Overige  

IEF 10225

Tricks of the trade

Rechtbank Utrecht 21 september HA ZA 10-1860 (1-2-3 Huis B.V. tegen Ballast Nedam)

Met dank aan Paul Reeskamp, Klos Morel vos Schaap.

Stukgelopen samenwerking. Know how. Geheimhouding. 1-2-3 Huis houdt zich bezig met zogenaamde 'prefab huizen'. Ballast Nedam heeft interesse geuit en heeft geheimhoudingsverklaring ondertekend, tijdens een bezoek aan 1-2-3 Huis fabriek heeft een medewerker foto's genomen. Het aanbod van 1-2-3 Huis is afgewezen, en de gemaakte foto's gevorderd en teruggekregen. Iets later is een artikel verschenen met titel "Ballast Nedam bouwt IQ-woning" waaruit blijkt dat Ballast Nedam prefab woningen produceert onder de naam iQwoning.

Beroep op geheimhoudingsverklaring dat ziet op zowel bouwtechnische als financiële informatie wordt afgewezen, omdat

"diverse onderdelen van het prefab-systeem van 1-2-3 Huis voor derden kenbaar zijn uit openbaar toegankelijke informatie:
- de aan 1-2-3 Huis verleende octrooien,
- de door 1-2-3 Huis zelf op haar website en in kranten openbaar gemaakte informatie,
- het vanaf de openbare weg volgen van het bouwproces van 1-2-3 Huis.

Uit de octrooien en de door 1-2-3 Huis zelf openbaar gemaakte informatie zijn zowel de algemene aspecten als diverse details van het bouwconcept van 1-2-3 Huis af te leiden. De rechtbank wijst in dit verban onder meer op de door Ballast Nedam en Ballast Nedam Ontwikkeling overlegde tekst, foto's en video's van de website 1-2-3 Huis en de publicaties in de media." (r.o. 4.12)

en de vordering betreft de financiële informatie over haar bouwconcept is onvoldoende onderbouwt. Overige wanprestatie en onrechtmatige daadsvorderingen worden afgewezen. 1-2-3 Huis wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.

4.17 voor zover de verklaring van 1-2-3 Huis ter comparitie dat het Ballast Nedam Ontwikkeling met name te doen was om de 'tricks of the trade', ziet op meer dan de (vertrouwelijke) bouwtechnische en financiële informatie over het bouwconcept van 1-2-3 Huis, heeft zij onvoldoende onderbouwd welke andere informatie dit dan betreft en op basis waarvan Ballast Nedam Ontwikkeling heeft moeten begrijpen dat die 'andere informatie' ook onder de geheimhoudingsverklaring was begrepen.

Meer informatie: www.iq-woning.nl

IEF 10224

In dit 'grijze gebied'

Rechtbank Amsterdam 21 september 2011, LJN BV3653  (Talpa tegen Endemol), grosse HA ZA 10-3366

Met dank aan Paul Reeskamp & Laura van Gijn, Klos Morel Vos Schaap

Contractrecht inzake tv-formats. Samenwerking inzake beoogde productie en exploitatie van televisieformats in een aantal landen, vastgelegd in een Creative Cooperation Agreement (CCA). De samenwerking kwam niet tot stand en ter beëindiging en ontvlechting van de relatie zijn een Settlement Agreement (SA) en een IP Agreement (IPA) overeengekomen.

Er hebben pitches plaatsgevonden bij Franse omroep TF-1 omtrent het door Endemol gecreërde format "Love is Blind", gelijkend op "Dating in the Dark", waarmee het inmiddels zesvoudig uitgezonden Franse programma "L'Amour est Aveugle" overeenstemming vertoont.

Verklaring van recht wordt gegeven (r.o. 4.1-4.10). Er wordt geen auteursrechtelijk betwistingsverbod opgelegd, er bestaat geen rechtsregel die dergelijk verbod kan dragen. (r.o. 4.11). Geen exploitatieverbod, omdat vordering ruim is geformuleerd en het zo kan zijn dat een bewerking van DITD in dit 'grijze gebied' komt (4.12). Geen ongedaanmakingsbevel, noch instructie bevel aan dochters, noch rekening en verantwoording noch schadevergoeding of dwangsommen.

Proceskosten ex liquidatietarief, nu in de SA geen bepalingen staan die wijzen op voorkomen van inbreuk op auteursrechten, maar slechts vermeld dat Endemol geen recht heeft op content (formats) en dat de exploitatie zonder licentie verboden is (geen 1019h Rv)

In reconventie worden vorderingen afgewezen, aangezien de vorderingen voor 50% een auteursrechtelijke grondslag hebben en voor de rest wordt aansluiting gezocht bij IE-indicatietarieven.

5.1. Verklaart voor recht dat Endemol B.V. en/of Endemol International B.V. jegens Talpa toerekenbaar te kort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen onder de SA door te bevorderen, althans door niet te beletten, dat Endemol Frankrijk en Secret Prod ten behoeve van de Franse omroep TF-1 het programma hebben geproduceerd.

Lees het vonnis hier (LJN BV3653, schone pdf, grosse HA ZA 10-3366)

 

IEF 10220

Beoordeling van de onverenigbaarheid

Rechtbank 's-Gravenhage 25 augustus 2011, LJN BT2370 (Witsenburg Natural Product B.V. tegen Ojibwa Deroeck B.V.B.A.)

Auteursrecht met internationaal element betreft uitvoerbaarheid. Betreft gestelde inbreuk door Ojibwa op auteursrechten op Nederlandse vertaling van het Engelse boek "Fats that heal, fats that kill" (Heilzame vetten, dodende vetten). Diverse tegengestelde voorlopige maatregelen gevorderd en gekregen in Nederland en België.

De beslissing in een hoofdzaak kan afwijken van, of tegenstrijdig zijn met, de beslissing in een kortgedingprocedure. De bodemrechter is niet gebonden aan het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter.

Samenvatting van procedures (redactie houdt zich aanbevolen voor toezending):
Vzr. Rechtbank Middelburg 1 juli 2003: afwijzing gevorderde
Hof 's-Gravenhage 29 september 2005 (tussenarrest): vernietiging en verboden inbreuk
Beschikking beslagrechter Dendermonde 6 januari 2006: beslag
Hof 's-Gravenhage 21 februari 2008 (eindarrest): opgave van verkoop met dwangsom
Rechtbank van eerste aanleg Dendermonde 10 oktober 2008: vorderingen afgewezen, tegenvordering toegewezen: staken van negatieve publiciteit en opheffing van beslag
Hof van Beroep Gent 3 mei 2010: bevestiging en verbod negatieve publiciteit wordt vervangen door verbod om Ojibwa slecht te maken, schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag.
Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 23 december 2010: verlof tenuitvoerlegging van rechtbank van eerste aanleg Dendermonde en hof van beroep Gent.

Verzet tegen verleend verlof tot tenuitvoerlegging. Art. 43 en 45 EEX en 257 Rv. Geen onverenigbaarheid tussen in Nederland uitgesproken vonnis in kort geding en in België uitgesproken bodemzaak. Uit r.o. 4.7: In de onderhavige zaak tussen verzoekster en Ojibwa staat echter een kortgedingvonnis (voorlopige voorziening) tegenover een vonnis in een bodemzaak, waarbij de uitspraak van de bodemrechter steeds prevaleert. Verzoekster wordt veroordeeld in proceskosten.

4.3.Artikel 45, eerste lid, van de EEX-verordening bepaalt dat de verklaring van uitvoerbaarheid door het gerecht dat oordeelt over het ingestelde rechtsmiddel slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden wordt geweigerd of ingetrokken. [verzoekster] beroept zich op de grond van artikel 34, derde lid (onverenigbaarheid).

4.5.Artikel 257 Rv bepaalt dat de beslissing in kort geding geen nadeel mag toebrengen aan het bodemgeschil. Dit houdt in dat de bodemrechter het geschil dient te beslissen zonder zich iets aan te trekken van de voorlopige voorziening. Hieruit volgt dat de beslissing in de bodemzaak kan afwijken van de beslissing in kort geding in dezelfde zaak tussen dezelfde partijen.

4.6.Voor de beoordeling van de onverenigbaarheid van de Belgische en Nederlandse uitspraken moet worden nagegaan of die beslissingen rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten. Uit het voorgaande volgt dat die situatie zich hier niet voordoet, zodat de Belgische uitspraken in de bodemprocedure niet gezien kunnen worden als onverenigbaar met de in Nederland gegeven uitspraken in kort geding.

4.7. [verzoekster] heeft nog verwezen naar een uitspraak van het EG-Hof van Justitie van 6 juni 2002 in de zaak Italian Leather / Weco [red. link toegevoegd]. In die uitspraak wordt in alinea 41 overwogen dat het weinig ter zake doet of de betrokken beslissingen zijn gegeven in het kader van een kort geding dan wel van een bodemprocedure en dat beslissingen in kort geding, evenals de andere betrokken beslissingen, aan de regels inzake onverenigbaarheid zijn onderworpen. In het arrest wordt vervolgens geconcludeerd dat een buitenlandse beslissing in kort geding waarbij een schuldenaar wordt gelast bepaalde handelingen achterwege te laten, onverenigbaar is met een beslissing in kort geding in de aangezochte staat tussen dezelfde partijen waarbij het treffen van een dergelijke maatregel wordt geweigerd. Die uitspraak heeft dus enkel betrekking op kortgedingvonnissen, waarvan de rechtsgevolgen tegenstrijdig kunnen zijn. In de onderhavige zaak tussen [verzoekster] en Ojibwa staat echter een kortgedingvonnis (voorlopige voorziening) tegenover een vonnis in een bodemzaak, waarbij de uitspraak van de bodemrechter steeds prevaleert.

4.8.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10218

De benaming "opdrachtbevestiging'

Kantonrechter Rechtbank Leeuwarden 9 september 2011, LJN BT2369 (Dutch Windmill Publishers C.V. tegen Maaltijdservice Noord)

Als randvermelding met een herinnering aan KvK-factuurzaken. Misleiding. Verspreiding kleurplaten met advertentie en logo's.

Overeenkomst tot plaatsing van advertentie op kleurplaten en kinderpuzzels die vervolgens worden verspreid. Weliswaar wordt bij de waarschuwing op de website van MMP en op www.kindenziekenhuis.net DWP genoemd als één van de bedrijven die de naam van MMP misbruikt en doet alsof ze het knutselboek "Kind en Ziekenhuis" uitgeeft, maar bij gebreke van nadere concrete informatie, kan de kantonrechter hier niet de conclusie aan verbinden dat DWP zich hier inderdaad schuldig aan maakt. Vooralsnog blijft het de verklaring van DWP tegenover die van MSNoord.

De wijze waarop offerte wordt uitgebracht en wijze waarop tarieven kenbaar worden gemaakt misleidend: Offerte met de benaming "opdrachtbevestiging" wordt de indruk gewekt dat er reeds een overeenkomst tot stand is gekomen. Echter MSNoord had zich ervan te vergewissen waarvoor zij haar akkoord gaf. Echter nu niet is gebleken dat verspreiding daadwerkelijke is geschiedt, rust op MSNoord geen betalingsverplichting.

5.2.  Voorts overweegt de kantonrechter dat de wijze waarop DWP haar offerte uitbrengt als misleidend kan worden gekwalificeerd. Een offerte behoort immers een aanbod te zijn, dat al dan niet aanvaard kan worden. Met de benaming "opdrachtbevestiging' wordt echter de indruk gewekt dat er reeds een overeenkomst tot stand gekomen is, die nog slechts bevestigd hoeft te worden.

Daarnaast zijn ook de wijze waarop DWP in haar opdrachtbevestiging de tarieven kenbaar maakt als misleidend aan te merken. Enerzijds omdat de prijs kennelijk nog dient te worden vermeerderd met een tweetal toeslagen, waarvan één niet in een bedrag is uitgedrukt, maar in een percentage. Alle prijzen/toeslagen staan ook niet bij elkaar vermeld. Anderzijds omdat nergens uit blijkt dat de genoemde tarieven het bedrag per verspreiding is, zoals door DWP gesteld. MSNoord mocht er naar het oordeel van de kantonrechter vanuit gaan dat de vermelde tarieven betrekking hadden op het totaal van de aangeboden zes verspreidingen.

Daarnaast kan de kantonrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat DWP opzettelijk de werkwijze hanteert van twee afzonderlijke opdrachtbevestigingen met een tussenpoos van ongeveer twee weken, waarbij in de eerste opdrachtbevestiging een fout in de advertentie zit. De kantonrechter verwijst in dat verband naar de door MSNoord overgelegde stukken van de firma Meton. Ook in die advertentie stond eenzelfde fout (verwisseling van de letters van de postcode) in de advertentietekst. De kantonrechter sluit niet uit dat DWP met deze handelwijze probeert te bewerkstelligen dat de opdrachtgever met de ontvangstbevestiging voor de tweede opdracht in de veronderstelling verkeert akkoord te verlenen voor de eerste gecorrigeerde opdracht. DWP heeft dit ook niet betwist. DWP heeft er geen verklaring voor gegeven waarom zij niet voor beide producten gelijktijdig een opdrachtbevestiging verstuurt.

Dat DWP ten opzichte van MSNoord gebruik heeft gemaakt van het logo van Oxfam Novib is niet gebleken, zodat dit in het onderhavige geval geen rol kan spelen.


5.3.  Een en ander laat echter onverlet dat het op de weg van MSNoord had gelegen om zich ervan te vergewissen waarvoor zij haar akkoord gaf. Daartoe had MSNoord de opdrachtbevestigingen nauwkeuriger moeten lezen en er niet blindelings op mogen vertrouwen dat zij hiermee instemde met een advertentie in het kleurboek "Kind en Ziekenhuis". Voor zover MSNoord al gedwaald heeft, dient deze dwaling naar het oordeel van de kantonrechter voor haar rekening te blijven.

5.4. De kantonrechter is echter van oordeel dat op MSNoord geen betalingsverplichting rust, nu DWP, ondanks de gemotiveerde betwisting van de zijde van MSNoord, niet heeft aangetoond dat zij voldaan heeft aan haar verplichting tot verspreiding van de kleur- en puzzelplaten. DWP heeft in dat kader immers slechts een lijst met zes namen van fysiotherapiepraktijken in de omgeving van Menaam overgelegd. Uit niets blijkt echter dat zij de door haar bedoelde kleur- en puzzelplaten ook onder deze praktijken heeft verspreid en zo ja, in welke oplages dit is geschied. MSNoord daarentegen heeft gemotiveerd aangevoerd dat uit navraag bij de door DWP opgegeven adressen is gebleken dat de gestelde levering van de kleur- en puzzelplaten niet heeft plaatsgevonden. DWP heeft hier niet meer op gereageerd.

5.5. Op grond van het bovenstaande zal de kantonrechter de vordering van DWP afwijzen en de vordering van MSNoord tot terugbetaling van het bedrag ad € 2.160,56 toewijzen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10217

Het illegaal afluisteren

Rechtbank 's-Hertogenbosch 20 september 2011, LJN BT1882 (BNN afluisteren)

Als randvermelding. Strafrecht. Mediarecht. Rechtspraak.nl: Verdachte, een publieke omroepvereniging, reikt een presentator van RTL-Boulevard een verzonnen prijs uit in de vorm van een beeldje. In dat beeldje wordt opnameapparatuur geplaatst, waarmee gesprekken die de presentator buiten zijn woning voert, worden opgenomen. Verdachte wil de opnames uitzenden in een satirisch t.v-programma. Doel is volgens verdachte de privacyschending in de roddeljournalistiek kritisch te belichten. De directie geeft toestemming voor de heimelijke opnames. Enkele dagen na de overhandiging van het beeldje wordt de presentator met de opnames geconfronteerd. Hij weigert toestemming de opnames te gebruiken voor het tv-programma. Ze worden daarna ook niet publiek gemaakt.

De rechtbank verwerpt het verweer dat strafvervolging in strijd is met artikel 10 van het EVRM. In dit geval dient de eerbiediging van het recht van privacy (artikel 8 van het EVRM) zwaarder te wegen dan het recht van vrije nieuwsgaring (artikel 10 van het EVRM). De heimelijke opnames waren niet bedoeld om een ernstige maatschappelijke misstand te signaleren. Er is ook niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste: om het beoogde doel te bereiken waren er alternatieven voorhanden, waarbij de privacy van de presentator niet zou worden geschonden. De rechtbank legt verdachte een geldboete op van 2500 euro en €750 immateriële schadevergoeding.

In een reactie van BNN: “Verrassend en erg grappig dat Verlinde er zo hard en zo lang voor heeft gestreden om de privacy van BN’ers te beschermen, terwijl juist hij degene is die zich schuldig maakte aan het uitzenden van stiekeme filmpjes en beelden van bewakingscamera’s. Goed nieuws dat de rechter nu heeft bepaald dat dit soort praktijken tot het verleden behoort. Natuurlijk hebben wij de wet overtreden, maar in dit geval heiligt het doel de middelen.”

De Alberttape: VOC (YouTube)
BRON: Rechtspraak.nl en MediaReport

IEF 10193

Een neutraal karakter

Rechtbank Amsterdam 15 september 2011, LJN BS8892 (Duizend Jaar Kruiden B.V. tegen gedaagde / Synnray B.V.)

In navolging van IT 506. Vordering tot het verwijderen van een uitlating op een discussieplatform (in het chinees) op internet afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitlating binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting valt. Eveneens een auteursrechtenclaim, maar die wordt afgewezen. De foto's hebben overigens een neutraal karakter (in deze context kan dit dubbelzinnig worden opgevat).

3.2. (...) Ook zijn er zonder toestemming van Duizend Jaar Kruiden foto’s van haar bedrijfsruimte op gogodutch geplaatst, hetgeen in strijd is met haar auteursrecht.

4.7.  Tot slot heeft Duizend Jaar Kruiden nog bezwaar gemaakt tegen de foto’s van haar bedrijfsruimte op gogodutch. Onduidelijk is echter wie die foto’s (die overigens een neutraal karakter hebben) heeft geplaatst en – mocht op die foto’s auteursrecht rusten – wie de maker van die foto’s is. Dit bezwaar van Duizend Jaar Kruiden dan derhalve niet bijdragen tot het toewijzen van (een van) de vorderingen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10191

Gênant en beschamend (schadestaat)

Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2011, LJN BT1877 ([A] tegen GeenStijl.nl)

In navolging van KG IEF 8217, bodem IEF 8992 en executie IEF 9405, de schadestaatprocedure.

Portretrecht en onrechtmatige publicatie. Een filmpje van een dronken student die met "Majesteit" aangesproken diende te worden. Nadat het op de site studenten-tv is geplaatst, werd GeenStijl erop geattendeerd en heeft het filmpje middels haar video-site dumpert.nl ook beschikbaar gemaakt. Door de montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij geplaatst zijn, maken het tot meer dan een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, aldus de rechtbank: Geenstijl heeft [ A] publiekelijk vernederd, tot twee keer toe en in de wetenschap dat reaguurders vele (kwestsende) comments zouden plaatsen.

Het is een bewuste keus van GeenStijl om het filmpje met de onnodige grieven teksten te plaatsten en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken, des te meer door herpublicatie. De omvang van de immateriële schade moet worden geschat:  enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam.

Gestelde studievertraging en  verminderde kansen op werk wordt niet meegerekend in de schade, immers "niet [is] betwist dat [A] uit de onderhavige procedure (blijkens diverse mediapublicaties) naar voren komt als een strijdvaardig persoon."

De rechtbank acht een schadevergoeding van €10.000,- billijk.

 

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade gelet op het onrechtmatig handelen van GeenStijl en de aard van de schade aan GeenStijl kan worden toegerekend. Het is een bewust keuze geweest van GeenStijl om het filmpje met de onnodig grievende teksten te plaatsen en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken. Dit geldt des te meer voor de herpublicatie, waarmee uitvoering wordt gegeven aan het dreigement dat het filmpje opnieuw zou worden geplaatst als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Die publicatie is in zoverre te zien als een bewuste ‘wraakactie’. Dit vindt ook steun in de woorden: “Dan kun je het krijgen ook”. GeenStijl was zich welbewust van wat zij deed, als ook van het feit dat de herpublicatie aanleiding zou zijn voor reaguurders opnieuw kwetsende comments te plaatsen. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding voor een ruime toerekening van de (misschien niet op alle punten direct voorzienbare) schade. Dat een en ander een aantasting van de eer en goede naam van [A] inhoudt, is iets dat GeenStijl wist, althans behoorde te weten. Dat dit ook genoemde psychische storingen tot gevolg zou hebben bij een student die het niet gewend is op deze manier in de spotlight te staan is geen onwaarschijnlijk gevolg van het handelen van GeenStijl.

4.4.  De omvang van de immateriële schade moet door de rechtbank worden geschat. Die schade betreft enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam van [A]. Met betrekking tot het psychisch leed kan worden vastgesteld dat sprake is van beduidend meer dan een enkel psychisch onbehagen. Gelet op de door [C] beschreven storingen zijn de opgetreden storingen zo ernstig dat deze een aantasting in de persoon opleveren. Deze zijn ernstiger gebleken dan ten tijde van het schrijven van zijn brief het geval leek. Korte tijd later diende [A] zich immers tevens onder behandeling te stellen in verband met een eetstoornis, waarvan de rechtbank gelet op het tijdsverloop eveneens aannemelijk voorkomt dat deze het gevolg is van de onrechtmatige publicaties van GeenStijl.

4.6.  Wat de in aanmerking te nemen omstandigheden betreft, houdt de rechtbank rekening met de aard van de onrechtmatige gedragingen en de aard van de schade. Anders dan GeenStijl, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, maar niet meer dan dat. De montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij zijn geplaatst, maken het tot veel meer dan dat. GeenStijl heeft [A] publiekelijk vernederd. Zij heeft er tot twee keer toe bewust voor gekozen om het beschamende filmpje te plaatsen en dit tot twee keer toe voorzien van denigrerende en vernederende teksten. GeenStijl heeft dit met geen ander doel gedaan dan ‘voor de lol’ en in het geval van de herpublicatie als het gestand doen van het dreigement het filmpje weer op de site te zetten als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Met name die herpublicatie weegt in het geheel van feiten en omstandigheden voor de rechtbank zwaar. GeenStijl heeft de publicatie beide keren bovendien gedaan in de wetenschap dat reaguurders vele (kwetsende) comments zouden plaatsen. Anders dan GeenStijl betoogt, zijn die comments wel degelijk van belang bij het schatten van de schade. (...)

4.10.  De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank [A] een schadevergoeding zal toekennen van € 10.000,00.
IEF 10179

Voortdurend onder T1 verband

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, HA ZA 08-3970 (Bacardi And Company Ltd. tegen van Caem International B.V.)

Merkenrecht. Parallelimport en Administratief Geleide Document (AGD), na de bewijsopdracht uit het tussenvonnis en incident (IEF 7867), het eindvonnis. Werking AGD: Het vervoer van onveraccijnsde accijnsproducten vindt plaats met een Administratief Geleide Document (AGD). De afzender van een AGD is altijd een AGP-houder. De ontvanger kan ook een AGP-houder zijn, of een ‘Geregistreerd Bedrijf'.  Een Geregistreerd Bedrijf mag onveraccijnsde goederen in ontvangst nemen en daarover de accijns betalen. Een Geregistreerd Bedrijf mag dus geen onveraccijnsde goederen in opslag hebben (maco.nl).

Het is niet ongebruikelijk om eerst goederen in T1 verband op te slaan en gedurende de opslag T2 of AGD status te verkrijgen.  Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Van Caem overgelegde twee documenten dan ook onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de betreffende partij Bacardi producten voortdurend onder T1 verband is opgeslagen door Van Caem. Van Caem is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals reeds overwogen onder 4.9. van het tussenvonnis heeft Van Caem derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van Bacardi door gedecodeerde Bacardi producten ter verhandeling in voorraad te hebben (r.o. 2.5).

Resultaat: Inbreukverbod (2.6) met dwangsom (2.7), aansprakelijk en schadevergoeding (2.8.), Winstafdracht niet cumulatief met schadevergoeding (2.9), Geen afgifte van de voorraad, dit komt Bacardi slechts toe bij wijze van schadevergoeding (2.10), Doen van opgave (2.11), Inzage in beslagen administratie  (2.12), Kosten van beslaglegging, echter geen rente op rente (2.13) en proceskostenveroordeling incidenteel vonnis Van Caem krijgt proceskosten vergoed: ogv liquidatietarief, in de hoofdprocedure en in tussenvonnis krijgt Bacardi proceskosten o.g.v. 1019h Rv vergoed.

2.5. Van Caem heeft geen bewijs aangebracht van haar stelling dat het niet mogelijk is opgeslagen goederen waarvan de status is gewijzigd van T1in T2/AGD, vervolgens weer T1 status te laten verkrijgen zonder dat de goederen fysiek worden uitgevoerd naar een bestemming buiten de EER. Bij de huidige stand van de procedure, waarbij aan Van Caem een bewijsopdracht was verleend, had dat wel op haar weg gelegen. Bij gebreke daarvan en in het licht van de gemotiveerde betwisting door Bacardi, is de rechtbank niet overtuigd van de juistheid van dit betoog van Van Caem. De stelling van Van Caem dat het terugdraaien van de T1 status onlogisch is omdat er dan al accijns is betaald, overtuigt de rechtbank evenmin. Van Caem erkent zelf al in een voetnoot bij haar nadere akte tot uitlating dat bij de plaatsing in AGD-status vooralsnog geen accijns wordt geheven. Het argument van Van Caem dat deze handelwijze onnodige accijnskosten zou opleveren, geldt derhalve niet voor goederen die onder AGD verband worden opgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Van Caem overgelegde twee documenten dan ook onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de betreffende partij Bacardi producten voortdurend onder T1 verband is opgeslagen door Van Caem. Van Caem is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals reeds overwogen onder 4.9. van het tussenvonnis heeft Van Caem derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van Bacardi door gedecodeerde Bacardi producten ter verhandeling in voorraad te hebben.

(Neven-)vorderingen

Inbreukverbod 2.6. Gezien hetgeen onder 4.4. en 4.6. van het tussenvonnis en 2.5. van dit vonnis is overwogen, concludeert de rechtbank dat Van Caem in 2007 inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi in de Gemeenschap door de transactie met Cobana Distribution Rights, in de jaren 2008 en 2009 446 inbreukmakende transacties heeft verricht en daarnaast nog inbreuk heeft gemaakt door de verhandeling van gedecodeerde producten in 2006. Op grond van deze inbreuken is het door Bacardi gevorderde inbreukverbod toewijsbaar. De rechtbank stelt de termijn waarop het verbod ingaat op twee weken, daar Van Caem binnen die termijn redelijkerwijs het verbod moet kunnen naleven.

Dwangsom 2.7. De bij het inbreukverbod gevorderde dwangsom is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank een dwangsom van € 500,- per product voldoende acht en de dwangsommen zal maximeren op € 750.000,-.

Aansprakelijk en schadevergoeding 2.8. Bacardi vordert voorts een verklaring voor recht dat Van Caem aansprakelijk is voor alle schade die zij ten gevolge van de merkinbreuken door Van Caem heeft geleden en veroordeling van Van Caem om die schade, te berekenen aan de hand van de opgave door Van Caem en/of aan de hand van de inzage in de in conservatoir beslag genomen bescheiden van Van Caem, althans nader op te maken bij staat, te vergoeden. Van Caem is aansprakelijk voor de door Bacardi ten gevolge van de inbreuken geleden schade. Daar Bacardi thans onvoldoende heeft gesteld betreffende de omvang van haar schade (zij vordert juist opgave van gegevens om de schade vast te kunnen stellen) maar wel aannemelijk is dat Bacardi schade heeft geleden, dient de hoogte van die schade bij staat te worden opgemaakt. De gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is derhalve toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De rechtbank ziet niet in welk belang Bacardi daarnaast nog heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat Van Caem aansprakelijk is voor alle schade die zij ten gevolge van de merkinbreuken heeft geleden, zodat die niet zal worden toegewezen.

Winstafdracht niet cumulatief met schadevergoeding 2.9. Naast schadevergoeding vordert Bacardi winstafdracht. Ter comparitie heeft Bacardi verklaard dat zij na de gevorderde opgave door Van Caem een keuze wil maken tussen vergoeding van de door haarzelf gederfde winst en afdracht van de door Van Caem genoten winst. Van Caem heeft geen uitdrukkelijk beroep gedaan op de uitzondering op het recht op winstafdracht voor inbreuken die niet te kwader trouw zijn gemaakt. Nu in overweging 4.5. van het tussenvonnis is vastgesteld dat Van Caem zelf in ieder geval 446 zendingen niet-uitgeputte Bacardi producten in de Gemeenschap in het verkeer heeft gebracht en uit de prijslijsten van Van Caem blijkt dat zij zich bewust is van het feit dat zij ook gedecodeerde producten verhandelt, is er sprake van inbreuk te kwader trouw in de zin van artikel 2.21 lid 4 BVIE. Ook overigens vormen de omstandigheden van het geval geen aanleiding om deze vordering af te wijzen. Bacardi heeft echter slechts een gerechtvaardigd belang bij winstafdracht, voor zover er geen sprake is van cumulatie daarvan met een (in een schadestaatprocedure toe te wijzen) schadevergoeding voor de winstderving van Bacardi zelf. De winstafdracht- en schadevergoedingsvorderingen zijn derhalve slechts toewijsbaar onder de voorwaarde dat ze niet cumulatief ten uitvoer worden gelegd.

Geen afgifte van de voorraad 2.10. Bacardi vordert voorts overdracht van de door Van Caem in voorraad gehouden Bacardi producten op grond van artikel 2.22 lid 1 BVIE. Dat artikel geeft Bacardi echter slechts het recht om vernietiging van deze producten door Van Caem te vorderen. Het recht op afgifte komt Bacardi slechts toe bij wijze van schadevergoeding, doch Bacardi vordert geen vergoeding van haar schade middels afgifte. Deze vordering van Bacardi komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

Doen van opgave van deelnemende derden 2.11. In het licht van de hiervoor vastgestelde inbreuken en het recht op schadevergoeding danwel winstafdracht, is de vordering tot het doen van opgave van leveranciers, aantallen ingekochte en/of door leveranciers geleverde inbreukmakende Bacardi producten, inkoopprijzen, leverdata, voorraad, afnemers, aan afnemers geleverde aantallen, verkoopprijzen, netto winst en winstberekening eveneens toewijsbaar. De opgave betreft uitsluitend inbreukmakende Bacardi producten, waaronder de rechtbank verstaat alle in de Gemeenschap door Van Caem ingekochte, geleverd gekregen, (al dan niet door derden voor Van Caem) in voorraad gehouden, verkochte en/of geleverde Bacardi producten waarvan (i) de productcodes op het product zijn verwijderd of waarvan (ii) door Van Caem niet wordt aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht of dat zij uitsluitend T1 status hebben gehad en derhalve bij voortduring uitgezonderd zijn gebleven van het vrij verkeer van goederen in de Gemeenschap (hierna tezamen te noemen: ‘Inbreukmakende Bacardi Producten’). Bacardi producten die aanvankelijk door Van Caem met T1 status bij douane-expediteurs in de Gemeenschap in voorraad zijn gehouden en vervolgens zijn vrijgemaakt, vallen derhalve onder de opgave, conform hetgeen in 4.6. van het tussenvonnis is overwogen. Bij een afzonderlijke opgave daarvan, zoals door Bacardi gevorderd, heeft zij derhalve geen belang. Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat Van Caem gedurende meerdere jaren inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi en Bacardi gemotiveerd heeft gesteld dat Van Caem mogelijk ook al in 2003, 2004 en 2005 inbreuk maakte, is een opgave vanaf 1 januari 2003 toewijsbaar. De gevorderde accountantscontrole over de opgave is eveneens toewijsbaar. Nu Van Caem een inbreukverbod op straffe van een dwangsom opgelegd krijgt en opgave dient te doen van de door haar ingekochte, geleverd gekregen en in voorraad gehouden inbreukmakende Bacardi Producten, ziet de rechtbank niet in welk rechtens te respecteren belang Bacardi daarnaast nog heeft bij de door haar gevorderde opgave van de hoeveelheden Bacardi producten die naar haar onderweg zijn maar nog niet zijn geleverd, zodat Van Caem daarvan geen aparte opgave hoeft te doen. De gevorderde dwangsom in verband met het doen van opgave is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank een dwangsom van € 5.000,- per dag proportioneel acht en daar een maximum van € 500.000,- aan zal verbinden. De termijn waarbinnen deze opgave en de accountantscontrole daarover dienen plaats te vinden zal worden gesteld op 3 maanden, nu de opgave betrekking heeft op een periode van meer dan zes jaar, Van Caem heeft gesteld zo lang nodig te hebben en Bacardi die stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.

Inzage in beslagen administratie 2.12. Bacardi vordert voorts inzage in de door haar in beslag genomen administratie. Gezien de toe te wijzen opgave van de inkoop-, voorraad- en verkoopgegevens, te controleren door een registeraccountant, heeft Bacardi slechts belang bij deze vordering voor zover het inzage van de administratie door de accountant bij de controle van de opgave betreft. In zoverre zal deze vordering worden toegewezen.

Kosten van beslaglegging, echter geen rente op rente 2.13. Van Caem is voorts de kosten van de beslaglegging op 19 september 2008 en de gerechtelijke bewaring verschuldigd. Nu uit de door Bacardi in het geding gebrachte kostenspecificatie en de daarbij behorende facturen van de gerechtelijk bewaarder en deurwaarder blijkt dat Bacardi kosten heeft gemaakt ter hoogte van het door haar gevorderde bedrag van € 9.669,63 is de gevorderde verklaring voor recht dat Van Caem dit bedrag verschuldigd is toewijsbaar. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd, die berekend dient te worden vanaf 9 oktober 2008 nu uit de onderliggende facturen en administratie blijkt dat deze kosten niet op de dag van beslaglegging maar pas op die datum zijn voldaan door haar advocaat. De door Bacardi gevorderde ‘rente op rente’ per jaar valt van rechtswege al onder de wettelijke rente, zodat Bacardi geen belang heeft bij de afzonderlijke toewijzing daarvan.

Proceskosten

2.14. Bacardi is bij incidenteel vonnis van 8 april 2009 veroordeeld in de kosten van het incident tot zekerheidstelling. Van Caem heeft echter geen opgave gedaan van haar volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv, zodat Bacardi veroordeeld zal worden in de kosten  in dat incident op de voet van het liquidatietarief, aan de zijde van Van Caem door de rechtbank begroot op € 452,- salaris advocaat.

2.15. In de hoofdprocedure zal Van Caem als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten. Deze procedure heeft zowel de handhaving van rechten van intellectuele eigendom als de onrechtmatige daad als grondslag, zodat de door Bacardi gevorderde proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv toewijsbaar is voor zover de procedure op de rechten van intellectuele eigendom betrekking heeft. De rechtbank schat het gedeelte van de procedure dat ziet op de handhaving van deze rechten op 90%.

2.16. De vorderingen van Bacardi in het incident tot het doen van opgave en het verlenen van inzage zijn in het tussenvonnis afgewezen omdat diezelfde vorderingen reeds in het hoofdgeding toewijsbaar waren. Om die reden zal de rechtbank Van Caem tevens veroordelen in de kosten van het door Bacardi opgeworpen incident tot opgave en inzage. Het incident had volledig betrekking op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom, zodat de proceskostenveroordeling in het incident in zijn geheel op de voet van artikel 1019h RV toewijsbaar is.

Lees het vonnis hier (.doc-bestand, pdf, schone pdf en tussenvonnis 22 december).

IEF 10156

Zonder goedkeuring geplaatst

Vrz. Rechtbank Maastricht 8 augustus 2011, LJN BR7084 (Vof Baas in Zorg tegen Uitgeversmaatschappij De Limburger B.V.)

Even een zijsprong: Mediarecht. Rectificatie, krantenartikel, onderzoeksplicht, maatschappelijke zorgvuldigheid, vrijheid van meningsuiting, onrechtmatig, substantiëringsplicht, bronbescherming, hoor en wederhoor. Artikel 10 lid 2 EVRM, 6:162 BW 6:167 BW, 8:29 AwB,

De Limburger weigerde echter het door BIZ aangekondigde kort geding, voor het geval dat BIZ de definitieve tekst zou afkeuren, af te wachten en plaatste op 23 juli 2011, zonder dat BIZ deze definitieve versie had goedgekeurd, op de voorpagina van alle edities van zowel Dagblad De Limburger als van Limburgs dagblad een artikel met de kop: “Zorgbedrijf in opspraak” en met de subkop: “PGB’s Politie en Verzekeraar onderzoeken mogelijke fraude BIZ”, geschreven door [[X]].

Rectificatie 3.2.De voorzieningenrechter stelt voorop dat De Limburger op grond van artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM) het grondrecht op vrijheid van meningsuiting toekomt, welke vrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen die anderen aanstoot geven, shockeren of verontrusten. Uit artikel 10 lid 2 EVRM volgt dat dit recht slechts kan worden beperkt, indien dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de publicaties in De Limburger onrechtmatig zouden zijn in de zin van artikel 6:162 BW, in welk geval De Limburger op de voet van artikel 6:167 BW tot openbaarmaking van een rectificatie zou kunnen worden veroordeeld.

Substantëringsplicht 3.4. (...) BIZ heeft echter, in strijd met de op haar rustende substantiëringsplicht, inhoudende dat de dagvaarding zowel de eis moet bevatten als de gronden van de eis dus ook de feitelijke onderbouwing van de vordering, nagelaten al deze eerst ter zitting door haar gestelde feiten in haar dagvaarding op te nemen. Als gevolg daarvan is De Limburger, gelet op de aard en omvang van die bezwaren, tekort gedaan in haar recht zich ter zitting naar behoren te kunnen verdedigen.

Onderzoeksplicht 3.6.3 (...) BIZ wordt niet gevolgd in haar betoog dat De Limburger heeft gehandeld in strijd met haar onderzoeksplicht doordat zij kennelijk niet heeft geverifieerd of de in de gewraakte tekst opgenomen feitelijke beweringen van voormalige bij BIZ ingeschreven zorgverleners of budgethouders feitelijk juist zijn. Vooropgesteld dat, zoals onder 3.5. reeds overwogen, in het midden kan blijven in hoeverre de beweringen van De Limburger over BIZ feitelijk juist zijn, en het in dit geschil dus niet uitsluitend gaat over de waarheid, baseert De Limburger zich mede in dit tekstonderdeel op onderzoek waarbij meer dan tien hulpverleners die in dienst waren of zijn bij BIZ zijn betrokken en de dossiers van zes budgethouders. Bovendien vond De Limburger ten tijde van de publicatie steun in het feit dat de Burgemeester van Kerkrade naar aanleiding van signalen van ambtenaren, dat er geknoeid zou kunnen zijn met de PGB’s, een afgerond politierapport naar het Openbaar Ministerie had gestuurd, en het feit dat ook zorgverzekeraar CZ een onderzoek had ingesteld.

Maatschappelijke zorgvuldigheid 3.6.4.Het geheel overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voor de krantenartikelen voldoende fundament was in de vorm van serieus te nemen aanwijzingen en bronnen die de geuite verdenkingen kunnen dragen en dat De Limburger voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De voorzieningenrechter neemt hierbij mede in aanmerking dat BIZ het overgrote deel van de in het geding zijnde twee artikelen in de dagvaarding niet aanvecht.

Hoor en wederhoor 3.6.5.Met betrekking tot het beginsel van hoor en wederhoor zij vooropgesteld dat er geen sprake is van een op zichzelf staand en in rechte afdwingbaar recht, waarvan de schending steeds rechtsgevolg moet hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft De Limburger aannemelijk gemaakt dat er voldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden voordat de artikelen op 23 juli 2011 werden geplaatst. Blijkens de verklaringen van BIZ heeft De Limburger op 18 juli 2011 per e-mail aan BIZ vragen gesteld, op deze vragen heeft BIZ niet geantwoord, maar wel is BIZ vervolgens door De Limburg in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven over een aan haar toegezonden concept-artikel. Per fax van 22 juli 2011 heeft BIZ bij monde van haar raadsman op dit concept gereageerd. Deze reactie van de raadsman heeft geleid tot een aantal aanpassingen in de uiteindelijke tekst en de reactie is - in de kern samengevat - in een blauw kader opgenomen in de reportage.

Vrijheid van meningsuiting / Niet onrechtmatig 3.7. Gelet op alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in casu geen sprake van is dat BIZ door De Limburger op lichtvaardige wijze verdacht is gemaakt. Het belang van BIZ om niet, in elk geval niet negatief, in de pers te komen, moet derhalve wijken voor het belang van De Limburger bij vrije meningsuiting op grond van artikel 10 EVRM. Misstanden, zoals in dit geval het door De Limburger geconstateerde misbruik door BIZ van PGB’s moeten aan de kaak kunnen worden gesteld.

IEF 10137

Onder vermelding van toelatingsnummer

Vzr. Rechtbank Utrecht 10 augustus 2011, KG ZA 11-579, Clearwater Revival BV tegen Eco2Clean BV en Fink Tec GmbH c.s.

Met dank aan Luuk Jonker en Floor de Roos, Holla advocaten.

Als randvermelding. In navolging van ex parte beschikkingHandelsnaam / productaanduiding van biocide in de zin van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biocide. Kon-Des is octrooihoudster en houdster van een toelating in de zin van WGB. Clearwater verkoopt gelijk product en is eveneens houdster van toelating. Middels overeenkomst is Eco2Clean afgeleid toelatingshoudster.

Eco2Clean doet enkele bestellingen bij derde (Fink Tec) het product en verkoopt dit door onder afgeleide toelatingshoudersnummer uit de overeenkomst met Clearwater. Dit wordt niet toegestaan. Vorderingen tegenover Fink Tec worden afgewezen en Clearwater veroordeeld in proceskosten. Eco2Clean veroordeelt in proceskosten.

Ten aanzien van Eco2Clean
5.1. gebiedt Eco2Clean om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis ieder gevruik in Nederland van FoodClean DES46 in combinatie met het afgeleide toelatingsnummer 12736 dat niet bij Clearwater is ingekocht te staken en gestaakt te houden, alsmede iedere import, inkoop, verkoop, verhandeling, aanbieden of op enige andere wijze beschikbaar stellen in Nederland (...)