Overige  

IEF 14193

Bescherming intellectueel eigendom China nu te zwak om ondernemingen te beschermen

Promotie Mw. mr. W. Liu, Promotieonderzoek bescherming Intellectuele Eigendomsrechten in China
Getipt door Tobias Cohen Jehoram
, Erasmus Universiteit Rotterdam. Donderdag 11 september 2014 verdedigde Wenqi Liu haar proefschrift "Evolution of Intellectual Property Protection in Post-Mao China: Law and Enforcement" aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.In haar onderzoek bespreekt zij de juridische en praktische ontwikkelingen in China, waarbij niet geschroomd wordt de serieuze problemen die daar bestaan te benoemen.  De bescherming van intellectuele eigendom in China is te zwak en gemankeerd om bedrijven effectief te beschermen. Niet alleen buitenlandse bedrijven, maar ook Chinese, concludeert de promovenda. Zo wordt schade gedaan aan de economie, zowel nationaal als internationaal.

Het onderzoek plaatst de Chinese bescherming van intellectueel eigendom in een internationaal perspectief, en stelt stelt maatregelen voor ter verbetering. Promotor Prof Cohen Jehoram van de Erasmus School of Law: "Dit is een Nieuw tijdperk in China, waarin behoefte is aan een nieuwe benadering, in het bijzonder op het gebied van intellectueel eigendomsrecht. En dat is wat dit boek beoogt te bevorderen. (…) Het proefschrift ziet de realiteit van IE-bescherming in China onder ogen –en dat is vaak niet fraai- terwijl tegelijkertijd suggesties voor verbetering worden gedaan, zowel juridisch als praktisch. Het is een mooi onafhankelijk overzicht, wat in het bijzonder duidelijk wordt waar de handhaving van IE-rechten in de praktijk aan de orde komt, en de verhouding tussen het niveau van IE-bescherming in een maatschappij en de mate van democratie daarin. "

Deze publicatie zou gevoelig kunnen liggen in China. Cohen Jehoram: "Sommige mensen in China kunnen zich storen aan de bevindingen, maar ze zouden dit boek juist ter harte moeten nemen, teneinde het systeem te verbeteren. En ook om de Chinese economie klaar te maken voor de internationale markt waarin deze opereert, en voor de toekomst. Om deze reden geloof ik dat dit boek een waardevolle bijdrage kan zijn –en zou moeten zijn- aan het debat over IE-bescherming in China. "

IEF 14176

Geen teeltvergoeding verschuldigd over verzopen plekken

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2014, IEF 14176 (appellanten tegen geïntimeerde)
Uitleg van een teeltcontract voor de teelt van tulpenbollen. Ter beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] tot betaling door [appellanten] van een teeltvergoeding over zogenaamde verzopen plekken heeft het hof de deskundige enkele vragen gesteld ter zake van de in de teeltovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [V.O.F.] opgenomen bepaling dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van [A]. Het hof komt op grond van het deskundigenrapport tot het oordeel dat het in de contractteelt gebruikelijk is dat de contractgever geen teeltvergoeding verschuldigd is over verzopen plekken. De kwaliteit van de bollen is hierbij niet van belang.

2.3. Vraag a: is het in de contractteelt gebruikelijk in de teeltovereenkomst een bepaling op te nemen dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van de intermediair? Zo ja, wat wordt met het opnemen van die bepaling in de teeltovereenkomst beoogd?

2.4. Antwoord deskundige:
"Ja, dit is gebruikelijk.
(…)
Het doel van deze bepaling is er voor te waken dat de contractnemer zorgvuldig is in zijn perceelkeuze. De contractnemer krijgt voor de prijs per rr een vergoeding voor het werk en de perceelhuur. Verzopen oppervlakten worden gemeten en niet betaald waardoor de contractnemer voor deze oppervlakte zijn werk en inzet niet vergoedt krijgt. De contractnemer heeft als enige inkomsten de vergoeding per rr, elke rr die wegvalt is een directe verliespost voor de contractnemer.
De schade van de contractgever is echter altijd groter omdat hij geen opbrengst heeft van de
verloren oppervlakte. Met deze bepaling wordt de schade van de contractgever verminderd.
De oorzaak van waterschade in een tulpenperceel kan divers zijn. Als er geen aansprakelijke derde partij (zie 3c) als oorzaak van de waterschade kan worden aangewezen dan zijn omstandigheden vanaf de ingebruikname van het perceel de oorzaak. Dit kan al beginnen met de omstandigheden waaronder het voorgaande gewas is geoogst en de wijze van grondbewerking voorafgaand aan het planten van de bollen.
Ongeacht deze omstandigheden zal de contractnemer in geval van verzopen plekken, die eerst in het voorjaar na opkomst van het gewas zichtbaar worden, geen aanspraak kunnen maken op een teeltvergoeding voor de verzopen oppervlakte
."

2.6. Naar het oordeel van het hof is hetgeen [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht over de kwaliteit van de bollen niet van belang voor het antwoord op vraag a. Bovendien heeft [geïntimeerde] haar door [appellanten] weersproken stelling, op geen enkele wijze onderbouwd. Zij heeft bij het planten van de bollen niet gereclameerd of een voorbehoud gemaakt. Ook naderhand tot het begin van deze procedure heeft zij daar geen opmerkingen over gemaakt. Het hof zal daarom aan deze stelling voorbijgaan.
2.11. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het antwoord van de deskundige op vraag a. overgenomen kan worden en tot uitgangspunt dient te worden genomen bij de beoordeling van het onderhavige geschil.

2.12. Vraag c: is het in de contractteelt gebruikelijk dat geen teeltvergoeding behoeft te worden betaald over de ingeplante oppervlaktes die zijn verzopen? Speelt daarbij een rol als gevolg van welke oorzaak het plantgoed is verzopen? Zo ja, in welk geval is wel een teeltvergoeding verschuldigd en in welk geval niet?

2.13. Antwoord deskundige:
"Ja, dat is gebruikelijk. Bij de teelt van tulpen is deze bepaling standaard in contractteeltovereenkomsten.
(…)
Het komt voor dat er sprake is van aansprakelijkheid wanneer een derde partij is betrokken bij de waterschade. Te denken valt hierbij aan een waterschap of polderbeheerder die verwijtbaar is dat water in sloten niet snel genoeg is afgevoerd. Het is ook mogelijk dat drainage door werkzaamheden van een aannemer geheel of gedeeltelijk is verstoord.
Wanneer sprake is van een aansprakelijke derde partij dan zal de aansprakelijkheidsverzekeraar van deze partij de schade onderzoeken en vaststellen. Contractgever zal, in geval van aansprakelijkheid en polisdekking, de volledige opbrengst van de verloren oppervlakte gecompenseerd krijgen en de contractnemer ontvangt zijn normale vergoeding.
Bij de meest voorkomende waterschade, structuurschade of ongelijkheden in een perceel en alle andere vormen van waterschade is door de contractgever voor de beschadigde oppervlakte geen teeltvergoeding verschuldigd.
Extreme weersomstandigheden kunnen voorkomen maar in de geschiedenis van de tulpenteelt in Nederland is alleen overstroming en verzadiging van percelen de oorzaak geweest van lokaal grote waterschades. In 1998, het jaar van de oogstschaderegeling, is het na langdurige zware regenval voorgekomen dat percelen tulpen omdat de drainage door het te hoge waterpeil in de sloten niets kon afvoeren, door waterverzadiging van de bouwvoor zijn verzopen. Dergelijke waterschades waren gebiedsgebonden en hadden betrekking op lager gelegen polders met eigen bemalingen die niet snel genoeg konden lozen op het boezemwater. In relatie tot de beteelde oppervlakte in totaal viel de verzopen oppervlakte nog mee.
De hoeveelheden regen die hebben geleid tot de oogstschaderegeling betroffen 100 mm en meer binnen 24 uur. Deze situatie heeft zich in de herfst van 1998 twee keer in vooral het zuidwesten en oosten van Nederland voorgedaan.
De orkaan in Frankrijk op 22-1-2009, voorafgegaan door 53 mm in drie dagen, is met 63 mm gevolgd door 28 mm op de volgende dag extreem te noemen. Omdat in de dagen daarna ook nog 40 mm totaal is gevallen is het aannemelijk dat deze hoeveelheid water de schade heeft veroorzaakt.
Dergelijke hoeveelheden water in korte tijd zijn schadelijk wanneer het water niet snel genoeg via de bouwvoor of via greppels en paden wordt afgevoerd. Als het water over de bedden tulpen kan lopen ontstaat verstikking, een situatie die binnen 36 uur al bereikt wordt.
Onder deze omstandigheden speelt de conditie van het perceel en de aanwezige voorzieningen voor de afvoer van water via het stelsel van drainage, greppels en sloten een hoofdrol.
Wanneer aan alle criteria waaraan een voor de teelt van tulpen geschikt perceel moet voldoen wordt voldaan zullen extreme weersomstandigheden in herfst en winter, langdurige zware regenval, geen grote gevolgen voor de opbrengst hebben.
De keuze van een perceel is zeer belangrijk. Bij contractteelt van lelies en tulpen worden de te gebruiken percelen gekozen door de contractnemer. Contractteelt is voor de contractgever een activiteit die zich buiten zijn bekende teeltomgeving afspeelt. De kennis van het gebied waar wordt geteeld is aanwezig bij degene die in het gebied woont en dat is de contractnemer.
De contractgever wordt voor het planten in kennis gesteld van de teeltlocatie voor het nieuwe teeltjaar. Tulpen worden in juli geoogst en in oktober/november geplant. Voorafgaand aan een nieuwe overeenkomst zal de contractnemer het te betelen perceel (ruim) voor aanvang van het plantseizoen hebben getoond. In Nederland is een AM-verklaring nodig om tulpen op een perceel te mogen telen en deze verklaring moet voor aanvang van de teelt beschikbaar zijn voor de contractgever.
Als de teeltgeschiedenis van het perceel bij de contractgever bekend is zal hij met de teelt op het bewuste perceel instemmen, erop vertrouwende dat de contractnemer op basis van zijn kennis van de grond in de regio een geschikt perceel heeft gevonden. In de contractovereenkomst staan bepalingen opgenomen over afwatering en geschiktheid van het perceel voor de teelt van tulpen of een ander bloembolgewas.
Aan de toestemming van de contractgever moet niet te veel betekenis worden afgeleid, het is meer een onderstreping van de keuze van de contractnemer van wie ten aanzien van de locatiekeuze de grootste deskundigheid mag worden verwacht
."

2.15. Het hof stelt vast dat er sprake is van een vermeende tegenstelling tussen de beide stellingen van de deskundige. Waar het betreft de situatie weergegeven onder stelling 1 is het niet kunnen afvoeren van het overtollige water uit het drainagesysteem de oorzaak geweest van het verzuipen van de tulpen. Daarmee is niet voldaan aan het uitgangspunt zoals beschreven onder stelling 2 dat het perceel moet voldoen aan alle voorwaarden die een perceel geschikt maken voor de teelt van tulpen.

2.18. Het antwoord van de deskundige op vraag c. kan eveneens worden overgenomen en aan de beoordeling van het onderhavige geschil ten grondslag worden gelegd.

2.19. Op grond van de antwoorden van de deskundige op de vragen a. en c. moet worden geoordeeld dat het in de contractteelt van tulpenbollen gebruik is om overeen te komen dat geen teeltvergoeding verschuldigd is voor de oppervlakten die tijdens het teeltseizoen zijn verzopen. De bepaling in de teeltovereenkomst van 7/8 oktober 2008 dat de verzopen plekken zullen worden opgemeten door een vertegenwoordiger van [A] is daar een uitdrukking van.

2.20. De conclusie moet daarom luiden dat [V.O.F.] geen teeltvergoeding verschuldigd is over een oppervlakte van 2.904 RR aan verzopen bollen.

2.37. Het hof stelt vast dat [appellanten] op geen enkele wijze hebben onderbouwd dat de kwaliteit van de geoogste bollen als gevolg van schade opgelopen tijdens de teelt in Frankrijk zo onder de maat was dat deze wegens verzuring en verrotting dienden te worden vernietigd. Geannuleerde verkopen zeggen niets over de kwaliteit en de oorzaken van de beweerde slechte kwaliteit van de bollen. Zo kunnen deze bollen door [appellanten] zelf zijn gebruikt, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd, dan wel opnieuw zijn verkocht.

2.38. Nu [appellanten] de vordering tot schadevergoeding onvoldoende hebben onderbouwd, dient deze te worden afgewezen.
IEF 14175

Onrechtmatig filmen in de Media Markt

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 september 2014, IEF 14175 (Media Markt tegen CCCP Televisie B.V. en KRO-NCRV)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Eigendoms- en gebruiksrecht. CCCP en KRO hebben opnames gemaakt van een ‘sociaal experiment’ waarbij een van haar presentatoren zich heeft voorgedaan als medewerker van Media Markt. Het handelen van CCCP wordt onrechtmatig geacht, mede omdat Media Markt bezwaren maakte tegen het filmen op het moment dat zij hier achter kwam. De vrijheid van meningsuiting wordt beperkt door de eigendoms- of gebruiksrechten van Media Markt van haar winkels. Een winkel is geen publieke ruimte. Het belang van Media Markt dat haar winkels, medewerkers en klanten niet ongewenst en zonder het te weten worden gefilmd en haar belang om zich naar buiten toe te presenteren zoals zij wenst, weegt in dit geval zwaarder.

4.2. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vrijheid van meningsuiting is een belangrijk grondrecht, dat – zoals CCCP terecht heeft gesteld – ook van toepassing is op een amusementsprogramma. Dit recht is echter niet onbeperkt, maar vindt haar begrenzing voor zover rechten van anderen in het geding zijn. In dit geval is dat het eigendoms- of gebruiksrecht van Media Markt van haar winkels. Anders dan CCCP heeft aangevoerd is de voorzieningenrechter van oordeel dat een winkel geen publieke ruimte is. Dat eenieder in beginsel de winkel binnen kan lopen maakt niet dat sprake is van een openbare ruimte. Een winkeleigenaar heeft het recht voorwaarden te stellen aan het gedrag van klanten die haar winkel betreden. Zeer gebruikelijk is bijvoorbeeld dat er in winkels geen etenswaren of drank mag worden genuttigd en ook komt het regelmatig voor dat grote tassen moeten worden ingeleverd bij de ingang. Ook Media Markt stelt voorwaarden aan het betreden van haar winkels. Zij maakt die voorwaarden (huisregels) bekend door middel van verschillende borden bij de ingang, en door middel van een aantal pictogrammen van verboden die in de winkel gelden. De vraag of het verbod op filmen en fotograferen op 29 juli 2014 reeds was opgenomen in de huisregels kan in het midden blijven, nu in ieder geval aannemelijk is dat het pictogram van de camera met streep erdoor op 29 juli 2014 reeds op de deur was bevestigd. [presentator 1] heeft ter zitting verklaard dat hij het pictogram niet heeft gezien, maar dat hij er ook niet op heeft gelet toen hij de winkel binnenging. Van belang is dat het verbod op camera’s voor CCCP (vooraf) kenbaar had kunnen zijn. Ook had CCCP kunnen verwachten dat Media Markt er bezwaar tegen zou hebben dat iemand zich ten onrechte voordoet als een van haar medewerkers en dat haar klanten (met een verborgen camera) worden gefilmd. Bovendien heeft Media Markt in ieder geval toen zij erachter kwam dat er door CCCP werd gefilmd haar bezwaren daartegen kenbaar gemaakt, zodat voor CCCP in ieder geval vanaf dat moment duidelijk is dat Media Markt het maken van cameraopnamen niet toestond in haar winkel. Daarmee wordt het handelen van CCCP naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands in civielrechtelijke zin onrechtmatig geacht jegens Media Markt. Een wettelijke basis voor de beperking van de uitingsvrijheid (als bedoeld in 4.1) is daarmee gegeven. De vraag of er een strafrechtelijk verwijt aan CCCP kan worden gemaakt behoeft geen beantwoording.

4.3. CCCP heeft Media Markt niet (vooraf) om toestemming gevraagd voor het maken van opnamen, en heeft ervoor gekozen om ‘gewoon’ te gaan filmen, daarbij Media Markt voor een voldongen feit plaatsend. De opnamen zijn immers al gemaakt en CCCP beroept zich op haar grondrecht van vrije meningsuiting en op het verbod op voorafgaande toetsing, stellende dat Media Markt maar achteraf in een procedure moet laten beoordelen of het maken van de opnamen onrechtmatig was of niet. CCCP plaatst zichzelf door de eigendoms- en gebruiksrechten van Media Markt eenvoudigweg te negeren op een voorsprong. De voorzieningenrechter acht het niet gerechtvaardigd dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval voorgaat op het eigendoms- of gebruiksrecht van Media Markt. Daarbij speelt een rol het belang van Media Markt dat haar winkels, medewerkers en klanten niet ongewenst en zonder het te weten worden gefilmd en haar belang om zich naar buiten toe te presenteren zoals zij wenst, tegenover het naar het oordeel van de voorzieningenrechter beperkte belang van CCCP bij het uitvoeren van een amusant sociaal experiment. Tevens speelt een rol – in het kader van het noodzakelijkheidsvereiste en de proportionaliteitstoets – dat CCCP haar ‘mening’ op vele andere manieren kenbaar kan maken. Zij had voor haar experiment in de eerste plaats toestemming kunnen vragen aan Media Markt maar zij had ook een andere winkel of plaats kunnen uitkiezen voor haar experiment, zoals zij ook heeft gedaan. Media Markt heeft echter geen andere mogelijkheid om schendingen van haar eigendoms- of gebruiksrecht tegen te gaan dan de manier waarop zij dat nu doet en op 29 juli 2014 heeft gedaan, namelijk door het plaatsen van borden met huisregels en door het inschakelen van beveiligingsmedewerkers in het geval van geconstateerde overtredingen. Het gevorderde verbod op uitzending is in de gegeven omstandigheden dan ook geen disproportionele maatregel en zal daarom worden toegewezen.
IEF 14174

Op grond van vaststellingsovereenkomst onthouden van negatieve berichtgeving en geheimhouding betrachten

Vzr. Rechtbank Gelderland 15 juli 2014, IEF 14174 (Cristal Cleaning B.V. tegen gedaagden)
Franchiseovereenkomst. Schending geheimhoudingsbeding en beding geen negatieve uitlatingen te doen. Rectificatie. Cristal Cleaning en gedaagden hebben in 2008 een franchiseovereenkomst gesloten. Tussen 2007 en 2011 is een betalingsachterstand van gedaagden aan Cristal Cleaning ontstaan, waarna partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten omtrent de voorwaarden voor beëindiging van de franchiseovereenkomst. Gedaagden moeten zich op grond hiervan onthouden van negatieve berichtgeving en dienen geheimhouding te betrachten. Zij moeten tevens een rectificatie plaatsen.

4.6. Er moet dus vanuit worden gegaan dat [gedaagden] gebonden zijn aan de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst tot het betrachten van geheimhouding en het zich onthouden van negatieve uitlatingen. Die verplichtingen zullen zij moeten nakomen. Het is begrijpelijk dat zij de behoefte hebben publiekelijk aandacht te vragen voor hun franchise-debacle. Dat recht, dat onder andere door art 10 EVRM wordt gewaarborgd, hebben zij ook, maar zij zullen daarbij wel de grenzen in acht moeten nemen van die verplichtingen die zij zelf op zich hebben genomen. Het is voldoende aannemelijk dat zij die verplichtingen herhaaldelijk niet in acht hebben genomen. In zijn algemeenheid kan niet worden bepaald wanneer een uitlating zodanig is dat die als ontoelaatbaar negatief in de zin van het desbetreffende beding moet worden gekwalificeerd. Het gebruik van termen als: “frauduleuze praktijken, ze proberen je eruit te werken en je bent je bedrijf gewoon in één keer kwijt, (pure) oplichting, ze gebruiken de accountant om onwaarheden op papier te zetten om vervolgens mensen te lokken om een bedrijf over te nemen die in principe eigenlijk al technisch failliet is” moet in ieder geval als strijdig met die verplichting worden gekwalificeerd in aanmerking genomen dat de juistheid daarvan niet vast staat. Hoewel er aanknopingspunten zijn voor de gedachte dat de omzetpotentie destijds te rooskleurig is voorgesteld, wettigt dat nog geheel niet de conclusie dat sprake is van “oplichting, frauduleuze praktijken, desbewust lokken om een failliet bedrijf over te nemen” enz. Dat zijn ernstige beschuldigingen die zonder voldoende bewijs van de juistheid daarvan zodanig zijn dat die in strijd zijn met de hiervoor bedoelde verplichting. Dat Cristal Cleaning door het programma Eén vandaag in de gelegenheid is gesteld een reactie te geven en daarvan slechts in beperkte mate gebruik heeft gemaakt, doet hieraan niet af. Cristal Cleaning heeft er belang bij dat zij niet aan zulke verdachtmakingen waarvan de gegrondheid niet vaststaat in dergelijke bewoordingen wordt blootgesteld, mede met het oog op haar positie als (potentieel) franchisegever tegenover haar franchisenemers. Het belang van [gedaagden] hun mening over Cristal Cleaning en haar handelwijze(n) te geven moet daarvoor onder al de hiervoor genoemde omstandigheden vooralsnog wijken.

4.7. Daarnaast zullen [gedaagden] geheimhouding moeten betrachten omtrent de inhoud en de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Die verplichting kan geen afbreuk doen aan hun bevoegdheid tot het doen van aangifte van strafbare feiten die in hun visie hebben plaatsgevonden. Het staat hen op grond van de verplichting tot geheimhouding niet zonder meer vrij die aangiften dan zelf te verspreiden onder derden die niet met opsporing en vervolging van strafbare feiten zijn belast, zoals kennelijk is gebeurd. Zolang de vaststellingsovereenkomst, die [gedaagden] willens en wetens en met behulp van bijstand van een advocaat zijn aangegaan en waarin op hun eigen verzoek de verplichting is opgenomen tot onthouding van negatieve uitlatingen, niet is vernietigd, zullen zij zich daaraan moeten houden. De vordering onder I zal daarom worden toegewezen zoals hierna weer te geven.

De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt [gedaagden] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang, de tussen partijen gesloten beëindigingsafspraken van 30 november 2012 na te komen, hetgeen inhoudt dat [gedaagden] zich dienen te onthouden van negatieve berichtgeving over en jegens Cristal Cleaning en dat zij geheimhouding dienen te betrachten ten aanzien van de beëindigingsafspraken en de daarmee samenhangende onderwerpen en correspondentie, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder vallend, dat de inbreuk makende activiteiten voortduren, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,

5.2. veroordeelt [gedaagden] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang, de volgende rectificatie te plaatsen:

Wij hebben ten aanzien van de kwestie met Cristal Cleaning uitspraken gedaan, waarvan de juistheid niet is vastgesteld. In het kader van de gemaakte beëindigingsafspraken en de te betrachten geheimhouding mochten wij deze uitspraken ook niet doen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rchtbank Gelderland van 15 juli 2014 zijn wij veroordeeld ons in het vervolg aan de afspraken te houden en ons verder te onthouden van negatieve berichtgeving over Cristal Cleaning

te publiceren als volgt:
als bericht op het kijkersforum van Eén Vandaag;
als bericht op de Facebook pagina van Eén Vandaag;
per brief aan de redactie van Eén Vandaag;
zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder vallend, dat de inbreuk makende activiteiten voortduren, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
IEF 14162

De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen

J. van Groenendaal, De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen, IEF 14162
Bijdrage ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Het is even schrikken voor een flink aantal actrices, popsterren en modellen. Een hacker heeft toegang gekregen tot hun iCloud account met daarop persoonlijke foto’s en filmpjes. In deze cloud worden - in beginsel automatisch - kopieën opgeslagen van beelden die met Apple-apparaten zijn gemaakt. En de celebs houden er nogal wat naaktfoto’s en pikante video’s op na. Van onder meer model Kate Upton en actrice Jennifer Lawrence werd dit soort materiaal online gezet. Sommigen ontkenden de authenticiteit van de beelden, maar andere gaven toe dat het om echte foto’s gaat. En er zou nog veel meer gepubliceerd worden. Een lijst met tientallen bekende vrouwen werd gepubliceerd op internetforum 4Chan, waar de hackers hun buit presenteerden.

Voyeurisme
Een schrale troost voor de vrouwen is dat het civielrechtelijk een makkelijke zaak wordt. Het publiceren van foto’s, in de beslotenheid van een privéomgeving genomen, schendt de persoonlijke levenssfeer evident. Al helemaal wanneer er naakt of erotiek in beeld is. Alhoewel het publiek op zichzelf wel informatie mag ontvangen over het privéleven van celebrities, wordt er een grens overschreden wanneer de publicatie niet bijdraagt aan een publiek debat. In de Von Hannover I en II uitspraken heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) het publieke debat als essentieel criterium aangemerkt in de belangenafweging van grondrechten.1 Het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de ene kant en het grondrecht op vrijheid van meningsuiting aan de andere kant. In de Von Hannover II uitspraak is bovendien overwogen dat het louter bevredigen van nieuwsgierigheid geen zwaarwegend belang is. Het gaat natuurlijk om puur voyeurisme wanneer naaktfoto’s worden gestolen en gedeeld. De manier waarop de foto’s zijn verkregen speelt ook een relevante rol. Het is alsof een inbreker door je onderbroekenla gaat, maar dan voor het oog van de hele wereld. Een belangenafweging door de rechter dient onder deze omstandigheden in het voordeel van de celebrities uit te vallen.

Axel Springer en Naomi Campbell
Het openbaar maken van deze naaktfoto’s is in die zin heel anders dan de zaak over een Duitse acteur door Axel Springer.2 De acteur werd voor bezit van cocaïne gearresteerd op een openbaar festival. Dat vond hij ook tot zijn loutere privésfeer behoren. Een dagblad publiceerde over het voorval met de volledige naam van de acteur en zijn foto. Dat was volgens het EHRM toelaatbaar. Zijn bekendheid bij het publiek, de betrouwbaarheid van de feiten (een openbaar aanklager had het voorval bevestigd) en een drugsverleden speelden in de belangenafweging een rol. Naast het feit dat bekende personen ook een voorbeeldfunctie bezitten voor het publiek. Een soortgelijke zaak betrof supermodel Naomi Campbell die werd gefotografeerd buiten een afkickkliniek.3 Het publiceren van de foto’s ging echter te ver volgens het EHRM. Al was het op zichzelf gerechtvaardigd om over het feit dat zij onder behandeling was te berichten. In het oordeel speelde mee dat de met telelens genomen foto’s een negatief effect op haar behandeling zouden kunnen hebben, en ook niets wezenlijks bijdroegen aan de berichtgeving.

Strafbaar
Het stelen van beeldmateriaal uit de cloud en het openbaar maken van dat materiaal heeft ook zeker strafrechtelijke gevolgen. Computervredebreuk, het omzeilen van een beveiliging en het binnendringen van een computer, is een strafbaar feit. Daarvoor zullen de autoriteiten de hackers van de cloud van de celebrities moeten zien te vervolgen. Maar ook al wordt in deze opinie het woord “stelen” herhaaldelijk gebruikt, van diefstal in de zin van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake. Dat is relevant voor iedereen die de foto’s overneemt en openbaar maakt. Zij lopen anders het risico zelf vervolgd te worden voor heling. Volgens de Hoge Raad is diefstal van virtuele items uit een game weliswaar te kwalificeren als diefstal, maar daar ging het om virtuele spullen waarover de eigenaar feitelijk de beschikkingsmacht verloor.4 Dat is bij de foto’s niet het geval. Wel kan het openbaar maken van beeldmateriaal waarvan de verkrijger weet dat het door een misdrijf is verkregen, onrechtmatig zijn.5 SBS mocht geen beelden uitzenden van de gestolen digitale camera van (toen nog) prinses Máxima.

Manon Thomas
In Nederland hebben we de zaak Manon Thomas gehad. Naaktfoto’s en een filmpje van Thomas werden gestolen door haar buurman, die toegang had gekregen tot haar computer. Die foto’s werden gedeeld via MSN aan een klein groepje personen en het filmpje werd op Youtube gezet. De strafrechtelijke veroordeling door rechtbank en gerechtshof voor inbreuk op het auteursrecht, werd door de Hoge Raad gecasseerd wegens een vormfout.6 De primair ten laste gelegde computervredebreuk en belediging konden niet bewezen worden. Voor de ad informandum aan de dagvaarding toegevoegde feiten met betrekking tot inbreuk op het auteursrecht, had een nieuwe dagvaarding gemaakt moeten worden. Dat was niet gebeurd waardoor het OM niet ontvankelijk werd verklaard. Wel was Thomas toen al succesvol in het verwijderen van de foto’s en het filmpje van internet. Naast de strafrechtelijke relevantie van het auteursrecht in deze zaak, in de praktijk zeldzaam, kon zij het ook gebruiken voor civielrechtelijke vorderingen tot verwijdering natuurlijk.

Secundaire openbaarmakers
Of de hackers ooit gevonden en vervolgd worden valt zeer te betwijfelen. Wat wel gaat gebeuren is dat er een leger advocaten achter alle websites aangaat die de foto’s hebben overgenomen en openbaar (blijven) maken. Dat geldt natuurlijk ook voor Nederlandse partijen die inhaken op het verspreiden van de foto’s. Zij lopen een risico. Al is het de vraag of de foto’s werkelijk van het internet af te halen zijn. In geval van bekende persoonlijkheden gaat het verspreiden van “verboden” beeldmateriaal zo snel dat het niet meer in te dammen is. Het Britse koningshuis ondernam geen actie tegen foto’s van prins Harry die zich naakt in een hotelkamer in Las Vegas vermaakte met een onbekende dame. Wel werd er een procedure gestart tegen openbaarmaking van foto’s van Kate Middleton die topless aan het zonnen was in de tuin van een vakantiehuis. De Franse rechter verbood publicatie van de foto’s maar deze waren inmiddels al zo ver verspreid dat daar geen actie meer tegen werd genomen. Om praktische redenen hoogstwaarschijnlijk. Het aanspreken van honderden partijen in talloze jurisdicties is geen makkelijke klus.

1 EHRM 7 februari 2012, ECLI:NL:XX:2012:BW0603 (Von Hannover II), EHRM 24 september 2004, zaak 59320/00 (Von Hannover I)
2 EHRM 7 februari 2012, zaak 39954/08, (Springer / Duitsland)
3 EHRM 18 januari 2011, zaak 39401/04, (MGN Limited / Verenigd Koninkrijk)
4 HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251 (Runescape)
5 Rb. Amsterdam, 20 april 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT4199 (digitale camera Máxima)
6 HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8695 (Manon Thomas)

mr. Jurian van Groenendaal is advocaat media en intellectuele eigendom bij Boekx Advocaten in Amsterdam.

IEF 14156

Geen inbreuk Vliegtuigputten

Vzr. Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14156; ECLI:NL:RBDHA:2014:10776 (Cavotec tegen Wauben Aviation)
Kort geding. Auteursrecht. Know-how. Zie eerder IEF 14036. Cavotec vordert een verbod om inbreuk te maken op haar rechten. Wauben c.s. verhandelt echter geen Vliegtuigputten die inbreuk maken op de rechten van Cavotec en zij heeft niet op onrechtmatige wijze gebruik gemaakt van bedrijfsgeheime know how. De vorderingen worden deels afgewezen. De vordering tot exhibitie van Geselecteerde Bescheiden wordt toegewezen, omdat gedaagden de vordering niet hebben weersproken.

De vorderingen onder C, D en E
4.15. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet aannemelijk is geworden dat Wauben c.s. Vliegtuigputten heeft verhandeld die inbreuk maken op rechten van Cavotec, auteursrechtelijk beschermde werken van Cavotec heeft geopenbaard of op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van haar gestelde bedrijfsgeheime know how. Daarom worden de vorderingen onder C en D afgewezen. Nu de vorderingen onder A tot en met D worden afgewezen, moet dat ook gelden voor de vordering onder E.

De vorderingen onder F, G, H, I en J
4.16. Cavotec vordert exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden op grond van artikel 843a Rv jo. 1019a Rv. Wauben Aviation en [A] hebben deze vordering niet weersproken. Onder die omstandigheid is artikel 24 Rv van toepassing en heeft de rechter geen bevoegdheid ambtshalve een of meer verweren daartegen bij te brengen en de vordering daarop af te wijzen (ECLI:NL:HR:2006:AV7032, HR 6 oktober 2006). Reeds daarom wordt de vordering tot exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden toegewezen.
Lees de uitspraak: (pdf/link)
IEF 14149

Volharding eerdere tussenvonnissen met betrekking tot geldigheid octrooien

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14149 (Ajinomoto tegen Global)
Octrooirecht. Proceskosten. De rechtbank volhardt bij hetgeen in eerdere tussenvonnissen (IEF 4671 en IEF 12507) is overwogen en beslist. In de hoofdzaak was in het bijzonder in geschil of de door Ajinomoto gehouden octrooien EP 710, EP 712 en EP 912 geldig waren en of Global ea daarop inbreuk maakten. Global maakte inbreuk op deze octrooien. Ajinomoto heeft het gelijk niet aan haar zijde voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen, met dien verstande wat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen.

2.5. Thans dient de rechtbank derhalve nog te beslissen op de met de geldigheid van en inbreuk op EP 710 en EP 712 samenhangende vorderingen die in het tussenvonnis van 22 augustus 2007 al wel zijn beoordeeld, maar waarop nog niet in het dictum is beslist, alsmede op de gevorderde proceskosten van de gehele procedure in eerste instantie.
2.10. In de hoofdzaak in conventie zijn de vorderingen van Ajinomoto die verband houden met de vastgestelde inbreuk op EP 710, EP 712 en EP 912 grotendeels toegewezen. Global ea moeten derhalve worden beschouwd als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partijen en worden veroordeeld in de kosten. Daaraan doet niet af dat voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen Ajinomoto het gelijk niet aan haar zijde heeft. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. Voor zover Global ea hebben willen betogen dat voor dit deel van de procedure een afzonderlijke kostenveroordeling zou moeten volgen, wordt dat betoog verworpen omdat daarvoor een wettelijke basis ontbreekt.

2.20. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen met dien verstande dat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen (in r.o. 5.68) dat wat betreft EP 712 Ajinomoto ervoor gekozen heeft haar octrooi slechts te verdedigen in beperkte zin zodat in zoverre de reconventionele vordering slaagt. Niettemin is Global naar het oordeel van de rechtbank in de procedure in reconventie in zijn geheel beschouwd aan te merken als grotendeels in het ongelijk gestelde partij.

De Rechtbank: (...)

3.7. vernietigt het Nederlandse deel van EP 0733712 voor zover het is verleend voor meer dan wordt omvat door het in r.o. 5.31. van het tussenvonnis van 22 augustus 2007 weergegeven hoofdverzoek;

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14148

Onvoldoende spoedeisend belang bij staking merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14148 (Bacardi tegen Seva)
Zie eerdere Bacardi-uitspraken. Tussenvonnis. Merkenrecht. Parallel import. Bacardi is houder van een aantal Gemeenschapsmerken en Beneluxmerken voor alcoholhoudende dranken. Seva heeft zonder toestemming van Bacardi partijen alcoholhoudende dranken voorzien van een BACARDI-merk in de EU in het verkeer gebracht. Bacardi stelt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft. Voor zowel het spoedeisend belang bij de door Bacardi ingestelde vordering tot merkinbreuk en het jegens haar onrechtmatig handelen bestaat geen grond. De rechtbank wijst de vordering tot zekerheidsstelling ten behoeve van Seva toe en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.4. (...) Bacardi c.s. stelt dat sprake is van een voortdurende inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten door Seva, althans van voortdurende onrechtmatige handelingen van Seva jegens haar. Bacardi c.s. heeft echter slechts gewezen op één transactie uit 2009 waarbij Seva betrokken was en die mogelijk merkinbreuk vormt. Aldus heeft Bacardi c.s. het door haar gestelde voortdurende karakter van de merkinbreuk onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat de beantwoording van de vraag of het feitencomplex van die transactie merkinbreuk vormt, naar voorlopig oordeel mede afhankelijk is van de beantwoording van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag, die recent aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld. Voor zover deze transactie uit 2009 derhalve al merkinbreuk vormt, geldt voorts dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat het bij uitstek gaat om een “ernstig, hoogst verwijtbaar geval van opzettelijke merkinbreuk”, zoals Bacardi c.s. stelt. Gelet hierop heeft Bacardi c.s. onvoldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering onder I op grond van de door haar gestelde merkinbreuken, zodat die vordering op die grondslag niet toewijsbaar is.

4.5. Bacardi c.s. legt daarnaast een onrechtmatige daad ten grondslag aan de gevorderde voorlopige voorziening. Zij stelt daartoe dat Seva onrechtmatig jegens haar handelt door gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad te hebben, ongeacht de vraag of die in de EU in het verkeer zijn gebracht. Zij onderbouwt die stelling met een prijslijst die volgens haar van Seva afkomstig is en waarop gedecodeerde Bacardi-producten zijn vermeld. Nu Seva gemotiveerd betwist dat die prijslijst van haar afkomstig is, is voorshands oordelend onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft gehad. Reeds daarom is voor toewijzing van vordering I op grond van de gestelde onrechtmatige daad evenmin grond.

4.13. Voor het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid zal worden aangesloten bij de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. Omdat in dit stadium van de procedure niet kan worden beoordeeld of sprake zal zijn van een al dan niet als eenvoudig aan te merken procedure en op welke wijze deze procedure zal verlopen, zal Bacardi Limited worden gelast zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.000.--.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14138

Agentuurovereenkomst tussen kunstenaar en galerie

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2014, IEF 14138 (X tegen Priveekollektie)
Incident. Verwijzing kantonrechter. Rechtsverhouding tussen kunstenaar en galerie te beschouwen als agentuurovereenkomst. De overeenkomsten zijn voor onbepaalde tijd en dat er slechts een beperkt aantal mondgeblazen kristallen objecten ter beschikking is gesteld doet er niet toe. Gedaagde ontvangt dus een vergoeding voor de werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van eiseres te verkopen. Het eigendom bleef bij eiseres en de verkoop kan niet anders dan ten behoeve van haar. De relatie kwalificeert daarom als een agentuurovereenkomst. De gevorderde verwijzing naar de kantonrechter ex 93 onder c Rv, wordt toegewezen.

2.6. De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] is een ontwerpster die mondgeblazen kristallen objecten ontwerpt welke door derden op haar aanwijzingen worden gefabriceerd. [gedaagde] exploiteert een kunstgalerie en is aanwezig op (internationale) kunstbeurzen. [eiseres] stelde door haar ontworpen objecten ter beschikking aan [gedaagde] voor expositie in de galerie en op beurzen met de bedoeling deze te verkopen. [gedaagde] voert ten pleidooie aan dat dat hij opdracht had om afnemers te zoeken voor door [eiseres] aangeboden producten. Dit is door [eiseres] ten pleidooie niet weersproken. Zowel [eiseres] als [gedaagde] stellen dat [eiseres] eigenaar bleef van de objecten die aan [gedaagde] ter beschikking waren gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat partijen een duurzame relatie voor ogen hadden. Zo zouden de objecten van [eiseres] op meerdere beurzen worden geëxposeerd en schrijft de advocaat van [eiseres] in de opzeggingsbrief van 28 april 2009 (prod. 8 dagv.) dat de overeenkomsten die [eiseres] met [gedaagde] heeft gesloten overeenkomsten voor onbepaalde tijd zijn. Dat er uiteindelijk slechts een beperkt aantal objecten ter beschikking is gesteld doet aan het vorenstaande niet af.
Voorts is het in de optiek van beide partijen zo dat [gedaagde] een vergoeding ontving voor zijn werkzaamheden, hoewel zij wel van mening verschillen ter zake de wijze van berekening. Volgens [eiseres] zou [gedaagde] de productiekosten voor zijn rekening nemen en zou de opbrengst 50/50 worden verdeeld. Volgens [gedaagde] zouden de productiekosten op de opbrengst in mindering worden gebracht, waarna het resterende deel van de opbrengst 50/50 zou worden verdeeld. Hoe dan ook ontvangt [gedaagde] dus een vergoeding voor zijn werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van [eiseres] te verkopen. Aangezien de eigendom van de objecten bij [eiseres] bleef berusten, kan het niet anders dan dat de verkoop plaatsvond ten behoeve van [eiseres]. Op basis van de beschikbare informatie concludeert de rechtbank dat [gedaagde] de koopovereenkomst met betrekking tot die Crystal Virus zelf heeft gesloten. Dit blijkt uit de door [gedaagde] voorafgaand aan de pleidooien toegezonden facturen ter zake die verkoop, alsmede de e-mail van [eiseres] aan[gedaagde] d.d. 13 oktober 2008 en de e-mail van[gedaagde] aan [eiseres] van 14 oktober 2008 (beide onderdeel van prod. 7 dagv.). Voorts staat op de hiervoor bedoelde facturen duidelijk vermeld dat op naam en voor rekening van [eiseres] is verkocht. Niet is gebleken dat [eiseres] bij [gedaagde] heeft aangegeven dat dit niet klopt, terwijl er nadien nog over die verkoop is gecorrespondeerd, getuige de hiervoor genoemde e-mails en [eiseres] hiertegen evenmin heeft geprotesteerd in de brief van 28 april 2009 van haar advocaat. Dat tussen partijen was overeengekomen dat [gedaagde] de productiekosten betaalde onafhankelijk van verkoop betekent niet dat [gedaagde] daarmee het economisch risico droeg van de af te sluiten overeenkomsten met de eindafnemers en niet handelde voor rekening van [eiseres].
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het voorlopig oordeel dat de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] als een agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Dat er volgens [eiseres] geen sprake was van exclusiviteit, doet aan die conclusie niet af, nu exclusiviteit geen voorwaarde is voor agentschap. De rechtbank acht evenmin relevant de stelling van [eiseres] dat van een agentuurovereenkomst geen sprake kan zijn, omdat uit het handelsregister blijkt dat binnen de onderneming van Floriskollektie B.V. geen natuurlijke personen werkzaam zijn. Er zijn immers genoeg manieren waarop een onderneming haar werkzaamheden kan uitoefenen ook al zijn er geen personen in dienst. Hetgeen overigens door [eiseres] is aangevoerd ten betoge dat er geen sprake is van een agentuurovereenkomst leidt evenmin tot een ander oordeel.

2.7. Gelet op het vorenstaande betreft de vordering van [eiseres] naar het voorlopig oordeel van de rechtbank een onderwerp dat op grond van art. 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Dit brengt met zich dat gelet op het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv ook de overige vorderingen door de kantonrechter dienen te worden behandeld. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
IEF 14136

Geen agentuurovereenkomst, maar opeenvolgende reeks kunstverkopen

Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2014, IEF 14136 (K tegen Floriskollektie c.s.)
Uitspraak ingezonden door Bjorn Schipper, Schipper Legal. Procesrecht (kanton). Agentuur. Kunstenaar K werkte met Floriskollektie samen. Telkens werden kunstwerken op basis van consignatieovereenkomsten beschikbaar gesteld voor beurzen, exposities in de galerie van Floriskollektie en op verzoek van cliënten gemaakt. Uit de uitlatingen en gedragingen van partijen over en weer kan de rechtbank niet afleiden dat partijen het sluiten van een agentuurovereenkomst voor ogen hadden. Er is sprake van een opeenvolgende reeks van nieuwe overeenkomsten.

2.8. De rechtbank constateert dat partijen op vrijwel alle aspecten van de samenwerking die een rol kunnen spelen bij de beoordeling of sprake is van een agentuurovereenkomst lijnrecht tegenover elkaar staan:
* Volgens K was sprake van een reeks van afzonderlijke consignatieovereenkomsten. Volgens Florisk. was sprake van doorlopende bemiddeling.
* K stelt dat de productiekosten voor de kunstwerken voor rekening van Florisk kwamen. Volgens Florisk kwamen die kosten voor rekening van K.
(...)
* Volgens K was geen sprake van exclusiviteit, volgens Florisk. wel
* Volgens Florisk. heeft hij vele inspanningen verricht en grote investeringen gedaan ten behoeve van de vertegenwoordiging van K. die dit op zijn beurt betwist.

2.12. Ook uit de uitlatingen en gedragingen van partijen over en weer kan de rechtbank niet afleiden dat partijen het sluiten van een agentuurovereenkomst voor ogen hadden. (...)
2.15 Daar komt nog bij dat K bij antwoord in het incident gemotiveerd aanvoert dat hij nooit opdracht heeft gegeven aan Florisk. om zijn kunstwerken te verkopen. Florisk. heeft K. benaderd om zijn werken te verkopen. Daarbij is nooit over handelsagentschap gesproken. Florisk. betwist dit niet. (...)

2.16. (...) De Rechtbank gaat daarom uit van de stellingen zoals die bij dagvaarding zijn geponeerd, namelijk dat sprake was van een opeenvolgende reeks van telkens nieuwe overeenkomsten krachtens welke Florisk. kunstwerken van K. verkocht.

Lees de uitspraak IEF 14136 (pdf/link)