DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 8685

Als metafoor voor 'creatieve uitbarstingen'

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 maart 2010, KG ZA 10-286 P/MB, Lava B.V. tegen Volcano Advertising  (met dank aan Anne Voerman, Boekx Advocaten)

Merkenrecht. Geschil tussen grafisch ontwerpbureau Lava en reclame adviesbureau Volcano.Lava is houdster van een woordmerk LAVA en een beeldmerk van een actieve vulkaan (vormgeving, advertentiebemiddeling en reclame). Volcano gebruikt een logo van een actieve vulkaan. Volcano heeft in de zomer 2009 een weblog gelanceerd met de naam Lavalab. Volcano geeft ook een magazine uit, genaamd ‘Eruptie’.

De verbodsvordering op het gebruik van het logo en de naam Lavalab wordt toegewezen, de verbodsvorderingen m.b.t. de naam Volcano en overige logo’s/afbeeldingen worden afgewezen De begripsmatige overeenstemming is volgens de Voorzieningenrechter onvoldoende om verwarringsgevaar aan te nemen en “monopolisering van ‘het vulkaan concept' gaat echter veel te ver”. Proceskosten gecompenseerd.

4.6. Met Lava c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat het logo van Volcano (afbeelding 2) en de hantering van de aanduiding 'lavalab' inbreuk maken op (respectievelijk) het beeldmerk van Lava c.s. en het woordmerk Lava, op grond van artikel 2:20 lid 1 onder b BVIE, Voor wat betreft het beeldmerk heeft Lava c.s. terecht geweten op de grote mate van overeenstemming tussen beide afbeeldingen, met name op de volgende punten: - de grafische weergave van een vulkaan door één vloeiende lijn;
- het gebruik van een simplistisch grafisch element boven de vulkaan als verwijzing
dat het een actieve vulkaan betreft; - het gebruik van de oranje kleur;
- een ronde, althans ovale vorm, waarin de (actieve) vulkaan besloten ligt.
Ook de benaming Lavalab stemt overeen met het woordmerk Lava, De toevoeging
van het beschrijvende woord lab, dat over het algemeen zal worden opgevat als 'laboratorium' is daarbij van ondergeschikte betekenis. (…) Een veroordeling van Volcano om het gebruik van deze aanduidingen te staken en gestaakt te houden, ook op het briefpapier en de visitekaartjes, is dan ook geboden.

4.9: “Voorop staat dat ‘lava’ en ‘volcano’ (het engelse woord voor vulkaan) niet dezelfde betekenis hebben. De enkele omstandigheid dat een relatie bestaat tussen lava en een (actieve) vulkaan, is onvoldoende om begripsmatige overeenstemming aan te nemen. Voor zover sprake zou zijn van enige begripsmatige associatie, weegt deze niet op tegen de sterke auditieve (woordmerk) en visuele (beeldmerk) verschillen tussen de merken van Lava c.s. en de aanduidingen van Volcano, zoals Volcano terecht heeft aangevoerd.

(…) Het volgen van het standpunt van Lava c,s. zou er bovendien toe leiden dat Volcano geen enkele afbeelding van een actieve vulkaan meer zou mogen gebruiken en/of niet meer naar de vulkaan als metafoor voor 'creatieve uitbarstingen' zou mogen verwijzen. Een dergelijke monopolisering van ‘het vulkaan concept' gaat echter veel te ver en gaat de bescherming van de merken van Lava c.s. te buiten. Artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE. biedt dan ook in dit geval geen grond om Volcano het gebruik van deze naam en van afbeeldingen van actieve vulkanen te verbieden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8675

Gevelgum

Gerecht EU, 10 maart 2010, zaak T-31/09, Baid SARL tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving beschrijvend woordmerk LE GOMMAGE DES FACADES (Het Gummen, Schrobben, Scrubben Van Gevels). Verweer dat reinigingsproces niet beschreven word omdat er niet wordt gegumd, geschrobd of gegescrubd wordt afgewezen.

32. À cet égard, la requérante soutient que seul le terme « gommage » doit être pris en considération, et qu’il est défini comme l’action de recouvrir de gomme ou d’effacer avec une gomme, alors que, en l’espèce, le procédé évoqué n’utiliserait aucune gomme. Toutefois, ainsi que l’OHMI le souligne devant le Tribunal, le terme « gommage » est défini, premièrement, comme l’action de gommer, d’imprégner de gomme et, deuxièmement, comme l’action d’effacer, d’atténuer. Sa troisième signification concerne le nettoyage de la peau. Dès lors que l’une des acceptions du terme consiste à décrire l’action d’effacer, l’argument de la requérante ne remet pas en cause l’appréciation de la chambre de recours en l’espèce.

33. Il y a lieu de constater que le rapport entre le signe verbal LE GOMMAGE DES FACADES et les produits et les services visés par la demande d’enregistrement est concret et direct. En effet, compte tenu de la signification du terme « gommage », associé au terme « façades », le signe verbal demandé est parfaitement de nature à décrire la destination des produits et des services en cause. Ainsi, le public pertinent, confronté au signe verbal demandé, comprendra immédiatement la destination ou la fonction des produits pour le nettoyage et le ravalement des bâtiments, des échafaudages non métalliques et de la prestation de nettoyage d’édifices (surfaces extérieures), en cause en l’espèce. Le signe verbal demandé lui permet de déceler immédiatement et sans autre réflexion que ces produits et services sont destinés au nettoyage des façades.

Lees het arrest hier.

IEF 8671

RAA, AAA, IA, MA, RMA, IAA

Rechtbank Amsterdam, 3 maart 2010, HA ZA 09-312, LJN:BL7227, NIVRA c.s./Stichting Wakkere Accountant c.s.

Merkenrecht. Beroepsorganisatie NIVRA c.s. vordert nietigverklaring van een aantal door Stichting Wakkere Accountant (SWA) gedeponeerde merken en een verbod op het gebruik van de tekens NOvRA, RAA, AAA, IA, MA, OvRAN, RMA, IAA. Bodem na vzr. Rechtbank Amsterdam, 9 oktober 2008, IEF 7157.

Vordering tot nietigverklaring merken OVRAN, RMA en IAA afgewezen, nu deze merken (nog) niet zijn ingeschreven. Inbreukverbod toegewezen t.a.v. de tekens NOvRA, RAA en AAA, wegens onvoldoende gemotiveerd verweer daartegen. Inbreukverbod t.a.v. de tekens IA en MA afgewezen. Nu SWA geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voorlopige weigering tot inschrijving door het BBIE van de tekens IA en MA, is geen sprake (meer) van dreigende inbreuk door SWA. Het teken OvRAN stemt onvoldoende overeen met de merken NIVRA en NOvAA. Inbreukverbod t.a.v. het teken OvRAN afgewezen. Geen onrechtmatig gebruik titels door gedaagde. Wel dwangsommen verbeurd (“De rechtbank stelt voorop dat SWA c.s. naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter een hoop heeft gedaan, maar niet genoeg.”)

Lees het vonnis hier.

IEF 8657

Boten voorzien van Gemeenschapsmerken

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 5 februari 2010, KG RK 10-0291, Zodiac International c.s. tegen NK

Ex parte. Merkenrecht. Bewijsbelag. Zodiac-boten. Inbreuk aangenomen. Verbod. Conservatoir beslag tot afgifte c.q. le

2.2. De voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is gemaakt dat bepaalde, in het lichaam van het verzoekschrift nader omschreven boten voorzien van (Gemeenschaps)merken van verzoeksters (hierna aangeduid als: “Zodiac- boten”), door gerekwestreerde in Nederland worden aangeboden en verkocht. Om die reden is naar voorlopig oordeel sprake van voldoende (dreiging van) inbreuk op die merken. (…)

(…) 2.4. De in het verzoekschrift onder III en IV opgenomen voorlopige maatregelen – kort gezegd: conservatoir beslag tot afgifte c.q. levering respectievelijk conservatoir bewijsbeslag op documenten – zullen worden toegestaan. Met het oog op de bescherming van vertrouwelijke informatie, wordt, op grond van artikel 1019b lid 4 Rv, het verlof verleend onder de in het dictum gestelde voorwaarden. (…) levering respectievelijk conservatoir bewijsbeslag op documenten toegestaan.

(…) 3.1. beveelt gerekwestreerde onmiddellijk na betekening van deze beschikking de in het verzoekschrift omschreven inbreuken op de merkrechten van verzoeksters te staken en gestaakt te houden en met name zich te onthouden van het aanbieden en verhandelen van opblaasboten waarop de merken van verzoeksters zonder toestemming van verzoeksters zijn aangebracht;

(…) 3.7. verleent verzoeksters verlof om conservatoir beslag tot afgifte c.q. levering te leggen op de exemplaren van de in het verzoekschrift omschreven inbreukmakende Zodiac-boten zich bevindende onder NK

3.8. verleent verzoeksters verlof tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op alle documenten, waaronder het relevante deel van de administratie, alsmede elektronische gegevensdragers, die op de inbreuken betrekking hebben of zouden kunnen hebben, onder NK.

3.9. bepaalt dat de deurwaarder die het onder 3.8. bedoelde bewijsbeslag zal leggen, ten spoedigste nadat het beslag is gelegd, al dan niet in samenwerking met een terzake deskundige, (digitale) kopieën zal maken van bedoelde documenten en deze kopieen in gerechtelijke bewaring zal nemen, terwijl de oorspronkelijke documenten terstond na het maken van kopieën aan de desbetreffende gerekwestreerde dienen te worden teruggegeven;

Lees de beschikking hier.

IEF 8653

Een grensoverschrijdend geval

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2010, KG ZA 09-1745, Yell Limited tegen Yellow Page Marketing (eveneens met eerdere dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof)

Merkenrecht. Domeinnamen. Inbreuk aangenomen in Engeland op het Engelse merkrecht door een in Nederland gevestigde gedaagde. Eiseres Yell houdt geen relevante merkenregistraties die geldig zijn in de Benelux of Europa, maar bezit wel enkele woord- en beeldmerken Ýellow Pages’ met gelding in het Verenigd Koninkrijk. Gedaagde YPM is gevestigd in Nederland en houdster van de domeinnaam en business directory-website www.yellowpage-uk.com. Eiseres vordert gedaagde te gebieden iedere inbreuk op de merkrechten van Yell in het Verenigd Koninkrijk te staken en gestaakt te houden.

Vordering toegewezen. “(…) geldt daartoe dat de krachtens artikel 2 EEX-Verordening bevoegde Nederlandse voorzieningenrechter, volgens bestendige jurisprudentie van de voorzieningenrechters van deze rechtbank, niettegenstaande artikel 22 lid 4 EEX-Verordening, ook naar vreemd recht, een voorlopig oordeel kan geven in de vorm van een inschatting van de kansen van een geldigheidsverweer ter zake van een naar vreemd recht bestaand intellectueel eigendomsrecht.”

Verwording tot soortnaam niet aannemelijk gemaakt, inbreuk aangenomen. 1019h proceskosten:  “Hiermee valt niet te verenigen dat bij een grensoverschrijdend geval als in casu voor handhaving in een lidstaat geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de in de nationale wetgeving van een andere lidstaat ter uitvoering van de richtlijn geboden (handhavings)mogelijkheden, waarvan ook artikel 1019h Rv deel uitmaakt.

Bevoegdheid: 4.1. De voorzieningenrechter van deze rechtbank komt, nu de gedaagde woonplaats heeft in Nederland, meer specifiek in het arrondissement ’s-Gravenhage, op grond van artikel 2 lid 1 EEX-Verordening jo. artikel 99 Rv bevoegdheid toe van het geschil kennis te nemen. Dit wordt niet anders nu de in casu gevorderde voorlopige voorziening, zoals hierna zal blijken, beoordeeld dient te worden naar vreemd recht en effect dient te sorteren buiten het nationale territoir (HR 24 november 1989, NJ
1992, 404 – Interlas / Lincoln).

4.2. Voor zover de vordering is gebaseerd op de merkenrechtelijke grondslag, heeft YPM nog aangevoerd dat het arrest van het Hof van Justitie voor de Europese Gemeenschappen van 13 juli 2006 inzake GAT/LuK aan dergelijke bevoegdheid in de weg staat. Dit verweer slaagt niet. Nog daargelaten dat het aangehaalde arrest specifiek ziet op Europees octrooirecht en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet zonder meer valt in te zien dat het hierin overwogene onvoorwaardelijk kan worden doorgetrokken naar het terrein van het (nationale) merkenrecht, geldt daartoe dat de krachtens artikel 2 EEX-Verordening bevoegde Nederlandse voorzieningenrechter, volgens bestendige jurisprudentie van de voorzieningenrechters van deze rechtbank, niettegenstaande artikel 22 lid 4 EEX-Verordening, ook naar vreemd recht, een voorlopig oordeel kan geven in de vorm van een inschatting van de kansen van een geldigheidsverweer ter zake van een naar vreemd recht bestaand intellectueel eigendomsrecht.

Toepasselijk recht: 4.8. Het betoog van YPM in dit verband dat de omstandigheid dat naar vreemd recht een vordering wordt ingesteld, Yell ertoe zou hebben genoodzaakt de opinie van haar Engelse advocaat in een zo vroeg mogelijk stadium ter kennis van YPM te brengen en niet eerst op 2 februari 2010, wordt verworpen. Hoewel als uitgangpunt geldt dat producties in een zo vroeg mogelijk stadium in het geding dienen te worden gebracht, en het aldus beschouwd voor de hand had gelegen dat Yell de opinie van haar Engelse advocaat gedateerd 15 december 2009 eerder in het geding had gebracht, zijn er in dit geval drie redenen die Yell sauveren. In de eerste plaats moet aan Yell worden toegegeven dat de bij de appointering van de zaak op 22 december 2009 gestelde eisen ter zake het tijdstip van dagvaarden en het in het geding brengen van producties minder gelukkig zijn geweest. In de tweede plaats geldt dat YPM met het van toepassing zijn van Engels recht op dit geschil in ieder geval bekend is sinds 19 januari 2010, zijnde de datum waarop de dagvaarding aan haar is betekend en vanaf welk moment zij ook zelf ter zake de nodige inlichtingen had kunnen inwinnen. In de derde plaats ten slotte – en doorslaggevend – geldt dat het van toepassing zijnde vreemde recht vanwege de merkenrichtlijn materieel niet afwijkt van het Nederlands recht op dit punt, zodat niet valt in te zien waarom YPM daardoor, zoals zij stelt maar niet onderbouwt, onevenredig in haar verdediging is geschaad. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn voor de subsidiaire grondslag ‘Passing Off’, doch, zoals hierna zal blijken, wordt aan de behandeling daarvan niet toegekomen, zodat dit YPM niet schaadt.

4.10: Daartoe heeft YPM gesteld dat YELLOW PAGES in ieder Engelstalig woordenboek is te vinden en wordt omschreven als ‘a telephone directory of businesses’. Hoewel dit op zich een eerste belangrijke aanwijzing kan zijn dat het woordmerk op de inschrijvingsdatum reeds aan onderscheidend vermogen voor de ingeschreven waren of diensten heeft ingeboet, is zulks, zonder nader bewijs, dat ontbreekt, evenwel niet voldoende om in dit kort geding van het zijn verworden tot de in de handel gebruikelijke benaming uit te gaan. Zo heeft YPM bijvoorbeeld verzuimd aan te geven sinds wanneer YELLOW PAGES in Engelstalige woordenboeken is opgenomen, terwijl ook overigens geen bewijs is bijgebracht van haar stelling dat het woordmerk ten tijde van de inschrijving reeds was verworden tot soortnaam.

4.11. Anders dan door het verweer dat de merken van Yell nietig zijn, heeft YPM niet betwist dat het gebruik van de in r.o. 2.6. t/m 2.8. weergegeven tekens inbreuk maken op de aan Yell toekomende merkrechten, zodat daarvan naar voorlopig oordeel dient te worden uitgegaan.

Proceskosten: 4.16. De voorzieningenrechter overweegt dat het in deze zaak gaat om inbreuk op de nationale merkrechten van Yell in het Verenigd Koninkrijk. Gezien artikel 1019 Rv vallen bedoelde rechten strikt genomen buiten het toepassingsbereik van titel 15 Rv, waardoor artikel 1019h Rv toepassing zou missen. Dit laat evenwel onverlet dat titel 15 een implementatie vormt van Richtlijn (EG) 2004/48 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten welke, met als insteek de goede werking van de interne markt, beoogt nationale handhavings-regelingen te harmoniseren. Hiermee valt niet te verenigen dat bij een grensoverschrijdend geval als in casu voor handhaving in een lidstaat geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de in de nationale wetgeving van een andere lidstaat ter uitvoering van de richtlijn geboden (handhavings)mogelijkheden, waarvan ook artikel 1019h Rv deel uitmaakt. Aldus ziet de voorzieningenrechter aanleiding artikel 1019 Rv richtlijnconform toe te passen, zodat titel 15 ook van toepassing moet worden geacht bij de handhaving van buitenlandse rechten van intellectuele eigendom.

Lees het vonnis hier.

IEF 8651

Een afgeleide van het eerdere merk

Gerecht EU, 4 maart 2010, zaak T-477/08, Mundipharma AG tegen OHIM / ALK-Abelló A/S

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure o.g.v. ouder Gemeenschapswoordmerk AVANZ tegen aanvraag woordmerk AVANZALENE (medicijnen). Oppositie toegewezen. Verwarringsgevaar.

43. However, not only are those arguments unsubstantiated by any evidence reliably demonstrating that that ending is fanciful and uncommon, but they do not give grounds for challenging the finding that the relevant public might believe that the goods at issue come from the same undertaking or economically linked undertakings, as the Board of Appeal found in paragraph 24 of the contested decision.

44. It is conceivable that the relevant public will think that the trade mark applied for is derived from the earlier mark and designates a specific range of pharmaceutical goods included in the wider range of goods covered by the earlier mark, since, as OHIM rightly points out, pharmaceutical undertakings often produce a number of medicines and the scope of their business generally extends beyond the treatment of a single health disorder.

45. The Board of Appeal therefore did not err in holding that a likelihood of confusion between the marks at issue cannot be ruled out.

Lees het arrest hier.

IEF 8650

Un jeu de hasard

Gerecht EU, 4 maart 2010, zaak T-564/08, Monoscoop BV (Alkmaar) tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering registratie (potentieel) beschrijvend woordmerk SUDOKU SAMURAI BINGO

20. Le signe SUDOKU SAMURAI BINGO est une juxtaposition de trois termes. Les parties s’accordent à considérer que les deux premiers termes pris ensemble, à savoir « sudoku samurai », décrivent un jeu de sudokus multiples et le dernier terme, « bingo », un jeu de hasard.

23. Toutefois, force est de constater que, en l’espèce, la simple combinaison des termes « sudoku samurai » et « bingo », qui sont descriptifs de la destination et des caractéristiques de chacun des jeux correspondants, est elle-même descriptive de la destination des deux jeux, tout comme elle peut l’être de leurs caractéristiques.

24. À cet égard, il y a lieu de souligner que la requérante reconnaît elle-même, dans sa requête, que la marque demandée décrit et suggère que cette dernière, prise dans son ensemble, vise un jeu.

(…) 26. Comme l’OHMI l’a en substance indiqué également, la marque demandée, prise dans son ensemble, peut donc faire référence à un jeu, qui combine les caractéristiques du sudoku, à savoir celles d’un casse-tête numérique, et les caractéristiques du bingo, à savoir celles d’un jeu dans lequel il faut remplir une grille, à partir de numéros tirés au hasard.

Lees het arrest hier.

IEF 8649

Promotioneel vocabulaire

Gerecht EU, 3 maart 2010, zaak T-321/07, Lufthansa AirPlus Servicekarten GmbH tegen OHIM / Applus Servicios Tecnológicos, SL

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure o.g.v. ouder Gemeenschapswoordmerk AirPlus International tegen aanvraag beeldmerk A+. Oppositie afgewezen, geen verwarringsgevaar.

40. The Board of Appeal rightly found that there was a low degree of conceptual similarity between the signs at issue. Admittedly, both contain the concept ‘plus’, although it is represented differently in them, in particular in the form of the sign ‘+’ in the mark applied for.

41. However, as is apparent from paragraph 20 of the contested decision, that concept occurs in many trade marks and is part of the promotional vocabulary that any undertaking is entitled to use.

42. Therefore, the concept ‘plus’ cannot be monopolised and no opposition is likely to succeed simply because the marks at issue both refer to the word ‘plus’ or to the sign ‘+’.

43. Furthermore, in the light of the significant differences between the signs at issue, which means that they are dissimilar, the Court considers that the Board of Appeal rightly found that it was not necessary to determine whether the goods were similar. The lack of similarity between the signs is sufficient to rule out any likelihood of confusion.

Lees het arrest hier.

IEF 8646

De ultieme voeding

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 4 maart 2010, KG ZA 10-25, Ultimate Nutrition Inc. tegen D&S Food-Trading B.V. c.s. (met dank aan Michiel Rijsdijk en Marlies Wiegerinck, Arnold+Siedsma

Merkenrecht. Auteursrecht. Domeinnamen. Parallelimport. Eiser maakt op grond van woordmerken Ultimate Nutrition (sportvoeding) bezwaar tegen o.a. de domeinnaam www.ultimate-nutrition.nl en stelt daarnaast dat gedaagde inbreuk maakt op de auteursrechten van eiser op verpakkingen en logo’s. Vorderingen afgewezen. Bestuurdersaansprakelijkheid niet aangetoond. Niet ontvankelijkheid. Geen spoedeisend belang.

4.10 (…) Zoals hiervoor reeds werd overwogen, bedient D&S zich niet meer van die websites. Voor zover al aangenomen zou mogen worden dat D&S inderdaad inbreuk maakt op voormelde rechten van Ultimate, heeft te gelden dat van enig inbreuk rnakend handelen thans geen sprake is nu D&S de websites uit de lucht heeft gehaald. Onder deze omstandigheden heeft Ultirnate geen belang bij een voorziening in kort geding. De vorderingen die gestoeld zijn op vermeende inbreuken op merk-, handelsnaam- en auteursrechten dienen daarom eveneens te worden afgewezen. De afwijzing van voormelde vorderingen brengt met zich dat een oordeel over voormelde rechten en het eventueel. inbreukmakend handelen van D&S in dit kort geding achterwege kan blijven.

4.1 I Ten aanzien van (…) parallelimport (…) D&S heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat zij de producten enkel via Nutrition Tech, de Oostenrijkse verdeler van de producten van Ultimate, en dus legaal heeft ingekocht. Gelet op dit gemotiveerde verweer van D&S ligt het op de weg van Ultimate om de juistheid van haar standpunt aannemelijk re maken. Nu zij enkel een verklaring van haar directeur heeft overgelegd die bovendien wordt betwist, is zij daar niet in geslaagd. Daarom wordt ook deze vordering afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8644

Op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 maart 2010, KG ZA 10-37, Bodum AG & PI-Design tegen Ten Berg’s Handelsmaatschappij B.V.

Merkenrecht. Auteursrecht. Modellenrecht. Dubbelwandige glazen. Kort geding na opheffingskortgeding na ex parte(Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 december 2009, IEF 8486). Bodum stelt dat gedaagde middels haar tweewandige glazen (‘Double Feeling”) en door het gebruik van de metatag BODUM  inbreuk maakt op de aan Bodum toekomende auteurs- model- en merkrechten. Vordering toegewezen (afgewezen in opheffingskortgeding).

Strijd met de goede procesorde. Auteurs- en modelrechtelijke  vorderingen afgewezen nu deze zelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen in  het opheffingskortgeding.  Merkenrechtelijk vordering m.b.t. metatag wel toegewezen:  Ongerechtvaardigd voordeel trekken uit onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum.

Goede procesorde: 4.2. Het is vaste rechtspraak dat het aanhangig maken van een kort geding nadat in een eerder kort geding dezelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen, in strijd is met de goede procesorde, althans misbruik van procesrecht oplevert (vgl. HR 27 mei 1983, LJN AG4601). Deze regel geldt wellicht niet onverkort als de eerste procedure een ex parte procedure in de zin van artikel 1019e Rv betreft, aangezien in die procedure strengere eisen aan de aannemelijkheid van de inbreuk en de spoedeisendheid van de voorziening plegen te worden gesteld dan in een kort geding in de zin van artikel 254 Rv. Die situatie doet zich echter niet voor als in de eerste procedure de verzochte maatregelen aanvankelijk ex parte zijn toegewezen, maar in het kader van een daarop volgende herzieningsprocedure op tegenspraak krachtens artikel 1019e lid 3 Rv zijn herroepen. (…)

4.3 (…)  De hoofdvordering die Bodum in deze procedure heeft ingediend, is hetzelfde als de in de ex parte procedure verzochte maatregel, te weten een voorlopig bevel om inbreuken op de auteursrechten en modelrechten van Bodum te staken. De feitelijke grondslagen die Bodum voor deze maatregel heeft aangevoerd, zijn ook identiek. (…) Geconcludeerd moet dus worden dat Bodum in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde, althans misbruik van haar processuele rechten heeft gemaakt. Gelet daarop kan een inhoudelijke beoordeling van de grondslagen van haar vorderingen met betrekking tot de glazen achterwege blijven.

Slaafse nabootsing: 4.5. Het betoog van Bodum dat zij haar vorderingen ook baseert op een nieuwe grondslag, te weten slaafse nabootsing, kan evenmin leiden tot een andere conclusie. Bodum vordert namelijk geen bevel tot staking van slaafse nabootsing of ander onrechtmatig handelen. Haar vordering heeft uitsluitend betrekking op inbreuken op auteursrechten en modelrechten (zie het in r.o. 3.1 weergegeven citaat). Zelfs nadat de voorzieningenrechter Bodum daar ter zitting op had gewezen, is het gebrek niet hersteld.(…)

Metatag: 4.6. De voorgaande conclusies over de processuele handelswijze van Bodum gelden niet voor het geschil over het gebruik van het teken BODUM als metatag. Dat geschil maakte namelijk geen onderdeel uit van de eerder tussen partijen gevoerde procedures omdat Bodum dat gebruik – naar zij stelt – pas begin februari 2010 heeft geconstateerd. Dit gebruik vergt dus wel een inhoudelijke beoordeling.

(…)

4.8. Naar voorlopig oordeel is het gewraakte gebruik van het teken BODUM strijdig met artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE omdat Ten Berg ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum. Voorshands moet namelijk worden aangenomen dat het gebruik van het teken BODUM als metatag op zijn minst bepaalde zoekmachines beïnvloedt in die zin dat door dat gebruik de website van Ten Berg in de lijsten met zoekresultaten staat die verschijnt als internetgebruikers het woord “Bodum” als zoekterm invoeren in die zoekmachines, althans dat de website van Ten Berg een hogere plaats in die lijsten inneemt dan die zou hebben gehad zonder dat gebruik. Ten Berg erkent ook dat zij de metatag heeft gebruikt om de vindbaarheid van haar internetpagina te vergroten.

4.10. Op grond van het voorgaande komt het gevorderde verbod voor toewijzing in aanmerking. Hoewel Ten Berg stelt het gebruik van de metatag al te hebben staakt, heeft Bodum een spoedeisend belang bij toewijzing van het verbod omdat Ten Berg niet onvoorwaardelijk heeft willen toezeggen het gebruik gestaakt te houden. (…)

Lees het vonnis hier.