIling tot wat Buitendijk Techniek heeft aangevoerd, niet kan worden gesproken van louter illustratiemateriaal. Verder wordt doordat 5 van de 6 geplaatste hosetowers afkomstig zijn van J, de Jong Flowsystems een onjuiste voorstelling van zaken gegeven omdat daarmee de indruk wordt gewekt dat de getoonde hosetowers door Buitendijk Techniek zijn gemaakt en geleverd. Voor wat betreft deze afbeeldingen is de brochure dan ook misleidend. Daar komt nog bij dat Buitendijk Techniek met haar handelen op een oneerlijke wijze met J. de Jong Flowsystems concurreert, nu aannemelijk is dat Buitendijk Techniek met het plaatsen van de afbeeldingen van hosetowers van J. de Jonge Flowsystems profiteert van de door J. de Jonge Flowsystems in de loop der jaren opgebouwde goodwill. Het plaatsen van de brochure op de website van Buitendijk Techniek in deze vorm is jegens J. de Jong Flowsystems dan ook onrechtmatig te noemen.

4.4. Gelet op het voorgaande zal het Buitendijk Techniek worden verboden de brochure openbaar te maken voor zover daarin afbeeldingen zijn opgenomen van door J. de Jong Flowsystems geleverde hosetowers. (…)

(…)

4.9. Buitendijk Techniek zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. J. de Jonge Flowsystems wordt niet gevolgd in haar stelling dat deze kosten dienen te worden vastgeste1d volgens artikel 1019h Rv. Het toepassingsbereik van titel 15 van Rv (Van rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom) staat limitatief opgesomd in artikel 1019h Rv en laat, ook niet via het Unieverdrag, geen ruimte voor een volledige kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

Lees het vonnis hier of hieronder: