Overige  

IEF 14403

Geen veroordeling voor verkoop antiquair Mein Kampf

Rechtbank Amsterdam 21 november 2014, IEF 14403 (Mein Kampf-antiquair)
Mediarecht. Strafrecht. Auteursrecht. De Amsterdamse antiquair die het boek Mein Kampf te koop aanbood, is niet strafbaar ex 137e Sr - het verspreiden van een voorwerp met een beledigend of haatzaaiend karakter. Een veroordeling van deze eigenaar van The Totalitarian Art Gallery zou indruisen tegen artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat de uitingsvrijheid waarborgt. Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen.

7.1. Zakelijke berichtgeving
Als verdachte het boek Mein Kampf slechts voor zakelijke berichtgeving ter verspreiding in voorraad heeft, is geen sprake van een strafbaar feit. De wetgever heeft dit straf uitsluitende bestanddeel opgenomen om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren. Bij zakelijke berichtgeving moet dus vooral gedacht worden aan journalistieke of wetenschappelijke berichtgeving. Of daarvan sprake is, zal voor het overige van de omstandigheden van het geval afhangen.

7.3. Overwegingen ten aanzien van artikel 10 EVRM

Een dergelijke restrictie kan niet los gezien worden van maatschappelijke ontwikkelingen. Vast staat dat van de inhoud van Mein Kampf op eenvoudige wijze valt kennis te nemen via internet, hetzij door het downloaden van de tekst, hetzij door het aankopen van het boek via bijvoorbeeld Amazon.com. Ook is het boek te lezen in Nederlandse bibliotheken en is het in diverse omringende landen vrij verkrijgbaar, al dan niet voorzien van een inleidende tekst, waarin de lezer op de inhoud wordt voorbereid of daarover wordt voorgelicht. In Nederland is in 2007 in de Tweede Kamer gediscussieerd over de vraag of de beperkingen op de verspreiding van Mein Kampf zouden moet worden opgeheven. Dat is toen met 83 tegen 67 stemmen van de hand gewezen.

Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen. Daarmee zullen de Beierse en de Nederlandse overheid, die over het auteursrecht op de Duitse, respectievelijk de Nederlandse tekst beschikken, een verbod op de verspreiding van het boek alleen nog met behulp van het strafrecht kunnen verwezenlijken. In Duitsland is of wordt daarom overwogen het boek in 2016 in herdruk uit te geven, voorzien van annotaties door historici.
Voorts acht de rechtbank in deze van belang de context – voor beslissingen in het kader van artikel 137e Sr minder, maar voor een afweging in het kader van artikel 10 EVRM veel meer van belang – waarbinnen verdachte het boek Mein Kampf ter verkoop aanbood, te weten als antiquarisch exemplaar en in zeer geringe aantallen. Deze context geeft geen reden aan te nemen dat kopers van verdachte het boek op een voor de beschermde groep mensen schadelijke wijze zullen aanwenden.
Hoewel zich in Nederland en daarbuiten incidenten van antisemitische aard voordoen en nazisymbolen daarbij een versterkende rol zouden kunnen spelen, is de rechtbank tenslotte niet gebleken van enig incident waarbij exemplaren van Mein Kampf, in zijn originele Duitse of in een vertaalde versie, in Nederland of elders, hebben geleid tot het expliciete gebruik van het boek voor handelingen die artikel 137e Sr beoogt te bestrijden.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van een ‘pressing social need’ als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM geen sprake en zou een beperking van verdachtes uitingsvrijheid, door een veroordeling, voorts niet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen.
De conclusie luidt dan ook dat een veroordeling van verdachte wegens overtreding van artikel 137e Sr in strijd zou komen met het bepaalde in artikel 10 EVRM. Dat brengt mee dat verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
IEF 14379

Gebruiksrecht op beurseiland na aanschaf elementen

Rechtbank Amsterdam 12 november 2014, IEF 14379 (Imaging You tegen Sevenstar)
Uitspraak ingezonden door Huib Berendschot, Noedeng Yeh en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. Imaging You ontwerpt een beurseiland van 36m2 voor Sevenstar Yacht, gedaagden koopt elementen van de beursstand. Na einde van de samenwerking vordert Imaging You staking van gebruik van de gekochte elementen op basis van het auteursrecht dat niet is overgedragen. Uit de algemene voorwaarden noch uit reactie op de beëindiging van de samenwerking blijkt dat Sevenstar geen gebruik mocht maken van het ontwerp.

4.8. Dat Sevenstar geen gebruik zou mogen maken van het ontwerp dan wel daar een vergoeding voor zou moeten betalen blijkt ook niet uit het bepaalde in de algemene voorwaarden. Er moet immers een onderscheid gemaakt worden tussen het ontwerp zelf en de beursstand die op basis van dat ontwerp is aangeschaft. Oftewel, zoals door Sevenstar terecht is opgemerkt, wanneer iemand een auto koopt waarbij het ontwerp van de auto auteursrechtelijk is beschermd, mag diegene de auto naar eigen inzicht gebruiken, maar is het niet toegestaan om een nieuwe auto te maken.

4.9. Ten slotte geldt dat ook op het moment dat Sevenstar de samenwerking met Imaging You beëindigde door Imaging You niet kenbaar is gemaakt dat Sevenstar, zonder daarvoor een vergoeding te betalen, geen gebruik mocht maken van het door Imaging You gemaakte ontwerp.

Lees de uitspraak hier (html/pdf)

IEF 14361

Geen nieuwe opgave inzake parallelimport Bacardi-producten

Hof Den Haag 11 november 2014, IEF 14361 (Van Caem tegen Bacardi)
Uitspraak ingezonden door Anne Sliepenbeek, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. T1/T2-status parallelimport. Het hof bekrachtigt het vonnis IEF 11446, zoals hersteld IEF 11626. Van Caem werd veroordeeld tot het doen van schriftelijk opgave van de leveranciers en afnemers. De grief gericht tegen de toewijzing van vordering tot doen van nieuwe opgave slaagt. Het belang van Van Caem bij afwijzing van het bevel nadere opgave te doen weegt zwaarder dan het belang van Bacardi bij toewijzing daarvan, mede in aanmerking nemende dat er een inbreukverbod geldt en is erkend dat in de EU (niet-uitgeputte) Bacardi-producten met een AGP-status waren opgeslagen en verhandeld.

28. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van het hof onduidelijk of Van Caem na 3 oktober 2011 door (niet-uitgeputte) Bacardi-producten met een AGP-status in de EU op te slaan en te verhandelen merkinbreuk heeft gepleegd. Hieraan kan het beroep van Bacardi bij pleidooi in hoger beroep op de beschikking van het Hof van Justitie EG van 19 februari 2009 inzake UDV/Brandtraders niet afdoen. Bij de door het Hof van Justitie EG in voormelde uitspraak te beantwoorden vraag moesten het Hof van Justitie EG en de verwijzende rechter, het Hof van Cassatie van België, uitgaan van de vaststelling van het Hof van Brussel dat in de aan de orde zijnde zaak vermelding van het merk in stukken neerkomt op een gebruik in het economisch verkeer m de Gemeenschap. Uitsluitend was de vraag aan de orde of in die situatie het begrip gebruik (ook) betrekking heeft op een situatie waarin een handelstussenpersoon, die optreedt in eigen naam, maar voor rekening van de verkoper en derhalve geen belanghebbende bij de koop is, in zijn stukken voor zakelijk gebruik het teken gebruikt. Vergelijk hierover overwegingen 33, 34 en 35 van de beschikking. Het hof is overigens voorshands van oordeel dat als handel in niet uitgeputte producten in de EU (vanwege de Tl - of AGP-status daarvan) geen inbreuk oplevert, dit ook geldt voor het gebruik van het merk in prijslijsten en facturen betreffende die handel.
29. Gelet op bovenstaande onduidelijkheid over de vraag of sprake is van merkinbreuk, leidt een afweging van de wederzijdse belangen er naar het oordeel van het hof toe dat in dit kort geding het belang van Van Caem bij afwijzing van het bevel nadere opgave te doen van haar leveranciers en afnemers zwaarder weegt dan het belang van Bacardi bij toewijzing daarvan, mede in aanmerking nemende dat er reeds een (ruim) inbreukverbod geldt en Van Caem inmiddels erkent dat zij in de EU (niet-uitgeputte) Bacardi-producten met een AGP-status opslaat en verhandelt, zodat opgave niet nodig is om dat te kunnen aantonen.
IEF 14357

"Overstappen van..." geen handelsnaamgebruik of negatieve connotatie

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 november 2014, IEF 14357 (Cashdesk tegen Pos4)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten, G.J. van de Kamp, Park Legal en Laurens Kamp, Bingh advocaten. Er is een herstelvonnis aangekondigd. Handelsnaamrecht. Adwords. Eiser levert kassasystemen en -software onder de handelsnaam Cashdesk. Pos4 had een advertentie via Google Adwords "Overstappen van Cashdesk? - pos4.nl" en aanbiedingen voor Cashdesk-gebruikers op haar website geplaatst. Door Pos4 is 'Cashdesk' weliswaar gebruikt, maar niet als handelsnaam. Eiser heeft vordering niet gebaseerd op het recent (met spoed) gedeponeerde (en inmiddels geweigerde) merkrecht. Er is geen sprake van misleidende, vergelijkende reclame of ongeoorloofde mededeling. In reconventie vordert Pos4 veroordeling 'tot hetzelfde' als in conventie wordt toegewezen, daarvan is geen sprake.

Handelsnaam 5.2. Ronist baseert haar vorderingen primair op de stelling dat POS4 inbreuk heeft gemaakt op de aan haar toebehorende handelsnaam Cash desk. Op grond van artikel 5 Handelsnaamwet kan een houder van een oudere handelsnaam optreden tegen het voeren van van een handelsnaam die identiek is aan de oudere handelsnaam of daar slechts in geringe mate van afwijkt, voor zover dientengevolge in verband met de aard van de beide ondernemingen, en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring te duchten is. Het voeren van een handelsnaam moet daarbij worden uitgelegd in die zin dat een onderneming onder deze handelsnaam wordt gedreven. Uit de stellingen van Ronist volgt dat POS4 weliswaar op internet gebruik heeft gemaakt van de term "Cashdesk", maar niet dat zij "Cashdesk" als handelsnaam heeft gebruikt. Uit het in 2.4 - 2.6 beschreven gebruik volgt niet zonder meer dat POS4 haar onderneming onder de naam "Cashdesk" heeft gedreven. Reeds gelet hierop kan Ronist zich niet met een beroep op haar handelsnaamrecht verweren tegen de wijze waarop POS4 de term "Cash desk" heeft gebruikt.

Merkrecht 5.3. Ronist heeft aangegeven dat zij haar vordering niet baseert op het recent geregistreerde merkrecht, welke registratie overigens inmiddels voorlopig is geweigerd. Derhalve zal de voorzieningenrechter dit eventuele merkrecht niet bij haar beoordeling betrekken.

Ongeoorloofde mededinging 5.6. (...) In deze zaak is echter niet aannemelijk geworden dat van zodanige omstandigheden sprake is, nu, zoals reeds is overwogen, de voorzieningenrechter de uitdrukking "overstappen van" niet beschouwt als een negatieve connotatie, en andere bijkomende omstandigheden niet zijn gesteld.

IEF 14345

Licentieovereenkomst BLANKHOUT niet overgedragen, dus ook geen boete

Hof Amsterdam 15 april 2014, IEF 143441 (Blankhout)
Contractenrecht. Licentie. Geïntimeerde is houder van beeldmerk 'Blankhout houtreinigers'. Appellant heeft na overdracht het gebruik van het beeldmerk voortgezet tegen een licentievergoeding. Die overeenkomst is opgezegd, maar de woorden blank en hout heeft zij in de handelsnaam gebruikt. Licentieovereenkomst is niet op de voet van artikel 6:159 BW overgedragen aan de appellanten, zodat deze ook niet een daarin bedongen boete hebben verbeurd. Het hof wijst de vorderingen af.

3.10 De grieven II en III klagen over het oordeel van de rechtbank dat de licentieovereenkomst bij de akte van 22 december 2000 is overgedragen. De klacht is gegrond. Artikel 6:159 BW bepaalt dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. De daar bedoelde akte is een constitutief vereiste voor de overdracht. Zonder een daartoe bestemde akte kan een rechtsverhouding niet aan een derde worden overgedragen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] uit de akte van 22 december 2000 niet kunnen en ook niet hoeven te begrijpen dat [X] daarbij haar rechtsverhouding met [geïntimeerde] aan hem overdroeg. De licentieovereenkomst wordt in de akte niet genoemd en niet is weersproken dat de in artikel 2 bedoelde lijst nooit is opgemaakt en dat de licentieovereenkomst ook niet als bijlage was aangehecht. De akte van 22 december 2000 kan dus niet worden aangemerkt als de in artikel 6:159 BW voorgeschreven akte voor een rechtsgeldige overdracht van de licentieovereenkomst door [X] aan [appellanten]. Reeds daarop stuit de vordering van [geïntimeerde] af.

3.11 De vraag of de licentieovereenkomst al dan niet bij de overnamestukken zat - zoals tussen partijen in geschil is - kan onbeantwoord blijven. Voor de uitkomst van de zaak is ook niet van belang dat [appellanten]in 2007 - toen zij naar hun zeggen met de overeenkomst bekend zijn geworden - niet alsnog tegen de inhoud van de overeenkomst - en het boetebeding van artikel 6 in het bijzonder - hebben geprotesteerd. Dat [appellanten] niettemin het gebruik van het merk heeft voortgezet, kan worden verklaard door de stelling dat [appellanten] rond de jaarwisseling van 2000/2001 telefonisch met [geïntimeerde] heeft gesproken - hetgeen [geïntimeerde] heeft bevestigd - en dat hij uit dat gesprek had begrepen dat hij tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding het merk mocht gebruiken.
IEF 14344

Verzoek aanpassing bewijsopdracht afgewezen

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 november 2014, IEF 14344 (Converse/Kesbo tegen Scapino)
Eerder IEF 11650. Bewijs dat de betrokken Converse schoenen met toestemming van merkhouder in de EER op de markt zijn gebracht, is nog niet geleverd. Het verzoek om aanpassing van de bewijsopdracht wordt afgewezen omdat dit betekent dat een groot deel van de zaak zal moeten worden overgedaan. De goede procesorde verzet zich tegen aanpassing van de bewijsopdracht in deze fase van de procedure. Verzoek om deskundigenbericht wordt eveneens afgewezen. De vermeend inbreukmaker wordt wel in de gelegenheid gesteld om de door de merkhouder in beslag genomen schoenen door een deurwaarder op herkomstcode te laten controleren.
Lees verder

IEF 14336

Uitgaan van juistheid van persbericht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2014, IEF 14336 (bestuurders Partrust tegen TMG)
Mediarecht. Geschil over publicaties in De Telegraaf over een investeringsmaatschappij Partrust. Eisers hebben bezwaar tegen verschillende passages, waaronder "het frauduleus gebleken beleggingsfonds Partrust" en "De AFM oordeelde dat Partrust een piramidefonds was omdat tot driekwart van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd". Een van de artikelen vormt een letterlijke weergave van een door het ANP opgesteld persbericht. TMG kan hiervoor derhalve geen verwijt worden gemaakt en mocht ze uitgaan van de juistheid van het persbericht. Voorzieningen worden afgewezen.

 

4.10. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.[eisers]heeft niet bestreden dat de Autoriteit Financiële Markten in 2009 aangifte tegen Partrust heeft gedaan wegens beleggingsfraude, en dat het verwijt was dat sprake was van een piramidespel. In die zin is de hier aan de orde zijnde uitlating feitelijk juist. Van onrechtmatigheid kan dan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. In onderhavig geval is het daarbij zo dat de beschuldiging van de Autoriteit Financiële Markten naar zijn aard is herhaald in het verslag van de curator en de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch. Dat deze beschuldiging onjuist is en dat dit TMG c.s. duidelijk had moeten zijn, is door[eisers]niet aangetoond. Dat “tot driekwart” van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd is weliswaar niet gebleken, maar de voorzieningenrechter acht een mogelijke onjuistheid wat betreft de omvang van de als rendement uitgekeerde inleg niet van zodanig gewicht dat dit de hier gewraakte zinsnede onrechtmatig maakt. Dit betreft een ondergeschikt punt, waarvan niet aannemelijk is dat het op zichzelf tot reputatieschade leidt.

4.13. TMG c.s. erkent dat [gedaagde] zonder zich als journalist bekend te maken bij de crediteurenvergadering aanwezig was. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de rechter-commissaris evenwel gezegd dat ook ingeval dit hem bekend was geweest hij [gedaagde] waarschijnlijk zou hebben toegelaten. De weergave in het proces-verbaal van hetgeen de rechter-commissaris heeft gezegd wijkt inderdaad af van de weergave die in het artikel is gegeven. Het proces-verbaal bevat echter geen letterlijke weergave van het verhandelde ter zitting. In dit geval heeft [gedaagde] de uitlatingen van de rechter-commissaris, gezien het verband waarin zij werden gedaan, mogen interpreteren op een wijze zoals in het artikel verwoord. Voorafgaand aan de betreffende uitlatingen van de rechter-commissaris werd door een andere aanwezige de vraag gesteld of de bestuurders zouden kunnen verdwijnen. Dit betrof een vraag naar de (on)mogelijkheid van verhaal. Dat de rechter-commissaris vervolgens uitleg geeft over de (zijns inziens geringe) kans dat via een bestuurdersaansprakelijkheids-procedure geld kan worden terugverkregen mocht [gedaagde] daarom opvatten als gedaan in verband met deze zaak.

4.14. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In het proces-verbaal van de crediteurenvergadering staat, voor zover betrekking hebbend op de passage waar het hier om gaat “Je kunt alles op naam van anderen laten zetten. Pas als iemand het komt inleveren bij de curator dan heeft die het tot zijn beschikking, maar dat gebeurt niet. Wel eventueel via de rechter. Het zou zo maar kunnen zijn dat er vrouwen rondlopen met dure juwelen en mensen rondrijden in luxe sportauto’s die betaald zijn van uw geld”.
IEF 14330

Onrechtmatig om advocaat in cartoon als louche aan te duiden

Vzr. Rechtbank Limburg 31 oktober 2014, IEF 14330 (Cartoon louche advocaat)
In het huis-aan-huisblad De Ster is een cartoon gepubliceerd. Recht op vrije meningsuiting. De voorzieningenrechter oordeelt dat een cartoon, waarin een advocaat als louche (onguur, verdacht) wordt aangeduid, onrechtmatig is jegens deze. De gegeven toelichting rechtvaardigt niet om eiser te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat een privédetective eiser beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. Er wordt een rectificatie middels een advertentie bevolen.

3.7. Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (de zogenaamde Dikke van Dale) betekent het woord louche: onguur of verdacht.

3.8. [gedaagde 1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij met de cartoon refereert aan het feit dat een privédetective, genaamd [naam privédetective], naar aanleiding van een passage over hem in de autobiografie van [eiser], volgens welke [naam privédetective] [eiser] zou hebben afgeperst, aangifte heeft gedaan wegens smaad en laster. [naam privédetective] heeft daarover verklaard in het dagblad De Telegraaf. Deze berichtgeving is volgens [gedaagde 1] aanleiding geweest voor de cartoon. De kwalificatie louche is volgens [gedaagde 1] niet uit de lucht komen vallen, omdat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, hetgeen volgens [gedaagde 1] kan worden omschreven als louche. [gedaagde 1] stelt dat hij daarmee geen feitelijk oordeel geeft over [eiser], maar dat hij deze berichtgeving gebruikt om op spottende wijze het verschijnsel mediagretige advocaat te becommentariëren. Niet de beschuldiging van [naam privédetective] lijkt [eiser] volgens [gedaagde 1] te deren, maar het feit dat mensen denken dat hij homofiel is, waarop [eiser] in de pers uitgebreid reageert.

3.10. Die gegeven toelichting rechtvaardigt echter niet om [eiser] te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. [eiser] betwist deze beschuldiging ook. Anders dan [gedaagde 1] stelt, is er derhalve in redelijkheid onvoldoende aanleiding om het bewuste waardeoordeel uit te spreken.

3.12. Ook in dat licht bezien kan de voorzieningenrechter het woord louche noch in het opschrift van de bewuste cartoon noch in de overige delen van de cartoon (de tekening en de tekst in de tekstballon) in de door [gedaagde 1] geschetste context plaatsen en is dit ook ongepast.

3.13. Indien [gedaagde 1] een bepaalde groep advocaten, met [eiser] kennelijk als concreet voorbeeld, als op media-aandacht beluste advocaten op spottende en satirische wijze heeft willen portretteren vanwege die eigenschap, dan is het gebruik van het woord louche in dat verband niet op zijn plaats. Het feit dat een bepaalde advocaat of bepaalde groep van advocaten vaak in de media wil verschijnen, maakt deze advocaten daarom niet louche (dat wil zeggen onguur of verdacht). Door de aanduiding louche, die een ernstig beschuldigend karakter heeft, krijgt deze gestelde spottende en satirische aanduiding ongerechtvaardigd een veel zwaardere lading, die niet past bij de “beschuldiging” van [gedaagde 1] dat [eiser] een glamouradvocaat is.

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten
NVJ
Dirkzwager
Russchen advocatuur

IEF 14322

Direct in verband brengen van eiser met misbruik van Wob-verzoek is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 20 oktober 2014, IEF 14322 (eiser tegen Omroep Brabant)
[eiser] is rechtenstudent en exploiteert een eenmanszaak, genaamd “Juridisch Advies [eiser]” (o.a. op het gebied van de Wob). Omroep Brabant heeft een door haar gemaakt televisie-item uitgezonden, waarin een van haar presentatoren en een gemeentesecretaris uit Gemert-Bakel spreken over (misbruik bij) de uitvoering van de Wob. De naam en acties van [eiser] worden een aantal maal genoemd (zie transcript). [eiser] vordert enerzijds verwijdering van de berichtgeving, rectificatie en een verbod op berichtgeving en anderzijds (een voorschot op) schadevergoeding. De verkeerde partij is gedagvaard, desondanks voldoende belang bij inhoudelijke beoordeling. Met de publicaties is onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Verwijdering van de publicaties en rectificatie is toewijsbaar. Overige vorderingen zijn niet toewijsbaar. Er kan geen veroordelend vonnis worden gewezen.

4. Het geschil en de beoordeling daarvan

Ontvankelijkheid

4.1. Omroep Brabant B.V. heeft ter zitting als primair verweer aangevoerd dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Zij stelt zich op het standpunt dat - zoals volgens haar ook eenvoudig is na te gaan op de website van Omroep Brabant en via het handelsregister van de kamer van koophandel - niet zij de rechtspersoon is onder wiens verantwoordelijkheid de publicaties plaatsvinden, maar Omroep Brabant. Dit betekent volgens Omroep Brabant B.V. dat de vorderingen afgewezen dienen te worden.

4.2. [eiser] heeft als zodanig niet betwist de verkeerde partij te hebben gedagvaard.

4.3. Uit het voorgaande volgt dat het primaire verweer van Omroep Brabant B.V. slaagt. De slotsom is dat Omroep Brabant B.V. niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen.

5. Ten overvloede

Inhoudelijke beoordeling


5.9. De stellingen van [eiser] concentreren zich op het schenden van het recht op hoor en wederhoor, op het lichtzinnig en onzorgvuldig omspringen met zijn persoonsgegevens en het noemen van zijn naam en woonplaats, alsmede op de smadelijke, onrechtmatige en voor [eiser] schadelijke berichtgeving.

[eiser] is naar aanleiding van een publicatie op de openbare besluitenlijst van de gemeente Gemert-Bakel van 2 oktober 2013 gebeld door Omroep Brabant met de vraag naar de achtergrond van het Wob-verzoek. Volgens Omroep Brabant B.V. luidde het antwoord van [eiser]: “Is dat verboden dan?” en werd daarna de verbinding verbroken. Anders dan [eiser] heeft betoogd, betekent de enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een kort telefoongesprek voorshands niet dat onrechtmatig is gehandeld jegens [eiser].

Vervolgens is door Omroep Brabant contact gezocht met de gemeente Gemert-Bakel, waarna op 3 oktober 2013 een interview met de betreffende ambtenaar is uitgezonden en een artikel op de website van Omroep Brabant is gepubliceerd. Ook daarmee is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.

Uit het transcript van de televisie-uitzending (zie hiervoor onder overweging 2.1.b.) blijkt echter dat het niet bij het uitzenden van het interview met de betreffende ambtenaar is gebleven. De presentator/verslaggever van de uitzending heeft zich na uitzending van dit interview tot zijn collega gewend, met de vraag wat hij ervan dacht. Die collega, [W.], heeft aangegeven dat het hem leek dat het [eiser] puur om het geld te doen was, dat [eiser] was opgespoord en gebeld, dat hij merkte dat het duidelijk niet de bedoeling was dat hij [eiser] had kunnen vinden, dat [eiser] dergelijke verzoeken bij veel meer gemeenten had gedaan en dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan alle gemeenten heeft gevraagd misbruik te melden, zodat zij een stapel van die misbruikgevallen aan de minister van Binnenlandse zaken kan geven. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat déze uitlatingen juist zijn. En dit is onvoldoende gemotiveerd betwist. Het enkel noemen van de naam van [eiser] en het door hem ingediende Wob-verzoek zou naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet als onrechtmatig beschouwd hoeven worden, maar het door twee collega’s van Omroep Brabant in een onderling gesprek direct in verband brengen van de naam van [eiser] met misbruik van een Wob-verzoek en misbruikgevallen, hetgeen volgens [eiser] niet juist is, dient in de gegeven omstandigheden te worden beschouwd als onrechtmatig. Niet relevant is dat de naam van [eiser] door andere gemeentes ook is genoemd. Het gegeven dat na de betreffende uitzending en publicaties aan [eiser] een aanbod is gedaan om een reportage te maken over het studieproject waar zijn Wob-verzoek aan de gemeente Gemert-Bakel volgens [eiser] onderdeel van was, maakt dit maakt dit voorlopig oordeel niet anders.

5.10. Bezien in het licht van de hiervoor opgesomde uitgangspunten moet de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uitvallen.

(Voorschot op) schadevergoeding

[eiser] stelt schade te lijden doordat zijn naam door toedoen van Omroep Brabant zeer negatief belicht wordt. De smadelijke en onrechtmatige berichtgeving zal, tenzij zij prompt wordt verwijderd en gerectificeerd, bij sollicitaties bij advocatenkantoren na zijn studie niet in het voordeel van [eiser] werken. Bovendien is [eiser] reeds nu opdrachten misgelopen door de berichtgeving van Omroep Brabant. Ter onderbouwing van deze laatste stelling heeft [eiser] een e-mail van een opdrachtgever d.d. 22 juli 2014 overgelegd.

5.19. [eiser] heeft de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van bedoelde berichtgeving daarmee onvoldoende onderbouwd en evenmin aannemelijk gemaakt. De door [eiser] in dat verband in het geding gebrachte e-mail d.d. 22 juli 2014 is daartoe volstrekt onvoldoende. Naar het oordeel van de kantonrechter is derhalve geen sprake van een vordering die voorshands voldoende aannemelijk is geworden.

Daar komt bij dat [eiser] niet heeft gesteld een spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van deze geldvordering. De enkele stelling dat hij inkomsten is misgelopen en problemen verwacht te ondervinden bij sollicitaties vanwege de bedoelde publicaties, levert geen spoedeisend belang bij de vordering tot betaling van (een voorschot op) schadevergoeding op.

5.20. De gevorderde betaling van (een voorschot op) schadevergoeding is derhalve niet toewijsbaar.

6. De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Omroep Brabant B.V. tot heden begroot op € 400,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);

verklaart dit vonnis, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.

IEF 14307

Recht op vernietiging van Techno buggy’s

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 oktober 2014, IEF 14307; ECLI:NL:RBDHA:2014:13292(Koelstra c.s. tegen Van Asten c.s.)
Auteursrecht. Merkenrecht. Onthoudingsverklaring. Misleidende reclame. Keywords. Koelstra is een onderneming die o.a. buggy’s (waaronder de ‘Limbo’) produceert en verkoopt. Van Asten exploiteert een winkel die babyartikelen verkoopt. Koelstra constateert een Techno Limbo buggy, waarop de Koelstra merken zijn aangebracht, wordt aangeboden via winkel en webshop. De voorzieningenrechter beveelt de misleidende mededelingen te staken, gebiedt tot rectificatie. De nog bestaande voorraad Techno buggy´s moet worden vernietigd op grond van de onthoudingsverklaring. Het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, vormt geen merkinbreuk.

4. De beoordeling
A. De Techno
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanbieden en verhandelen van de Techno een inbreuk vormde op de Koelstra merken en op de auteursrechten van Koelstra. De voorzieningenrechter neem dat dan ook tot uitgangspunt. Ook is niet in geschil dat zowel Van Asten als Babysupershop de Techno hebben verhandeld. Uit de in 2.14. weergegeven onthoudingsverklaring volgt dat zij op 20 juni 2014 al hadden toegezegd, op verbeurte van een contractuele boete, dat zij die inbreuk gestaakt zouden houden. Gesteld noch gebleken is dat zij zich niet aan die toezegging hebben gehouden. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk (spoedeisend) belang zij nog heeft bij het gevorderde inbreukverbod, naast de verkregen onthoudingsverklaring. Gelet daarop vormt de inbreuk die met de Techno is gemaakt onvoldoende grond voor toewijzing van het door Koelstra c.s. gevorderde inbreukverbod jegens Van Asten en Babysupershop.

4.5. In de onthoudingsverklaring is ook toegezegd dat Van Asten en Babysupershop opgave zouden doen van hun leverancier, inkoop- en verkoopgegevens en winstgegevens. Blijkens de door Van Asten c.s. als productie 21 overgelegde correspondentie zijn Van Asten en Babysupershop die toezegging nagekomen. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk spoedeisend belang zij op dit moment nog heeft bij het door haar gevorderde bevel tot opgave. Die vordering zal derhalve worden afgewezen.

4.6. Tijdens de zitting bleek dat de overeengekomen afgifte ter vernietiging van de beslagen en voorradige Techno buggy’s nog niet heeft plaatsgevonden. Koelstra c.s. heeft derhalve nog wel spoedeisend belang bij haar vordering tot (afgifte ter) vernietiging. Vast staat dat deze buggy’s inbreuk maken op de auteursrechten van Koelstra en de merkrechten van Tonqa en Simki. Op grond van zowel de onthoudingsverklaring van Van Asten c.s., als op grond van artikel 28 Auteurswet en/of de artikelen 14 en 102 GMVo jo. 2.22 Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) heeft Koelstra c.s. recht op (afgifte ter) vernietiging van de Techno buggy’s. Dat geldt niet alleen voor de Techno buggy’s die Van Asten thans in voorraad heeft, maar ook voor de hieronder te bespreken te retourneren buggy’s. De vordering tot vernietiging zal dan ook worden toegewezen, zoals in het dictum bepaald.

4.10. Met de hiervoor besproken rectificatie wordt in wezen deels voldaan aan de vordering tot het gelasten van een recall. Ter zitting heeft Koelstra c.s. erkend dat een volledige recall van de Techno buggy’s ondoenlijk is voor Van Asten en Babysupershop, omdat een groot deel van de Techno buggy’s over de toonbank is verkocht zodat de kopers niet bekend zijn. Gelet daarop en op de toewijzing van de rectificatie, is er naast de rectificatie onvoldoende grond voor toewijzing van een afzonderlijke recall.

B. De reclames van Van Asten c.s.


De gestelde misleidende reclames
4.14. Koelstra c.s. heeft onbetwist gesteld dat Van Asten c.s. dit type buggy van Koelstra, dat onderdeel uitmaakt van de nieuwste collectie, nimmer in haar assortiment heeft gehad, zodat zij deze evenmin in voorraad kan hebben gehad. Met de aanbieding van dit type buggy, voorzien van een afbeelding ervan en de tekst “beschikbaarheid: niet in voorraad”, wordt voorshands oordelend evenwel de suggestie gewekt dat Van Asten c.s. deze buggy wel in voorraad heeft gehad, dan wel dat deze buggy gekocht kan worden en geleverd kan worden zodra zij weer op voorraad is. Dit geldt temeer voor de advertentie op www.beslist.nl. Met Koelstra c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat deze uitingen om die reden misleidend zijn en derhalve in strijd zijn met artikel 6:194 sub c BW. Het argument van Van Asten c.s., dat zij wel een ouder model van de Simba Twin buggy in haar assortiment heeft gevoerd, doet aan het voorgaande niet af.

4.16. Met deze advertentie wordt naar voorlopig oordeel de suggestie gewekt dat buggyshop.eu het gehele assortiment aan Koelstra buggy’s aanbiedt, dat deze alle in voorraad en direct leverbaar zijn met bovendien een laagste prijsgarantie. Nu Van Asten c.s. heeft erkend dat zij thans geen enkele buggy van Koelstra in voorraad heeft, is deze advertentie voorshands oordelend misleidend op grond van artikel 6:194 sub c BW. Het element van de laagste prijsgarantie is op grond van artikel 6:194 sub d eveneens misleidend omdat het in samenhang met het voorgaande geen betrekking kan hebben op enig product van Koelstra.

4.20. De Koelstra buggy’s die voorkomen in de misleidende reclames worden op de markt gebracht door Koelstra. Daardoor zijn deze misleidende reclames onrechtmatig jegens Koelstra. Koelstra c.s. hebben niet gesteld dat en waarom deze reclames tevens onrechtmatig zijn jegens Tonqa en Simki. Dit is ook niet voorshands aannemelijk, omdat deze vennootschappen slechts houdstermaatschappijen zijn. Jegens hen is het gevorderde verbod om misleidende reclame te maken derhalve niet toewijsbaar.

Merkgebruik in reclame

4.25. De wijze waarop Babysupershop gebruik maakt van keyword advertising tast de herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra niet aan. De gemiddelde internetgebruiker die na het intoetsen van het woordmerk Koelstra in een zoekmachine, een advertentie van Babysupershop bij de advertenties aantreft en daarop klikt, komt op een website waarop duidelijk is vermeld van welke producenten de daarop aangeboden producten afkomstig zijn. Alleen bij de producten die daadwerkelijk van Koelstra afkomstig zijn is dat vermeld, bij andere producten zijn andere merknamen vermeld. Daarmee weet de internetconsument onmiddellijk dat het hier niet gaat om de website van Koelstra of een onderneming waarmee zij een economische band heeft. Dat geldt ook als er geen Koelstra producten op die websites te koop worden aangeboden. Alle andere producten vermelden immers andere merken. De herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra is daarom niet in het geding.

4.27. Van een aantasting van de investeringsfunctie is slechts sprake als het gebruik door Koelstra c.s. van het woordmerk ter verwerving of behoud van een reputatie, aanzienlijk wordt verstoord door het keyword adverteren van Babysupershop. Dat daarvan sprake zou zijn, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Koelstra c.s. hebben daarover concreet gesteld dat de verkoop van haar buggy’s in de afgelopen maanden sterk is teruggelopen en dat haar handelsrelatie met Prénatal is verstoord. Dat die gestelde gebeurtenissen het gevolg zijn van het keyword adverteren door Babysupershop, is echter geenszins aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Het gebruik van keywords met het woordmerk Koelstra door Babysupershop is in zijn algemeenheid derhalve geen inbreuk op de merkrechten van Koelstra c.s. op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo.

4.29. Een en ander leidt tot de conclusie dat het gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, geen merkinbreuk vormt. Nu Van Asten c.s. al hebben verklaard de Techno buggy niet meer aan te zullen bieden, heeft Koelstra c.s. geen spoedeisend belang meer bij een verbod op gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, zodat de vordering tot het staken van merkinbreuk door keyword advertising in zijn geheel zal worden afgewezen.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. beveelt Babysupershop binnen 2 (twee) werkdagen na betekening van dit vonnis ieder onrechtmatig handelen jegens Koelstra, bestaande uit het doen van misleidende mededelingen in internetadvertenties op de wijze als beschreven in 4.12 en 4.15, te staken en gestaakt te houden;

5.2. beveelt Van Asten en Babysupershop tot het geven van opdracht tot het plaatsen van een rectificatie in de eerst mogelijke editie van het maandblad Ouders Van Nu en het maandblad Wij Jonge Ouders binnen 30 (dertig) dagen na betekening van dit vonnis, met daarin de navolgende tekst in een duidelijk leesbaar lettertype: (...)

5.3. beveelt Van Asten en Babysupershop binnen 90 (negentig) dagen na betekening van dit vonnis de bij hen bestaande voorraad Techno’s alsmede de naar aanleiding van de in 5.2 bevolen publicatie geretourneerde exemplaren, ter keuze van Koelstra hetzij op eigen kosten en in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van Koelstra te doen vernietigen, hetzij deze aan Koelstra c.s. af te geven ter vernietiging op een door Koelstra c.s. nader te bepalen plaats en tijdstip;

5.4. veroordeelt Van Asten en Babysupershop om aan Koelstra c.s. een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde in gebreke blijft om tijdig en volledig te voldoen aan (één of meerdere van) de in 5.1 tot en met 5.3 bedoelde bevelen, tot een maximum van € 100.000,- voor iedere gedaagde is bereikt;

5.5. compenseert de proceskosten;

5.6. bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv, voor zover het de in 5.2 en 5.3 gegeven voorzieningen betreft, op 6 (zes) maanden na dagtekening van dit vonnis;

5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak (pdf/html)