Overige  

IEF 10296

Heinekenontvoering filmproces

Zoals (de moeder van) Joran van der Sloot met een merkregistratie de film Me and Mr Jones on Natalee Island rondom de (mysterieuze) verdwijning van Nathalie Holloway wilde voorkomen, start crimineel Willem Holleeder een kort geding procedure tegen producent van de film De Heineken Ontvoering. Wellicht wordt de Endstra-tapeszaak nog eens boven tafel gehaald.

Donderdag 20 oktober zal in de Amsterdamse gerechtsbunker de zaak dienen, Holleeder zal vermoedelijk in persoon aanwezig zijn. De advocaat van IDTV mr. Jens van den Brink zegt in de volkskrant: "Het staat een filmmaker vrij om een film te maken over een misdaad, zeker als het om een van de meeste spraakmakende uit de recente geschiedenis gaat", namens Holleeder treedt mr. Dieuwke Levinson-Arps op en die stelt in diezelfde krant dat het gaat om de waarheidsgetrouwe weergave van de feiten.

Donderdag 27 oktober wordt de film in omloop gebracht, over de verdere inhoudelijke bespreking (beroep op IE-rechten, portretrechten, misleiding of privacy) meer zodra de uitspraak tot ons is gekomen.

 

IEF 10293

Rekenmodel in't rapport

Rechtbank Leeuwarden 31 augustus 2011, LJN BT2405 (eisers tegen Gemeente Het Bildt)

Als randvermelding. Auteursrecht in Ruimtelijke Ordening en't bestuursrecht. Eisers exploiteren St. Annaparochie een supermarkt. De gemeente heeft plan ontwikkeld voor het herinrichten van de openbare ruimte. De gemeente laat akoestisch onderzoek uitvoeren door [C], eisers door [D]. Het rekenmodel in't rapport van [C] is gebaseerd op rapport van [D], waardoor ongerechtvaardigde verrijking en schending "auteursrechtelijke geschriftenbescherming". Beiden stranden, auteursrecht is niet door [D] aan aan eisers overgedragen.

4.15. [eiseres c.s.] heeft tot slot nog gesteld dat het rapport van [C] - althans het daarin opgenomen rekenmodel - dat in opdracht van de gemeente is uitgebracht, zonder haar toestemming is gebaseerd op rapporten van [D]. Volgens [eiseres c.s.] is de gemeente om die reden ongerechtvaardigd verrijkt en heeft zij bovendien "de auteursrechtelijke geschriftenbescherming" geschonden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat, daargelaten de vraag of de schade die hierdoor beweerdelijk is ontstaan, gelijkgesteld kan worden aan de hoogte van het door [D] gefactureerde bedrag, niet valt in te zien waarom sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking indien de gemeente, zoals zij heeft betoogd, (openbare) rapporten van [D] heeft gebruikt om de geluidssituatie van [eiseres c.s.] (nader) te onderzoeken om aldus de belangen van [eiseres c.s.] bij de besluitvorming mee te kunnen wegen. Het beroep op schending van auteursrechten strandt eveneens, reeds vanwege de omstandigheid dat [eiseres c.s.] heeft nagelaten om te stellen dat het auteursrecht door [D] aan haar is overgedragen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10292

Arrest Pirate Bay. Geldig of niet?

Met dank aan Matthias Dobbelaere, MyLex ICT Recht & Intellectuele Eigendom

Auteursrecht. Piraterij. Blokkering door ISPs en subdomeinen. Eerder viel in juli 2010 het volgende te lezen op deze blog: 'The Pirates blijven consulteerbaar'. Toen kregen zowel in België als in Nederland de auteursverenigingen een nul op het rekest toen ze de rechter verzochten de toegang tot de website te blokkeren. Het BAF (red. Belgian Anti-piracy Federation) kreeg op 9 juli 2010 ongelijk van de Antwerpse Rechtbank van Koophandel (red. 9 juli 2010, A/10/5374, BAF tegen Telenet en Belgacom). De blokkering zou enerzijds te gemakkelijk te omzeilen zijn, en anderzijds rezen vragen rond de opportuniteit van de maatregel. Rechtspraak zoals het hoort.

Helaas, vandaag is het even anders. BAF kreeg gelijk.

In beroep had BAF haar vordering enigszins bijgesteld: er was geen sprake meer van voorlopige maatregelen, doch enkel nog om een stakingsvordering tegen Belgacom en Telenet. Die stakingsvordering had maar één doel: het (laten) blokkeren van de website 'The Pirate Bay'. Prima, moeten de vertegenwoordigers van BAF gedacht hebben, toen ze halsreikend de uitspraak in handen kregen. Het grote gelijk was verworven. Het Hof van Beroep oordeelde, niet gehinderd door enige kennis ter zake, dat 'The Pirate Bay' nu maar snel geblokkeerd moest worden. Op de terechte kritiek of het Europees Hof dezelfde mening voert (herinner u de ophefmakende zaak rond Sabam v. Scarlet) en of de maatregelen enig technisch nut herbergt, zwijgt het Hof in alle talen. Pirate Bay reageerde, zoals we gewoon zijn, vrij laconiek op het arrest.

Opeens echter consternatie in de pers: de ISP's zouden de blokkering niet moeten doorvoeren, gezien het arrest slechts spreekt over de volgende (limitatief opgenoemde) domeinnamen (let op de 'www' voor de betrefffende namen):
:
Deze afbeelding is afkomstig van de blog van Maarten Schenk (Blogologie). Maarten las het arrest en concludeerde dat de ISP's het arrest maar letterlijk moesten lezen en enkel het subdomein "www" moesten blokkeren. De vlaamse pers nam het besluit snel over: De Standaard, Het Nieuwsblad en ook Het Laatste Nieuws. Ophefmakend is het alleszins, maar is het ook een correcte analyse?

Ja en neen. Aan de ene kant is het voor een juridische leek aardig gevonden. Arrestanalyse, daar kampt de gemiddelde advocaat of jurist soms nog wel eens mee. Het arrest maakt zelf melding van het 'limitatieve karakter' van de opsomming en lijkt haar eigen rechtsgeldigheid daarbij haast de das om te doen. Of de advocaten en/of juristen van de ISP's zich hierdoor op andere gedachten laten brengen, is anderzijds hoogst onwaarschijnlijk. De 'geest van het arrest' is immers duidelijk: alle domeinnamen moeten worden ontkoppeld van het gerelateerde IP-adres, en dienen vervolgens onbereikbaar te zijn voor de gemiddelde internetgebruiker. Dat het omzeilen van de blokkering kinderspel is, blijkt voor het Hof geen onbekend gegeven: "aangenomen dient te worden dat een doorsnee internetgebruiker niet zal zoeken naar mogelijkheden om de geblokkeerde website via een andere manier te bereiken". Hoogstwaarschijnlijk hanteert het Hof hier nog een antieke definitie van de 'doorsnee internetgebruiker', u weet wel, voor het Google-, Twitter- en Facebook-tijdperk. Hoewel de geest (en dus het opzet) van het arrest onbetwijfelbaar is, kan men zich inderdaad terecht vragen stellen bij de actuele kennis van de raadsheren rond ICT(-recht). Jusitie en haar rechtsprekend apparaat moet zich dringend bijscholen, wil zij met enige relevantie recht spreken in deze, toegegeven, vaak ingewikkelde technische materies.

Los van de al dan niet letterlijke interpretatie van het arrest, rijst de veel belangrijke vraag: mag de overheid of het justitieel apparaat zo maar ingrijpen in het individueel internetgebruik? We herhalen (helaas) hetgeen we reeds schreven op 4 januari 2010 omtrent de blokkering van de buitenlandse goksites:

Want censuur, hoe goedbedoeld zij ook moge zijn, gaat altijd in tegen de vrijheid en de beslissingsmacht van het individu.

Het 'www' biedt een wijdverspreide en rijke bron van informatie, die men in absolute vrijheid moet kunnen consulteren.
Onze mening is anno 2011 niet bijgesteld. Censuur of de digitale revolutie, grote liefde zal het nooit worden.
Eén daarvan zal moeten wijken, en we hebben al een vaag vermoeden hetwelk.

IEF 10286

Premier League

HvJ EU 4 oktober 2011 zaken C‑403/08 en C‑429/08 (Premier League tegen QC Leisure én Murphy tegen Media Protection Services Ltd)

Met samenvatting van Femke Vos, Louwers IP|Technology advocaten.

In navolging van IEF 10278. Vandaag heeft het Hof van Justitie in de gevoegde Premier League zaken bepaald dat het huidige licentiesysteem voor uitzending van wedstrijden van de ‘Premier League’, in strijd is met Europese regelgeving. Meer in het bijzonder is er sprake van strijd met het mededingingsrecht.

1. Feiten
2. Richtlijn voorwaardelijke toegang
3. Vrij verkeer van goederen en diensten
4. Mededinging
5. Auteursrechtelijke aspecten
6. Gevolgen van de Richtlijn satelietomroep

1. Feiten
Football Association Premier League Ltd (‘FAPL’) beheert de ‘Premier League’, de belangrijkste professionele voetbalcompetitie voor clubs in Engeland. In dat kader houdt de FAPL zich met name bezig met het maken van filmopnamen van de wedstrijden in de ‘Premier League’ en het uitoefenen van televisie-uitzendrechten met betrekking tot deze filmopnamen (‘Uitzendrechten’).

Uitgeven van licenties voor de Uitzendrechten
FAPL verleent op geografische basis exclusieve licentierechten voor de rechtstreekse uitzending van wedstrijden. Deze rechten worden aan omroeporganisaties verleend door middel van een openbare aanbestedingsprocedure. Doordat de geografische basis doorgaans samenvalt met het grondgebied van één enkele lidstaat, mogen televisiekijkers slechts kijken naar de wedstrijden die worden uitgezonden door omroepen in de lidstaat waar zij wonen.

Om de territoriale exclusiviteit van alle omroeporganisaties te beschermen, wordt iedere omroeporganisatie er contractueel toe verplicht om maatregelen te nemen om te voorkomen dat het publiek haar uitzendingen kan ontvangen buiten de betrokken lidstaat. Dit houdt in dat elke organisatie ervoor dient te zorgen dat al haar uitzendingen – en met name satellietuitzendingen – op beveiligde wijze worden gecodeerd en alleen worden door gegeven aan abonnees in het hem toegewezen gebied. Omroeporganisaties mogen dus met name geen decodeerapparatuur voor hun uitzendingen aanbieden voor gebruik buiten de lidstaat waarvoor de licentie is verleend.

Uitzenden van wedstrijden van de ‘Premier League’
FAPL draagt zorg voor de doorgifte van het signaal aan de omroeporganisaties die de wedstrijden van de ‘Premier League’ mogen uitzenden. Het signaal wordt per satelliet doorgezonden naar een omroeporganisatie. Daarna wordt het signaal gecomprimeerd en gecodeerd en vervolgens per satelliet verzonden naar de abonnees, die het signaal via een satellietschotel ontvangen. Het signaal wordt ten slotte gedecodeerd en gedecomprimeerd met behulp van een satellietdecoder. Hiervoor is decodeerapparatuur, zoals een decoderkaart, noodzakelijk.

Aanloop naar de procedure
In het Verenigd Koninkrijk gebruiken bepaalde horecagelegenheden buitenlandse decodeerapparatuur om toegang te krijgen tot wedstrijden van de ‘Premier League’. Bij een handelaar kopen zij een kaart en een decoderbox waarmee zij een in een andere lidstaat uitgezonden satellietkanaal, in casu Griekenland, kunnen ontvangen waarvan het abonnement goedkoper is dan het abonnement dat in het Verenigd Koninkrijk wordt aangeboden.

Volgens FAPL schaden dergelijke activiteiten haar belangen, doordat zij afbreuk doen aan de exclusiviteit van de verleende licentierechten voor een bepaald gebied en dus aan de waarde van die rechten. Daarom hebben FAPL e.a., in wat zij beschouwen als pilotzaken, beroep ingesteld bij de High Court of Justice (England & Wales). De eerste zaak (C-403/08) betreft een door FAPL ingestelde civiele vordering tegen horecagelegenheden die wedstrijden van de Premier League hebben vertoond met gebruikmaking van Griekse decoderkaarten en tegen personen die dergelijke decoderkaarten aan die horecagelegenheden hebben verstrekt. De tweede zaak (C-429/08) berust op een strafzaak tegen Karen Murphy, een caféhoudster die met gebruikmaking van een Griekse decoderkaart wedstrijden van de Premier League vertoonde.

De High Court of Justice heeft het Europese Hof van Justitie in de beide zaken prejudiciële vragen voorgelegd. De zaken zijn door het Hof van Justitie gevoegd en gezamenlijk behandeld.

2. Richtlijn voorwaardelijke toegang
Allereerst gaat het Hof in op de vragen die zien op uitleg van bepaalde artikelen van de Richtlijn voorwaardelijke toegang. Daarbij komt zij tot de volgende conclusies:

a) het begrip ‘illegale uitrusting’ heeft geen betrekking op buitenlandse decodeerapparatuur die (1) door verstrekking van een valse naam en een vals adres is verkregen of geactiveerd of (2) die is gebruikt in strijd met een contractuele beperking volgens welke de apparatuur uitsluitend voor privédoeleinden mag worden gebruikt (r.o. 67).
b) de Richtlijn voorwaardelijke toegang verzet zich niet tegen een nationale regeling die het gebruik van buitenlandse decodeerapparatuur verbiedt, daaronder begrepen die (1) door verstrekking van een valse naam en een vals adres is verkregen of geactiveerd of (2) die is gebruikt in strijd met een contractuele beperking volgens welke de apparatuur uitsluitend voor privédoeleinden mag worden gebruikt, aangezien een dergelijke regeling niet onder het gecoördineerde gebied van die richtlijn valt (r.o. 74).
3. Vrij verkeer van goederen en diensten

Daarna gaat het Hof in op de vraag of er in casu wellicht sprake is van beperking van de vrijheid van dienstverrichting zoals bedoeld in artikel 56 VWEU. Van strijd met deze bepaling is volgens het Hof sprake indien:

a) een lidstaat een regeling hanteert die de invoer, de verkoop en het gebruik in die staat verbiedt van buitenlandse decodeerapparatuur waarmee toegang kan worden verkregen tot een gecodeerde satellietomroepdienst uit een andere lidstaat die door de regeling van eerstgenoemde staat beschermd materiaal bevat (r.o. 125),
b) dit wordt niet anders indien (1) de buitenlandse decodeerapparatuur is verkregen of geactiveerd door verstrekking van een valse identiteit en een vals adres, (2) met de opzet om de betrokken territoriale beperking te omzeilen, en (3) indien die apparatuur voor commerciële doeleinden is gebruikt hoewel zij alleen voor privégebruik was bestemd (r.o. 132).

Deze beperking van de vrijheid van dienstverrichting kan volgens het Hof niet worden gerechtvaardigd door het doel om intellectuele eigendomsrechten te beschermen en evenmin door het doel om de toeschouwersaantallen in voetbalstadions te bevorderen.

4.  Mededinging
Vervolgens gaat het Hof in op de vraag of er in casu sprake is van een verboden beperking van de mededinging zoals bedoeld in artikel 101 VWEU. Van een verboden beperking van de mededinging is volgens het Hof inderdaad sprake indien een intellectuele-eigendomsrechthebbende de omroeporganisaties verbiedt om decodeerapparatuur die toegang verschaft tot het beschermde materiaal van die rechthebbende, aan te bieden voor gebruik buiten het door die licentieovereenkomst bestreken grondgebied (r.o. 146).

5. Auteursrechtelijke aspecten
Wat de vragen over de uitlegging van de Richtlijn auteursrecht betreft, benadrukt het Hof dat alleen de openingsvideo, de hymne van de ‘Premier League’, de vooraf opgenomen filmpjes met hoogtepunten van recente wedstrijden in de ’Premier League’ en bepaalde grafische afbeeldingen als ‘werken’ kunnen worden beschouwd en dus door het auteursrecht worden beschermd. De wedstrijden zelf daarentegen zijn geen werken die een dergelijke bescherming genieten.

Ten aanzien van de auteursrechtelijke prejudiciële vragen bepaalt het Hof dat:

a) het reproductierecht ook geldt voor fragmenten van voorbijgaande aard van de werken in het geheugen van een satellietdecoder en op een televisiescherm, op voorwaarde dat die fragmenten bestanddelen bevatten die de uitdrukking vormen van de eigen intellectuele schepping van de betrokken auteurs, zodat het samengestelde geheel van de gelijktijdig gereproduceerde fragmenten moet worden onderzocht om na te gaan of het dergelijke bestanddelen bevat (r.o.159).
b) voor reproductiehandelingen die in het geheugen van een satellietdecoder en op een televisiescherm worden verricht, geen toestemming van de betrokken auteursrechthebbenden nodig is (r.o. 182).
c) er sprake is van een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van de Richtlijn auteursrecht indien de uitgezonden werken aan de in een horecagelegenheid aanwezige klanten worden vertoond (r.o. 207).

6. Gevolgen van de Richtlijn satelietomroep
Als laatste komt nog kort de vraag aan de orde of de Richtlijn satellietomroep gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de in het geheugen van een satellietdecoder en op een televisiescherm verrichte reproductiehandelingen. Deze vraag wordt door het Hof ontkennend beantwoord.

Op andere blogs:
IViR, Annotatie bij Hof van Justitie van de Europese Unie 4 oktober 2011 (Football Association Premier League / QC Leisure), NJ, 2012-13, nr. 164, p. 1737-1762.

IEF 10283

Inhoud of transmissie

Hof Amsterdam 4 oktober 2011, LJN BT6548 (UPC Nederland B.V. tegen Gemeente Hilversum)

Als randvermelding. Prejudiciële vragen inzake doorgifte van radio- en televisiesignalen. Rechtspraak.nl: Tariefbeperkend beding met betrekking tot tarifering levering rtv-pakketten via kabel aan eindgebruikers in privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente Hilversum en UPC. Is het nieuw regelgevingskader van richtlijnen voor telecomsector (hierna: NRK) van toepassing: inhoudsdienst of transmissiedienst? Mag gemeente binnen haar gemeente ingrijpen in eindgebruikerstarieven waar OPTA dat van Europese Commissie in Nederland niet mag? Is gemeente (ook) gebonden aan de Unietrouw (art. 4, lid 3, VEU) als zij gebruik maakt van het privaatrecht? Is artikel 101 VwEU een bepaling van openbare orde die meebrengt dat de rechter deze bepaling ambtshalve moet toepassen buiten de rechtsstrijd van partijen (artikelen 24 en 25 Rv)? Betekenis toepassing NRK voor Europese mededingingsrecht. Werking van de Europese nietigheidssanctie (artikel 101 lid 2 VwEU).

I Valt een dienst, bestaande uit het verzorgen van vrij toegankelijke rtv-pakketten via de kabel,voor de levering waarvanèn transmissiekosten èn een bedrag ter zake van (de doorberekening van) de betaling aan omroepen en collectieve rechtenorganisaties in verband met de openbaarmaking van hun content in rekening worden gebracht, binnen het materiële toepassingsbereik van het NRK?

II a Komt de Gemeente, tegen de achtergrond van de liberalisering van de telecomsector, de doelstellingen van het NRK met daarin een strikt regime van coördinatie en consultatie alvorens een nri (exclusief) bevoegd isom in te grijpen in eindgebruikerstarieven door middel van een maatregel als prijscontrole, nog een bevoegdheid (taak) toe om de publieke belangen van haar inwoners te behartigen door in te grijpen in eindgebruikerstarieven door middel van een tariefbeperkend beding?

II b Zo nee, staat het NRK er dan aan in de weg dat de Gemeente een in het kader van de verkoop van haar kabelnetbedrijf overeengekomen tarief beperkend beding handhaaft?

Indien de vragen II a en b negatief worden beantwoord dan rijst de volgende vraag:

III Is een overheidsorgaan, zoals de Gemeente, in een situatie als de onderhavige (ook) gehouden tot Unietrouw indien zij bij het sluiten en vervolgens handhaven van het tariefbeperkende beding niet handelt ter uitoefening van een publieke taak maar handelt in het kader van een privaatrechtelijkebevoegdheid (zie ook vraag VI a)?

IV Als zowel het NRK van toepassing is en de Gemeente gehouden is tot Unietrouw:

IV a Staat de verplichting tot Unietrouw in combinatie met (de doelstellingen van) het NRK, met daarin een strikt regime van coördinatie en consultatie alvorens een nri mag ingrijpen in eindgebruikerstarieven door middel van een maatregel als prijscontrole, er aan in de weg dat de Gemeente het tariefbeperkende beding handhaaft?

IV b Zo nee, luidt het antwoord op IV a anders voor de periode nadat de Commissie in haar letter of serious doubt ernstige twijfels heeft geuit over de verenigbaarheid van de door OPTA voorgestelde prijscontrole met de doelstellingen van het NRK alsomschreven in artikel 8 van de Kaderrichtlijn en OPTA hierop heeft afgezien van het treffen van deze maatregel?

V a Is artikel 101 VwEU een bepaling van openbare orde die meebrengt dat de rechter deze bepaling ambtshalve moet toepassen buiten de rechtsstrijd in de zin van de artikelen 24 en 25 Rv?

V b Zo ja, bij welke ten processe gebleken feiten dient de rechter ambtshalve over te gaan tot onderzoek van de toepasselijkheid van artikel 101 VwEU? Is de rechter hiertoe ook gehouden indien dit onderzoek(mogelijk) leidt tot aanvulling van feiten in de zin van artikel 149 Rv, nadat partijen de gelegenheid is gegeven zich daarover uit te laten?

VI Indien artikel 101 VwEU buiten de rechtsstrijd van partijen moet worden toegepast en tegen de achtergrond van (de doelstellingen van) het NRK; de toepassing hiervan door OPTA en de Europese Commissie; de afstemming van de in het NRK gehanteerde begrippen zoals AMM en afbakening van de relevantemarkten op de soortgelijke begrippen in het Europese mededingingsrecht, rijzen naar aanleiding van de ten processe gebleken feiten de volgende vragen:

VI a Is de Gemeente bij de verkoop van haar kabelnetbedrijf en het in dat verband overeenkomen van het tariefbeperkende beding aan te merken als een onderneming in de zin van artikel 101 VWEU (zie ook vraag III)?

VI b Is het tariefbeperkende beding aan te merken als een hardcore beperking als bedoeld in artikel 101 lid 1 sub a VwEU en zoals nader omschreven in de Bekendmaking van de Commissie in zake overeenkomsten vangeringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken (de minimis, 2001/C 368/07, punt 11)? Zo ja, is er reeds daarom sprake van een merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 101 lid 1 VWEU? Zo nee, wordt het antwoord beïnvloed door de omstandigheden genoemd in vraag VI d (hierna)?

VI c Als het tariefbeperkende beding geen hardcore beperking is, heeft deze dan een mededingingsbeperkende strekking (reeds) omdat:
- de NMa heeft geoordeeld dat UPC geen misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie met de door haar gehanteerde (hogere) tarieven voor het verrichten van gelijke diensten als het verzorgen van het Basispakket via de kabel op diezelfde markt;
- de Commissie in haar letter of serious doubt ernstige twijfels heeft geuit over de verenigbaarheid van (ex ante middels een prijscontrole) ingrijpen in eindgebruikerstarieven van diensten zoals het verzorgen van het Basispakket door UPC via de kabel met de doelstellingen als omschreven in artikel 8 van de Kaderrichtlijn?
Wordt hetantwoord beïnvloed door de omstandigheid dat OPTA naar aanleiding van de letter of serious doubt heeft afgezien van prijscontrole?

VI d Heeft de Overeenkomst, met daarin het tariefbeperkende beding, een merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 101 lid 1 VWEU (mede) in aanmerking genomen dat:
- UPC onder het NRK is aangemerkt als een AMM (de minimis, punt 7);
- vrijwel alle Nederlandse gemeenten, die in de jaren negentig hun kabelnetbedrijven hebben verkocht aan kabelexploitanten waaronder UPC, zich in deze overeenkomsten bevoegdheden hebben voorbehouden ten aanzien van de tarifering van het basispakket (de minimis, punt 8)?

VI e Moet de Overeenkomst, met daarin het tariefbeperkende beding, geacht worden een merkbare beïnvloeding van de tussenstaatse handel te (kunnen) hebben als bedoeld in artikel 101 lid 1 VWEU en zoals nader omschreven in de richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” inde artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, C 101, blz. 81) in aanmerking genomen dat:
- UPC onder het NRK is aangemerkt als een AMM;
- OPTA de Europese consultatieprocedure heeft gevolgd teneinde een maatregel van prijscontrole te treffen ter zake van diensten zoals het verzorgen van het Basispakket via de kabel door kabelexploitanten met een AMM zoals UPC, welke procedure ingevolge het NRK moet worden gevolgd als een voorgenomen maatregel van invloed zal zijn op de handel tussen de lidstaten;
- de Overeenkomst destijds een waarde vertegenwoordigde van 51 miljoengulden (ruim 23 miljoen euro);
- vrijwel alle Nederlandse gemeenten, die in de jaren negentig hun kabelnetbedrijven hebben verkocht aan kabelexploitanten waaronder UPC, zich in deze overeenkomsten bevoegdheden hebben voorbehouden ten aanzien van de tarifering van het basispakket?

VII Heeft de rechter nog een bevoegdheid om een verbod van artikel 101 lid 1 VwEU buiten toepassing te verklaren voor het tariefbeperkende beding op grond van artikel 101 lid 3 VwEU tegen de achtergrond van het NRK en de ernstige twijfels van de Commissie in de letter of serious doubt over de verenigbaarheid van (ex ante) ingrijpen in eindgebruikerstarieven met de doelstellingen van het mededingingsrecht? Wordt het antwoord beïnvloed door de omstandigheid dat OPTA naar aanleiding van de letter of serious doubt heeft afgezien van de voorgenomen prijscontrole?

VIII Laat de Europese nietigheidssanctie van artikel 101 lid 2 VwEU ruimte voor een relativering van haar werking in tijd in het licht van de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de Overeenkomst (de beginperiode van de liberalisering van de telecomsector) en de latere ontwikkelingen binnen de telecomsector waaronder de inwerkingtreding van het NRK en de naar aanleiding hiervan geuite ernstige bezwaren van de Commissie tegen het treffen van een prijscontrole?

IEF 10282

Eisvermeerdering door inroepen tweede octrooi

Hof 's-Gravenhage 4 oktober 2011, HA ZA 09-418 (Medinol Ltd tegen Abbott)
Met dank aan Bert Oosting en Ruud van der Velden, Hogan Lovells.
Octrooirecht. Rolarrest. In eerste aanleg heeft Medinol inbreukverbod en rectificatie gevorderd. En inzake de eisvermeerdering t.a.v. het inroepen van een tweede octrooi ten behoeve van een inbreukverbod en nevenvorderingen (waaronder rectificatie) in appèl, overweegt het hof:

(r.o. 4) dat er een sterke samenhang is tussen inbreukprocedures ten aanzien van EP 449 en EP 902 en (r.o. 7) acht de vermeerdering van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal de vermeerdeling van eis toelaten en de bezwaren daartegen ongegrond verklaren. 

5. Abbott c.s. stelt, dat bewijsgaring ter onderbouwing van de stellingen voor Abbott c.s. een complex en tijdrovend proces zal zijn. Zij wijst erop dat Medinol 69 weken heeft gewacht alvorens een memorie van grieven te nemen. naar het oordeel van het hof vormt dit onvoldoende reden om de vermeerdering van eis niet toe te laten. Als Abbott c.s. meer tijd nodig heeft om een memorie van antwoord te nemen dan het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven toestaat, kan Abbott c.s. een gemotiveerd verzoek doen voor het verkrijgen van een nader uitstel. Bij de beoordeling van een dergelijk gemotiveerd verzoek tot nader uitstel kan de tijd die Medinol genomen heeft alvorens een memorie van grieven te nemen, een rol spelen.

6. Toelating van de vermeerdering van eis heeft het nadeel dat partijen met betrekking tot het geschil over EP 449 een instantie wordt ontnomen. Het hof beseft dat dit een belangrijk nadeel is, maar dat nadeel weegt niet op tegen de wenselijkheid dat de geschillen met betrekking tot de zeer sterk samenhangende octrooien EP 449 en EP 902 in één procedure worden beoordeeld.

7. Het hof acht de vermeerdering van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal de vermeerdering van eis toelaten en de bezwaren daartegen ongegrond verklaren. (...)

 

IEF 10268

Samenvoegen of bewerken

Beschikking Raad van Beroep voor Belastingzaken (Ned. Antillen en Aruba) 30 juli2 2005, LJN BT6211 (onlangs gepubliceer)

Als randvermelding. Vrijstelling van  heffing van invoerrechten op grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten en andere goederen, bestemd voor een industriële onderneming die deze goederen verwerkt, bewerkt of samenvoegt tot een nieuw product. Een ondergeschikte betekenis komt toe aan de klemmen, schroeven, nietjes, koppelstukken en dergelijke die belanghebbende gebruikt bij de vervaardiging van de stoelen, waardoor geen nieuw product ontstaat onder deze regeling.

Beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen. Van een begunstigend beleid is onvoldoende gesteld of gebleken; de zogeheten meerderheidsregel is evenmin van toepassing, nu sprake is van slechts één vergelijkbaar geval.

Definities: Onder een industriële onderneming moet worden verstaan een bedrijf nieuwe producten voortbrengt. Een nieuw product is een eindproduct dat onder een andere tariefpost in het tarief van invoerrechten wordt ingedeeld dan de goederen die zijn bewerkt of samengevoegd tot het eindproduct.

Onder het bewerken van goederen wordt verstaan een handeling waardoor de waarde van de goederen in economisch opzicht wordt vergroot en waarbij bovendien het resultaat van die behandeling waarneembaar is aan de goederen zelf. De vervaardiging van de stoelen levert niet een nieuw product op in de zin van artikel 127, lid 1, onder 7, van de LIUD oplevert. Onder nieuw product moet worden verstaan een eindproduct dat onder een andere tariefpost in het tarief van invoerrechten wordt ingedeeld dan de goederen die zijn bewerkt tot het eindproduct.

4.3 (...) De door belanghebbende gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabrikaten, zoals de leuningen, gasveer, zitting, het foam op maat en onderstel met wielen, zijn afzonderlijke delen van meubelen in de zin van goederencode 94.01.90.00 van het Tarief van invoerrechten. Er is dus geen tariefpostverspringing. Een ondergeschikte betekenis komt toe aan de klemmen, schroeven, nietjes, koppelstukken en dergelijke die belanghebbende gebruikt bij de vervaardiging van de stoelen. Deze invoergoederen horen weliswaar thuis in andere goederencodes dan 94.01.90.00, maar ze fungeren slechts als hulpstukken bij de bewerking door belanghebbende. Het gebruik van deze hulpstukken brengt niet mee dat belanghebbende in de zin van het douanerecht een nieuw product maakt. Belanghebbende komt dan ook, voor zover zij stoelen vervaardigt, naar wettelijk recht niet in aanmerking voor de vrijstelling van artikel 127, lid 1, aanhef en onder 7, van de LIUD.

IEF 10266

Bleek een bouwbedrijf te zijn

Rechtbank Rotterdam 28 september 2011, LJN BT6243 (S.A. Nouvelle Rizerie Du Nord tegen gedaagde)

Merkenrecht. Namaak NRDN is houder woord-/beeldmerk PALMIER voor rijst. Gedaagde heeft supermarkt en heeft in 2010 zakken met basmatirijst verkocht onder de naam Palmier, opdruk sterk gelijkend op de zakken met 5 kg basmatirijst die NRN gebruikt.

Herkomst: Medio 2010 kwam een onbekende man zijn winkel in en bood hem zakken basmatirijst aan, een voorbeeld was meegenomen en gedaagde kende het merk, hij had eerder in zijn winkel dergelijke zakken verkocht. De prijs waarvoor de rijst werd aangeboden, was iets lager dan die van deze groothandelaren. Hij weet dat veel merken van producten beschermd zijn. Het vermelde bedrijf op de factuur/bon bleek een bouwbedrijf te zijn.

De rechtbank komt op grond van een en ander tot de conclusie dat het feit dat het hier ging om namaakzakken voor rekening dient te komen van [gedaagde] en dat derhalve de onrechtmatige merkinbreuk aan [gedaagde] kan worden toegerekend: verwijzing schadestaatprocedure voor geleden schade wegens merkinbreuk, vernietiging, proceskosten ex 1019h Rv á €5.893,69.

4.2 Niet is omstreden dat de zakken basmatirijst met het opschrift [persoon 1] die [gedaagde] in 2010 in zijn winkel heeft verkocht en ten tijde van de beslaglegging in voorraad had nabootsingen waren van de door NRDN gebruikte zakken [persoon 1] basmatirijst en dat met deze zakken inbreuk werd gemaakt op het merkrecht van NRDN. Het verkopen (en het in de winkel te koop aanbieden en daartoe in voorraad hebben) van die namaakzakken was derhalve onrechtmatig, zodat de gevraagde verklaring voor recht toewijsbaar is. Ook de vordering om toe te laten dat de inbeslaggenomen zakken rijst worden vernietigd is - als niet bestreden - voor toewijzing vatbaar.

4.3 Voor vergoeding van de schade die NRDN daardoor heeft geleden is vereist dat het onrechtmatig handelen aan [gedaagde] kan worden toegerekend omdat dit te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens verkeersopvattingen voor zijn rekening komt.

4.6 [gedaagde] heeft de namaakzakken [persoon 1]-rijst - naar zijn zeggen - gekocht van een hem onbekende man en een hem onbekend Belgisch bedrijf en niet - zoals eerder - van een bekende groothandelaar, kennelijk zonder enige navraag te doen. De hiervoor weergegeven mededelingen van [gedaagde] en de door hem overgelegde koopbon en factuur vertonen onderlinge tegenstrijdigheden en deze roepen diverse vragen op die door [gedaagde] niet bevredigend zijn beantwoord.
De rechtbank komt op grond van een en ander tot de conclusie dat het feit dat het hier ging om namaakzakken voor rekening dient te komen van [gedaagde] en dat derhalve de onrechtmatige merkinbreuk aan [gedaagde] kan worden toegerekend.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10262

Boekenregisseur

Rechtbank Zwolle-Lelystad 29 september 2011, LJN BT6169 (Uitgeverij Waanders B.V. tegen gedaagde)

Arbeidsovereenkomst met beëindigingsovereenkomst met toestemming gebruik merknaam en domeinnaam inclusief mailadressen, onder de naam Uitgeverij Komma, dan wel " ' ", echter wel is verboden boeken uit te geven in de segmenten: beeldende kunst in relatie tot musea, overleden kunstenaars, fotografie, geschiedenis en mode/textiel, tenzij uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat men geen zaken met eiser wil doen. Onder last van een boetebeding.

Alle vorderingen worden afgewezen, omdat daarvoor het belang ontbreekt, dan wel niet aannemelijk is gemaakt. In citaten.

Inschrijving handelsregister: 4.4. "De inschrijving van Flevodruk Ideeën B.V. is gewijzigd, zodat de activiteit "Uitgeverijen van boeken" is verwijderd, geen belang bij de vordering meer"

Gebruik naam Uitgeverij in relatie met [A]: afgewezen
4.5.3. "nu [gedaagde] het woord "uitgeverij" terstond na de sommatie van Waanders van de website heeft verwijderd en Waanders niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] het voornemen heeft om de term "uitgeverij" in relatie met de naam "[A]" te gaan gebruiken."

Term boekenregisseur: afgewezen
4.6.3.  De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat de term "boekenregisseur" niet het uitgeven van boeken impliceert. Volgens het woordenboek van Van Dale is een regisseur, indien daaraan een ander zelfstandig naamwoord zoals "boeken" voorafgaat, een "functionaris met een coördinerende, toezichthoudende functie". Een uitgever daarentegen is een "ondernemer die boeken, tijdschriften, cd's e.d. uitgeeft". Met het gebruik van de term "boekenregisseur" in relatie tot [A] handelt [gedaagde] dan ook niet in strijd met artikel 6.3 van de beëindigingsovereenkomst.
Het verweer van Waanders dat er verwarring te duchten zou zijn omdat het woord "uitgeverij" op de website www.[B] staat en vanwege de vermelding in het handelsregister van "Uitgeverijen van boeken" als activiteit bij Flevodruk Ideeën B.V. gaat niet op nu [gedaagde] aan de sommaties van Waanders tot verwijdering van dat woord en die activiteit reeds heeft voldaan (zie hiervoor onder 4.4. en 4.5.).
De vorderingen sub 1 en 2 zullen worden afgewezen.

Verbod derden aan te zetten tot beëindigen van zakelijke relaties met Waanders: niet aannemelijk
4.7.3.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat Waanders niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] [E] heeft aangezet om de relatie met Waanders te beëindigen. Uit genoemde e-mail van [E] aan [gedaagde] van 15 augustus 2011 blijkt immers dat het [E] zelf is die de relatie met Waanders wenst te beëindigen.
In het geval het boek niet van [E] is maar van [H], zoals door [gedaagde] is gesteld en niet door Waanders is weersproken, heeft de e-mail van [E] aan Waanders van 4 augustus 2011 niet geleid tot een beëindiging van de relatie met Waanders, zodat er überhaupt geen sprake van kan zijn dat [gedaagde] een zakelijk contact heeft aangezet tot het beëindigen van de relatie met Waanders.
Nu ten aanzien van het boek "South African Beauty" niet is gebleken van enige onrechtmatigheid van [gedaagde] jegens Waanders ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de daarop ziende algemener geformuleerde vordering sub 3 toe te wijzen.

Aanpassing website in verband met orders: aangepast, geen belang
4.8.2.  [gedaagde] heeft gesteld dat hij de site reeds twee weken voor de zitting zodanig heeft aangepast dat geen boeken meer kunnen worden besteld omdat Waanders, in strijd met de beëindigingsovereenkomst, weigert boeken uit te leveren aan [A]. Verder is er slechts één klacht van één consument die in de periode van het tekenen van de beëindigingsovereenkomst een boek heeft besteld.
4.8.3.  Met de, onweersproken, stelling van [gedaagde] dat hij de website heeft aangepast, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van Waanders aan haar vordering sub 10 te ontvallen. De vordering sub 10 zal worden afgewezen.
Verder is de voorzieningenrechter met [gedaagde] van oordeel dat de enige door Waanders naar voren gebrachte klacht ziet op een bestelling die is gedaan in de periode dat de website is overgegaan van Waanders op [gedaagde]. Het lijkt dan ook meer te gaan om een eenmalige fout ontstaan bij die overgang dan om doelbewust handelen.

Achtergrond boekblad (link login).

IEF 10260

Indexeringsdiensten

Rechtbank Amsterdam 28 september 2011, HA ZA 09-2443 (Stichting BREIN tegen News-Service), LJN BU6271

Met dank aan Tim Kuik, Stichting BREIN en News|Service.com stuurde ons een persbericht

Auteursrecht. Verwijderen van content waar Usenet provider News-service geen toestemming voor heeft om deze te plaatsen op straffe van een forse dwangsom.

Uit't persbericht: De rechtbank Amsterdam heeft gisteren vonnis gewezen tegen de commerciële Usenet provider News-service Europe (NSE). Zij moet op straffe van een dwangsom van 50.000 euro per dag bestanden met illegale entertainment content van haar servers verwijderen. NSE was gedagvaard door stichting BREIN die rechthebbenden op films, muziek, games, interactieve software en boeken vertegenwoordigt. 

Het in Nederland gevestigde NSE is naar eigen zeggen Europa's grootste Usenet Service Provider (USP). NSE biedt tegen betaling toegang tot vele honderdduizenden entertainment bestanden die in nieuwsgroepen op haar servers staan. Het gaat daarbij om zogeheten 'binaries' waarin films, televisieseries, muziek, games en e-books zijn opgeslagen. Consumenten kopen die toegang via abonnementen van zogeheten 'resellers' van NSE  zoals bijvoorbeeld NewsXS. De beste illegale bestanden konden gevonden worden via indexeringsdiensten als het eerder al op vordering van BREIN verboden FTD die daarvan lijsten met verwijzingen aanlegde.

"Het verbod dat aan deze zeer grote Usenet aanbieder is opgelegd is een baanbrekende stap in de ontmanteling van de handel in toegang tot illegaal aanbod op Usenet", zegt BREIN directeur Tim Kuik. "Dit trekt de tweede poot onder het illegale deel van het Usenet vandaan. Eerder gebeurde dat met indexeerders als FTD. De derde en laatste poot zijn de resellers."

Het Usenet, een wereldwijd platform voor het uitwisselen van berichten, werd oorspronkelijk gebruikt om korte tekstberichten uit te wisselen. Nadat grotere werken zoals films, muziekalbums of games ook in zulke korte tekstbestanden omgezet konden worden is het Usenet zoals dat door commerciële Usenet aanbieders wordt aangeboden verworden tot een distributiesysteem voor illegale bestanden. De rechtbank Amsterdam concludeert dat sprake is van ongeautoriseerd openbaar maken, verveelvoudigen en onrechtmatig handelen. NSE wordt onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro per dag met een maximum van 1.000.000 euro veroordeeld binnen vier weken het inbreukmakend en onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden.

Volgens NSE zou sprake zijn van een louter technisch platform waarop zij slechts tijdelijk alfanumerieke bestanden opslaat. Zij zou op een lijn moeten worden gesteld met een ISP en daarom niet aansprakelijk zijn. De rechtbank oordeelt echter dat NSE verder gaat dan het ter beschikking stellen van strikt fysieke faciliteiten maar dat zij beheerskeuzes maakt, weet dat de binaire bestanden overwegend illegale content bevatten en daar geld mee verdient middels het sluiten van contracten met haar resellers.

De rechtbank overweegt verder dat van een Notice & Take Down procedure niet veel valt te verwachten want voordat rechthebbenden er achter zijn dat bepaalde content op de servers van NSE staat is het kwaad al geschied en is die content al gedeeld met andere Usenet aanbieders. Ook het argument van NSE dat zij de binaries niet zou kunnen filteren op ongeautoriseerde content staat volgens de rechtbank niet aan een verbod in de weg. De rechtbank oordeelt: "De grootschalige inbreuk op auteursrechtelijk beschermde werken maakt een dergelijk verbod noodzakelijk, terwijl de beperking tot binaries de maatregel proportioneel doet zijn in het kader van het beoogde doel, de bescherming van de vele auteursrechthebbenden."

De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad omdat de belangen van de bij BREIN aangeslotenen, mede gelet op het feit dat zo'n 80 tot 90% van de binaries illegale content bevat, zwaarder wegen dan de gevolgen die het verbod voor NSE heeft. Teneinde NSE in de gelegenheid te stellen mogelijk passende maatregelen te nemen (zoals wellicht het in overleg met BREIN plaatsen van een filter), stelt de rechtbank de termijn waarbinnen NSE uiterlijk aan dit vonnis dient te voldoen op vier weken na betekening.

Het vonnis ziet niet op korte tekstartikelen waar het oorspronkelijke Usenet voor bedoeld is. Het gaat BREIN dan ook niet om het verbieden van Usenet maar om het stoppen van de grootschalige inbreuk op auteursrechten die nu dagelijks plaatsvindt via de dienst van NSE en andere commerciële Usenet Service Providers.

Lees het persbericht hier (link), News|Service.com persbericht (link), lees het vonnis hie (LJN / pdf)