Procesrecht  

IEF 4772

Ex Parte

na.gifVzr. Rechtbank Haarlem, Beschikking van 31 augustus 2007, LJN: BB3561, Naomi Art tegen Worldwide Art B.V.

Auteursrecht. De Rechtbank Haarlem wijst een verzoek tot een Ex Parte bevel ex artikel 1019e Rv af omdat slechts sprake is van de vrees van verzoekster voor mogelijk tot inbreuk leidend handelen. Van daadwerkelijke (vermeende) inbreuk is op dat moment echter geen sprake. Publicatie op rechtspraak.nl inclusief het verzoekschrift.

Verzoekster heeft door haar vervaardigde schilderijen bij de groothandel van verweerster gebracht om deze te laten voorzien van lijsten. Bij een volgende bezoek biedt verweerster kant en klare canvasprints van de schilderijen aan voor € 50 per stuk.  Op de vraag van verzoekster of verweerster voor het maken van zulke prints geen digitale voorbeelden nodig had, antwoordde Verweerster dat zij zelf foto’s van de werken heeft gemaakt en vervolgens grote hoeveelheden prints ervan op canvas heeft laten maken door een Chinese leverancier, die de bestelde prints een dezer dagen zou afleveren. Verzoekster heeft daarop kenbaar gemaakt bezwaar te hebben tegen deze gang van zaken, waarop verweerster heeft laten weten niet van plan te zijn de bestelling en de verhandeling van de bestelde prints af te blazen.

De rechtbank wijst het verzoek tot het opleggen van een bevel tot het staken van enige (dreigende) inbreuk op de auteursrechten van Verzoekster op grond van artikel 1019e Rv. echter af.

 “1.2. Vooropgesteld dient te worden dat een verzoek als het onderhavige niet van eenvoudige aard is. Bij een verzoekschrift ex artikel 1019e Rv, waarbij wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de rechter alvorens op een verzoek (van niet eenvoudige aard) te beslissen, beide partijen in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zal de voorzieningenrechter dan ook allereerst moeten beoordelen of onherstelbare schade dreigt, die zo ernstig is dat een kort geding op tegenspraak niet kan worden afgewacht. Daarbij geldt dat naarmate de inbreuk meer in het oog springend is, eerder een dergelijk verzoek kan worden gehonoreerd.

1.3.  In onderhavig geval is daarvan geen sprake. Daartoe is redengevend dat uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen volgt dat slechts sprake is van de vrees van verzoekster voor het handelen van gerekwestreerde dat mogelijk tot inbreuk zou kunnen leiden, maar dat thans geen sprake is van een daadwerkelijke (vermeende) inbreuk. Voorts is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een reële dreiging van een mogelijke inbreuk. Daar komt bij dat niet is gebleken dat verzoekster gerekwestreerde heeft gesommeerd zich te onthouden van inbreuk voordat zij tot onderhavig verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening als hier aan de orde is overgegaan, hetgeen wel in de reden had gelegen.

1.4.  De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.”

Lees de beschikking hier.  

IEF 4769

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA, 27 September 2007, zaak T-418/03. La Mer Technology, Inc tegen OHIM/ Laboratoires Goëmar(Geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositie LABORATOIRE DE LA MER tegen LA MER. “In the present case, it has already been found in paragraphs 109 to 144 above that the goods in question are partly identical and partly similar. Further, the overall impression given by the conflicting signs, taking into account their distinctive and dominant elements, is capable of creating sufficient similarity between them to give rise to the likelihood of confusion in consumers’ minds. Moreover, even if the relevant public is able to distinguish the signs at issue, as was noted by OHIM, it could nonetheless be led to believe that the marks come from the same undertaking or, as the case may be, economically-linked undertakings, identified by the words ‘la mer’.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 september 2007, KG ZA 07-1045, Desi Promotions tegen Roshan Video Cd & Dvd World.

“Desi Promotions heeft van de vennootschap naar Frans recht Bollywoodzone SARL, hierna verder te noemen: 'Bollywoodzone', de exclusieve distributierechten gekocht van de film 'AAP KA SURROOR', hierna verder te noemen: 'de Film'. De overeenkomst is opgesteld in de Franse taal, door beide partijen bij de overeenkomst ondertekend en is gedateerd 29 juni 2007.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 september 2007, HA ZA 06-3079. Koninklijke Nooteboom Trailers B.V. tegen Faymonville S.A.

Nu eindvonnis wordt gewezen, bestaat geen belang bij de ingestelde provisionele vordering, die met de vorderingen ten principale wordt afgewezen, aangezien op een nietig octrooi geen inbreuk mogelijk is.

(…) Aangezien Faymonville noch bij antwoord, noch bij pleidooi, noch bij haar Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenverantwoording expliciet of impliciet aanspraak heeft gemaakt op een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een eventuele proceskostenveroordeling te haren voordele, kan deze kostenveroordeling niet ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (vgl. HR 14 mei 2004, NJ 2005/247).”

Lees het vonnis hier.

IEF 4762

Hoofdzaken en incidenten

rbdh.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 26 september 2007, HA ZA 06-4100, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Duplico 2000 S.L.

De hoofdzaak betreft de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht, dit incident betreft de bevoegdheid van de Rechtbank Den Haag. Met proceskostentip over hoofd- en bijzaken.

De meest interessante passage van dit vonnis is wellicht de overweging ten aanzien van de proceskostenveroordeling, een nieuwe bijdrage aan de vormgeving van het systeem van de werkelijke proceskostenveroordeling:

“2.4. De hoofdzaak betreft de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht. In beginsel - nu de dagvaarding is uitgebracht na de datum waarop de Handhavingsrichtlijn geïmplementeerd had moeten zijn - betreft dit de volledige kosten. In het incident hebben partijen deze evenwel niet gevorderd. De rechtbank zal in het incident de proceskosten bepalen aan de hand van het liquidatietarief.”

De aard van het incident zelf is louter procesrechtelijk: Duplico vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Omdat de zaak het eerst zou zijn aangebracht bij de rechtbank te Madrid, zou de rechtbank ’s-Gravenhage op grond van artikel 27 EEX-Verordening de behandeling van de zaak dienen aan te houden totdat over de bevoegdheid van de rechtbank te Madrid is beslist.

Duplico voert daartoe aan dat de dagvaarding van 8 november 2006 nimmer aan haar is betekend danwel op andere wijze bekend is geworden.  Uit documenten van de Spaanse autoriteit is de rechtbank echter genoegzaam echter gebleken dat de bevoegde Spaanse autoriteit de dagvaarding van 8 november 2006 op 22 november 2006 heeft ontvangen en op 28 november 2006 aan Duplico heeft doen betekenen. Uit artikel 30 van de EEX-Verordening volgt dat de zaak voor de toepassing van het bepaalde in artikel 27 voornoemd wordt geacht te zijn aangebracht op het tijdstip waarop de autoriteit, die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving, de dagvaarding heeft ontvangen, derhalve op 22 november 2006.  Nu vast staat dat de zaak het eerst is aangebracht bij de rechtbank ’s-Gravenhage, wordt de vordering afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4751

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 september 2007, KG ZA 07-1028, Doornewaard, h.o.d.n. Silica Nova tegen Air Force Limited.

Vervolg op dit vonnis van de Rechtbank Zutpen. “Nu inmiddels voldoende duidelijk is  hoe de Silicair machine eruit ziet en bovendien van inbreuk voorshands geen sprake  is, dient voorts het gelegde bewijsbeslag te worden opgeheven zoals in conventie  tevens de door Doornewaard gestelde aanzienlijke belangen tot gebruik van de  machine om in zijn levensonderhoud te voorzien in aanmerking genomen. De  gevorderde intrekking van een door een andere voorzieningenrechter gegeven verlof gaat naar voorlopig oordeel de competentie van deze voorzieningenrechter te buiten."

Lees het vonnis hier.

IEF 4616

Chaos dreigt

msa.gifVandaag in het FD: Maarten Santman (De Brauw Blackstone Westbroek): Proces? Eis kosten terug! Een samenvatting in citaten:

“In octrooizaken kan de rechter een verliezende partij veroordelen tot het betalen van de proceskosten van de tegenpartij. Chaos dreigt.

(…) In het voorjaar van 2006 voltrok zich een kleine revolutie. De rechtbank Almelo besloot dat de in het ongelijk gestelde partij een groot gedeelte van de kosten van de winnaar wél moest betalen, naast zijn eigen kosten. De rechtbank baseerde dit oordeel op een Europese richtlijn, de Handhavingsrichtlijn. (…) Hoewel de richtlijn al in 2004 werd vastgesteld, was deze nog niet in een Nederlandse wet omgezet. De rechtstreekse toepassing ervan was totaal onverwacht.

(…) Elke rechter heeft eigen ideeën, met tegenstrijdige uitspraken en rechtsonzekerheid als gevolg. (…) In een poging een einde te maken aan de onduidelijkheid, stelde de Nederlandse Orde van Advocaten een systeem voor met vooraf vastgestelde vergoedingen. (…) Maar minister Hirsch Ballin van Justitie wil er niet aan. Hij gokt erop dat partijen voordat ze gaan procederen onderling afspraken maken over de proceskosten. Wonderlijk, want in de praktijk komt het pas tot een procedure als beide partijen gelijk denken te hebben.

(…) De rechtsonzekerheid blijft intussen bestaan.(…) Wel is duidelijk dat rechters gemiddeld genomen een kwart minder aan kosten toewijzen dan is gevorderd.  In een aantal uitspraken gaat dat gepaard met het op de vingers tikken van de advocaat over de hoogte van de gemaakte kosten. Maar procederen is nu eenmaal niet goedkoop. De vraag rijst of een rechter (hoewel de wet hem daartoe dwingt) de redelijkheid van de declaratie van een advocaat goed kán beoordelen. Kan een rechter inschatten hoeveel tijd een advocaat zou moeten besteden aan de voorbereiding van een zaak?

Rechters, rechtzoekenden en zelfs advocaten wachten op duidelijkheid, of ten minste richtlijnen. Een systeem met vooraf vastgestelde proceskostenvergoedingen is misschien zo gek nog niet.”

Lees het volledige artikel hier (alleen abonnees FD).

IEF 4604

Flagrant in strijd met de werkelijkheid

rwr.gifRechtbank Breda, 29 augustus 2007, KG ZA 07-472. Inside Brands B.V. c.s. tegen Brodkorb. (Met dank aan Olaf van Haperen, Lawton)

Zeer snel gewezen vonnis m.b.t. een uit de hand gelopen distributie overeenkomst. Gedaagde beschikt over het Gemeenschapsmerk Rag Wear en heeft beslag laten leggen op de eisers’ handelsvoorraad aan kledingstukken van dit merk.  Bij het verzoekschrift heeft de merkhouder echter verzwegen dat partijen al jarenlang een exclusieve distributie relatie hadden.

De rechtbank ziet in deze “opzettelijke en valselijke voorlichting” al genoeg reden om het beslag op te heffen. Ten overvloede stelt de rechtbank wel dat het beslag anders ook zou zijn opgeheven, nu de voor een vordering tot afgiste op grond van 2.22 BVIE kwade trouw vereist is, terwijl hier een verschil van mening over de uitleg van een vaststellingovereenkomst aan de orde is en kwade trouw niet aannemelijk is.

“3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten.

Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat.”

3.9 Ten overvloede geldt dat hei beslag gelet op het inhoudelijk debat op de navolgende gronden behoort te worden opgeheven: Toewijzing van een vordering tot afgifte op grond van art. 2.22 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom vereist kwade trouw van de inbreukmaker. Aan de orde is echter een verschil van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en in dit debat is kwade trouw aan de zijde van eiseressen geenszins aannemelijk. De vordering tot afgifte in een bodemprocedure zal dus naar alle aannemelijkheid worden afgewezen.”

Het beslag wordt opgeheven, met veroordeling van gedaagde in de werkelijke kosten van het geding, €15.252,20.

Lees het vonnis hier.

IEF 4593

Ex Parte Deo

nkw.gifRechtbank Amsterdam, 17 augustus 2007, Ex parte bevel in Nike International Ltd tegen Zeeman en STI (Met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan).

Ex parte verzoekschrift ex artikel 1019e Rv aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam d.d. 17 augustus 2007. Bevel tot het staken en gestaakt houden van het verhandelen van cosmeticaproducten (deodorant) voorzien van de aanduiding NIKE (zie het verzoekschrift voor afbeeldingen ).

De in 1019e Rv genoemde ‘onherstelbare schade voor de houder van het recht van intellectuele eigendom’ wordt in het verzoekschrift als volgt gemotiveerd:

“13. Er bestaat een aanzienlijk risico dat gerekwestreerden de Producten nog altijd actief op de markt aanbieden. STI heeft bovendien bevestigd dat zij voornemens is de producten uit te voeren, welke export ex artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE inbreukmakend is. Indien de Producten zouden worden uitgevoerd en worden geleverd aan een derde partij, bestaat bovendien het risico dat de Producten wederom in de Benelux op de markt zullen worden gebracht. Nu reeds een datum is bepaald voor het kort geding waarin zal worden geoordeeld over de vorderingen van Nike, hebben gerekwesteerden ook geen belang bij het uitvoeren van de Producten voordat het vonnis in kort geding is gewezen. Uit het feit dat de houdbaarheidsdatum van de Producten reeds is verlopen, kan overigens de conclusie worden getrokken dat de Producten in het geheel niet meer verhandelbaar zijn, zodat gerekwesteerden reeds daarom geen belang hebben bij het verhandelen van de Producten voordat over dit geschil in kort geding is beslist.”

Termijn voor het instellen van de hoofdzaak (bodemprocedure) wordt bepaald op 3 maanden.

Lees het verzoekschrift hier.

IEF 4558

Terug op HBS/Danestyle?

JB.gifJoost Becker (Dirkzwager): Voorschot op schadevergoeding in kort geding: komt de Hoge Raad terug op HBS/Danestyle?

Artikel over de spoedeisendheid in kort geding van het voorschot op schadevergoeding in IE-inbreukzaken.

“Nu nemen rechters in feitelijke instanties in IE-inbreukzaken (vrijwel) altijd aan dat er een spoedeisend belang is bij de hoofdvordering, gezien de aard ervan. Brengt de Hoge Raad binnen de soort nevenvorderingen dan nog een nadere differentiatie aan voor de verzwaarde motiveringseisen? De veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten heeft naar mijn mening niet een wezenlijk andere aard dan een toewijzing van een voorschot op schadevergoeding.  Het zijn beide immers geldvorderingen, met het daarbij behorende restitutierisico. Mijns inziens zouden deze vorderingen dus niet verschillend beoordeeld moeten worden. Als ik het arrest op dit punt juist lees, kan dit mogelijk gevolgen hebben voor de spoedeisendheid van alle gevorderde voorschotten tot betaling van geldvorderingen, waaronder ook het voorschot op schadevergoeding.”

Lees het artikel hier.

IEF 4515

Ereloon

Advocaat en wetenschapper Joris Deene (zie bericht hierboven) bericht op zijn weblog over de ontwikkelingen m.b.t. de werkelijke proceskosten in België:

“Deze wetgeving is echter niet richtlijnconform zodat de Belgische rechter vanaf 29 april 2006 het volledige advocatenhonorarium in zaken van intellectuele eigendom als schadepost in aanmerking moet nemen. Hiervoor kan het cassatiearrest van 16 november 2006 aangegrepen worden dat in het contentieux van de onrechtmatige daad (zoals schending van intellectuele rechten) de honoraria van een advocaat gedragen door het slachtoffer als vergoedbare schadepost in aanmerking neemt. Aan het noodzakelijkheidscriterium moet evenwel niet zijn voldaan aangezien de Handhavingsrichtlijn dit niet vereist.

Zo oordeelde het hof van beroep te Bergen dat richtlijnconform artikel 14 Handhavingsrichtlijn een provisioneel bedrag van 5.000,- euro als schadevergoeding toekende (…) Recentelijk oordeelde het hof van beroep te Gent in een andere zin. In een arrest van 25 juni 2007 stelde het hof dat : Appellante toont niet aan dat art. 14 van de richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten van 29 april 2004 directe werking heeft.”

Lees hier meer.

IEF 4513

Alternatieve stands

sky.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 10 augustus 2007, KG ZA 07-924. Sky-Lite Holland B.V. tegen Audipack Verkoop B.V. (Met dank aan Ricardo Dijkstra en Rogier de Vrey, Van Doorne)

Auteursrechtelijk executiegeschil. Dreigende executie. Reikwijdte van een in algemene termen vervat verbod.

Zowel Audipack als Sky-Lite verhandelen statieven ("stands") voor het ophangen van platte televisieschermen of presentatieschermen. Op 7 juni 2007 oordeelde de voorzieningenrechter te Dordrecht dat de stand van Sky-Lite inbreuk maakt op de auteursrechten van Audipack. Sky-Lite heeft tegen dit vonnis spoedappèl ingesteld.

Hangende het spoedappèl start Sky-Lite een executiegeschil. In dit executiegeschil vordert Sky-Lite primair Audipack te verbieden tot executie van het eerdere vonnis over te gaan ten aanzien van de alternatieve stand I, en subsidiair ten aanzien van de alternatieve stand II, beide op straffe van een dwangsom. Tevens vordert zij na eiswijziging een volledige proceskostenveroordeling. Audipack stelt dat de verhandeling van de alternatieve stands die Sky-Lite heeft voorgesteld onder het verbod van het vonnis zou vallen. Sky-Lite betwist dit, omdat zij met alternatieve stand I maar zeker met stand II voldoende afstand neemt.

 

De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de bepaling van de reikwijdte van een in algemene termen vervat verbod, zoals het onderhavige, een redelijke uitleg met zich brengt dat de draagwijdte ervan niet beperkt behoeft te zijn tot de herhaling van de handelingen die aanleiding vormden voor de eerdere procedure, maar zich ook kan uitstrekken tot toekomstige handelingen, met dien verstande dat voor zover het toekomstige handelingen betreft, als maatstaf geldt dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren.

Deze maatstaf toepassend, oordeelt de voorzieningenrechter dat de verhandeling van alternatieve standaard I geen overtreding van het verbod oplevert. Op een aantal punten, dat de voorzieningenrechter te Dordrecht voor de inbreukvraag van belang achtte, heeft Sky-Lite onmiskenbare veranderingen aangebracht. Gelet voorts op de relatief beperkte speelruimte vanwege technische eisen, kan volgens de voorzieningenrechter zelfs serieus de vraag worden gesteld of deze nieuwe standaard I (nog) inbreuk maakt op de auteursrechten van Audipack. Dit geldt te sterker nu in eerste instantie nadrukkelijk het aanvankelijk in nog algemenere termen geformuleerde verbod is afgewezen.

Het betoog van Audipack dat in de beslissing tevens Sky-Lite wordt verboden onderdelen van de verboden standaard te verhandelen en dat in standaard I nog een aantal onderdelen is verwerkt die ook in de oude standaard zat, zodat deze om die reden door het verbod zouden worden bestreken, gaat niet op. De voorzieningenrechter acht het duidelijk dat het verbod eerst en vooral ziet op de standaard als geheel, nu de voorzieningenrechter te Dordrecht de totaalindrukken daarvan gelijkend heeft geoordeeld en ook slechts de auteursrechtelijke beschermbaarheid van de gehele staander van Audipack heeft beoordeeld.

Hoewel Audipack nog niet heeft geprobeerd dwangsommen te innen met betrekking tot eventuele verkopen van de alternatieve standaard I, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gegeven, aangezien het voor Sky-Lite van belang is te weten of zij met de verhandeling van deze standaard dwangsommen verbeurt, terwijl Audipack desverzocht niet heeft willen aangeven daarop geen aanspraak te zullen doen en het vonnis betekend is.

Audipack wordt in de redelijke en evenredige proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter overweegt dat ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van rechten van intellectuele eigendom, conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn/artikel 1019h jo. 1019 Rv worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.

Lees het vonnis hier.