EUIPO 25 april 2024, IEF 22034; 3000564 (Verzoeker tegen verweerder). Verzoeker, Gimeau B.V., houdt zich bezig met de verkoop van nagelproducten. Zij diende op 3 maart 2023 overeenkomstig 2.30bis, lid 1, sub a BVIE een vordering tot doorhaling in, op grond van een (vermeende) te kwader trouw ingediende inschrijving in de zin van artikel 2.2bis, lid 2 BVIE. Deze vordering is gericht tegen het in 2022 aangevraagde en in 2023 ingeschreven woordmerk 'GIMEAU'. Volgens verzoeker heeft verweerder, Nicolas de Neree, samen met zijn echtgenoot heimelijk het bestreden merk ingediend met het enkele oogmerk om verzoeker dwars te zitten. Daarbij zou van belang zijn dat de echtgenote van verweerder eigenaar is van Maniac B.V., een concurrent van verzoeker, en via dit bedrijf vertrouwelijke informatie zou hebben ontvangen. Het verzoek is om het bestreden merk door het Bureau nietig te laten verklaren. Verweerder betwist de stellingen en voert aan dat hij opzettelijk het merk eerst heeft laten registreren, zodat hij zonder beperking van een verzoeker zijn plannen verder kon uiteenzetten. Hij stelt dat Gimeau B.V. toen nog niet bestond en hij er ook niet van af wist en ook niet kon weten. Het HvJ EU heeft in onder meer het Koton-arrest [zie IEF 18692] uitgelegd dat sprake is van kwade trouw wanneer uit aanwijzingen blijkt dat de houder van een merk de aanvraag tot inschrijving heeft ingediend met het oogmerk om afbreuk te doen aan de belangen van derden. Het Bureau acht het voldoende aannemelijk dat verweerder een oneerlijk oogmerk heeft gehad bij het aanvragen van de naam ‘GIMEAU’. Door verweerder is onvoldoende gesteld waarom hij een aanvraag heeft ingediend voor een merk dat vrijwel gelijk is aan het oudere teken ‘GIMEAU’ voor dezelfde waren. Op basis van genoemde omstandigheden is naar het oordeel van het Bureau sprake van een depot te kwader trouw. Het verzoek wordt toegewezen.