Overige  

IEF 12686

Namaken van geleverde verpakkingen en etiketten verandert niets aan de gegeven toestemming

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 mei 2013, zaaknr. C02/263921 / KG ZA 13-271 (European Sports Nutrition B.V. tegen Dymatize Enterprises LLC)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..

Merkenrecht. Contractenrecht. ESN vordert succesvol opheffing van gelegde beslagen. Opraken van geleverde verpakkingen en etiketten en nagemaakte verpakkingen brengt geen verandering in de verleende toestemming.

Dymatize produceert en verkoopt voedingssupplementen, ESN distribueert deze sinds 1996/97. Dymatize heeft beslag laten leggen, omdat er in Spanje nepartikelen onder haar merknaam zijn aangetroffen. ESN stelt, en de voorzieningenrechter bevestigt, dat Dymatize de voorzieningenrechter niet correct heeft voorgelicht. Sinds 2004 heeft ESN smaakstoffen, verpakkingen en etiketten van Dymatize gekregen om zelf eindproducten samen te stellen en onder DYMATIZE op de Europese markt te brengen. Echter de nepartikelen bevatten niet de geleverde grondstoffen en de verpakkingen wijken af en zijn niet met toestemming, aldus Dymatize, in het verkeer zijn gebracht.

Van inbreuk op het merkrecht is sprake indien ESN enig product op de markt brengt zonder toestemming van Dymatize. De smaakstoffen zijn echter door ESN gekocht; de verpakkingen en etiketten zijn door Dymatize kosteloos verstrekt, hieruit blijkt dat ESN toestemming heeft. Het is door Dymatize niet aannemelijk gemaakt dat ESN niet langer toestemming heeft voor het op de markt brengen van de smaakstoffen. Dat ESN dit eindproduct sinds het opraken van de verpakkingen en etiketten op de markt brengt in een nagemaakte verpakking met een nagemaakt etiket die sterke gelijkenis vertonen, brengt geen verandering in de verleende toestemming.

Het ligt op de weg van Dymatize om voldoende aannemelijk te maken dat deze producten buiten de reikwijdte van de toestemming vallen, daarin slaagt zij niet.

Leestips 2.5, 2.8, 2.9. 2.11, 2.12.

2.11. In haar verzoekschrift beroept Dymatize zich op een auteursrecht op de uiterlijke kenmerken van haar verpakking. De vorm van de verpakking valt onder modelrecht, niet onder auteursrecht. Auteursrecht kan rusten op het etiket, mits dat een kunstzinnig karakter heeft. Dat kunstzinnige karakter wordt in het verzoekschrift niet toegelicht en acht de voorzieningenrechter voorshands ook niet aanwezig. (...)
IEF 12678

Slechts vertegenwoordigd als directeur

Rechtbank Noord-Nederland 22 mei 2013, LJN CA0775 (Eiser tegen Tinga Research & Development B.V. c.s.)
Octrooirecht. Contractenrecht. Eiser heeft een octrooiaanvraag gedaan voor een lichtgewicht sandwichpaneel voor onder meer standbouw. Deze heeft zij bij schriftelijke overeenkomst in 1989 overgedragen. De octrooiaanvraag is voortgezet door E B.V., welke later haar naam heeft veranderd in Tinga. Het octrooi is op 5 augustus 1992 verleend en in het bezit van Tinga. Het octrooi is in december 2005 vervallen wegens het niet betalen van de jaartaksen. Eiser heeft Tinga c.s. in rechte betrokken en vordert inzage in de financiële administratie van Tinga c.s..

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af. Gebaseerd op de overeenkomst van 12 juli 1989, is eiser zelf geen partij geworden bij deze overeenkomst. Zij heeft een van de partijen slechts vertegenwoordigd als directeur. De stelling dat eiser rechthebbende is op het octrooi is niet verenigbaar met de tekst van de overeenkomst. Er is niet voldaan aan de stelplicht, waardoor nadere bewijslevering niet aan de orde is. Eiser kan Tinga c.s. niet aanspreken op nakoming van de in de overeenkomst genoemde verplichtingen.

4.4.  De vorderingen van [eiser] jegens Tinga en Triple E - strekkende tot inzage in de financiële administratie en het vaststellen van een vergoeding voor [eiser] - zijn, zo stelt de rechtbank vast, gebaseerd op de overeenkomst van 12 juli 1989 (productie 3 bij de dagvaarding), die is gesloten tussen [A] en [D]. [eiser] heeft [A] bij het sluiten van de overeenkomst vertegenwoordigd als directeur van deze vennootschap. [eiser] is zelf - blijkens de tekst van de overeenkomst - geen partij geworden bij de overeenkomst. In de overeenkomst zijn ook geen verplichtingen opgenomen jegens derden waaraan [eiser] rechten jegens Tinga en Triple E zou kunnen ontlenen. [eiser] kan dus niet als partij bij het contract worden beschouwd. Ook is niet gebleken dat [A] haar rechten uit de overeenkomst aan [eiser] heeft overgedragen. [eiser] stelt weliswaar dat hij rechthebbende op het octrooi is, maar die stelling heeft hij niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Overigens lijkt de stelling van [eiser] dat hij rechthebbende op het octrooi is ook niet verenigbaar te zijn met de tekst van de overeenkomst, waarin [A] expliciet als rechthebbende op het octrooi (althans de aanvraag daarvan) wordt genoemd die haar rechten ter zake aan [D] wil overdragen. Vanwege het niet voldoen aan de stelplicht is nadere bewijslevering op dit punt - waarover [eiser] in de conclusie van repliek spreekt - niet aan de orde. Aldus is niet komen vast te staan dat [eiser] enig recht aan het octrooi kan ontlenen. Hij kan Tinga en Triple E reeds daarom niet aanspreken op nakoming van de in de overeenkomst genoemde verplichtingen. Overigens kunnen er ook nog vraagtekens worden geplaatst bij de jegens Triple E gevorderde nakoming van de overeenkomst, nu het onderhavige octrooi slechts bij Tinga berust(te).

4.5.  De vorderingen van [eiser] liggen naar het oordeel van de rechtbank reeds op basis van het vorenstaande voor afwijzing gereed. Overigens is de gevorderde inzage in financiële gegevens en omzet, zoals deze in het petitum is genoemd, naar het oordeel van de rechtbank ook te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Er wordt namelijk inzage in de financiële gegevens en omzet gevorderd van het bedrijf/de bedrijven die producten produceren conform het octrooi. [eiser] geeft echter niet aan om welke bedrijven het zou gaan. Niet toegelicht is of het slechts om Tinga en Triple E gaat of ook nog om andere bedrijven van wie [eiser] inzage in de financiële stukken en de omzet wenst. Van Tinga en Triple E kan, zeker zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden gevergd dat zij inzage zouden moeten geven in de financiële stukken en omzet van andere bedrijven die producten conform het octrooi zouden produceren.

IEF 12674

Algemene indruk: met alle zichtbare zijden rekening houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 mei 2013 (bij vervroeging), KG ZA 13-291 (Hovicon International B.V. tegen Apparatenfabriek Bereila B.V.)
Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, Trip advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Zowel Hovicon als Bereila houden zich bezig met het ontwerpen, produceren en verhandelen van 'saussystemen'. Hovicon is houder van een Gemeenschapsmodel voor een sausdispenser, 'Hovicon Continental'. Op 27 november 2012 heeft Bereila een eerste prototype van een voor Remia ontwikkelde dispenser aan Remia getoond. Hovicon vordert thans een verbod op productie en verhandeling van deze Bereila-dispenser. Zij voert aan dat de Bereila dispensers inbreuk maken op haar modelrecht en haar auteursrecht met betrekking tot de Hovicon Continental.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de Bereila-dispenser voldoende af van het model van Hovicon. Er is sprake van een andere algemene indruk. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van de kenmerkende behuizing geen relevant verschil is, aangezien deze niet zichtbaar is in het vooraanzicht, wordt afgewezen. Bij de bepaling van de algemene indruk moet rekening worden gehouden met alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. De vorderingen van Hovicon worden afgewezen.

4.2. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Hovicon moeten worden afgewezen omdat de Bereila-dispenser naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan het model. Niet in geschil is dat de geïnformeerde gebruiker in dit geval een inkoper bij sausfabrikant is of een medewerker van een horecabedrijf.

4.3. De dispenser van Bereila wekt naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk bij die geïnformeerde gebruiker omdat bij de dispenser van Bereila, in tegenstelling tot het model, de dikke cilinder met de ruimte voor de sausbokaal en de dunne cilinder met het spuitelement niet zijn opgenomen in één behuizing. Juist de behuizing die beide cilinders omvat is naar voorlopig oordeel karakteristiek voor het model. Het opnemen van de twee cilinders inn één vloeiend vormgegeven behuizing is namelijk in belangrijke mate bepalend voor de 'strakke vormgeving' die, ook volgens Hovicon, kenmerkend is voor het model.

4.4. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van dergelijke behuizing geen relevant verschil is omdat die niet zichtbaar is in het vooraanzicht van de dispenser, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Bij de bepaling van de algemene indrukken die het model en de dispenser wekken bij de geïnformeerde gebruiker, moet naar voorlopig oordeel worden gelet op alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. Daaronder valt niet alleen het vooraanzicht, maar ook het bovenaanzicht en zijaanzicht. Ook de vanuit de laatstgenoemde perspectieven waarneembare kenmerken, waaronder het al dan niet gebruiken van één behuizing, dienen dus te worden meegenomen bij vaststelling van de beschermingsomvang.

IEF 12655

Twee voorbeelden van stelselmatig benaderde relaties te mager

Rechtbank Oost-Brabant 8 mei 2013, LJN CA0012 (Ingenia c.s. tegen gedaagden en Rinova Energie)
Als randvermelding. Incident. 843a Rv. Exhibitieplicht. Fishing expedition. Know how. Geen rechtmatig belang bij inzage.

Ingenia c.s. vorderen in het incident dat zij middels tussenkomst van een forensisch IT-deskundige een kopie verkrijgt van en inzage verkrijgt in de in bewaring bevindende bescheiden doch uitsluitend voor zover die betrekking hebben op de betrokkenheid van gedaagden bij de concurrerende activiteiten van gedaagden en/of Rinova Energie van bedrijfsgeheimen en/of know how en/of door Ingenia ontwikkelde concepten, expertise, andere aan Ingenia toebehorende informatie. De rechtbank acht de twee genoemde voorbeelden van stelselmatige wijze van het benaderen van Ingenia's relaties mager afsteken tegen het aantal relaties. De omstandigheid dat gedaagde de werkcomputer wederrechtelijk heeft meegenomen en dat hij bestanden naar zijn privé-mailadres heeft gestuurd vormen onvoldoende aanwijzing dat er informatie openbaar is gemaakt of dat er voornemens zijn om dat te doen.

5.8.  De rechtbank is van oordeel dat daar waar Ingenia c.s. stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op stelselmatige wijze relaties van Ingenia Holding en Ingenia Consultants & Engineers benaderen, de twee genoemde voorbeelden mager afsteken tegen het aantal relaties op de door Ingenia c.s. overgelegde lijst.
5.11.(...) De enkele omstandigheden dat [gedaagde 2] de computer waarop hij werkte wederrechtelijk heeft meegenomen – wat [gedaagden] overigens gemotiveerd betwist – en dat hij digitale bestanden naar zijn privé-emailadres heeft gestuurd, vormen onvoldoende aanwijzingen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geheime informatie, expertise, know how etc. van Ingenia c.s. openbaar hebben gemaakt, dan wel voornemens zijn dat te doen.

Anders dan Ingenia c.s. stelt, ziet de rechtbank in de overgelegde screenprints van de website van Rinova Energie (prod. 12 dagv. en prod. 46 repliek Ingenia c.s.) niet dat Ingenia-specifieke kennis te koop wordt aangeboden. Dat volgens Ingenia c.s. uit de website blijkt dat Rinova Energie met behulp van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] rechtstreeks de concurrentie met haar aangaat, betekent nog niet dat daarbij gebruik wordt gemaakt van gegevens die vallen onder de geheimhoudingsplicht. Er is slechts sprake van niet met feiten onderbouwde vermoedens van Ingenia c.s. Die vermoedens vormen onvoldoende grond voor het aannemen van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv.
IEF 12648

Door Tyraps is er een niet-verende uitvoering, maar dat is geen schending van de overeenkomst

Vzr. Rechtbank Den Haag 1 mei 2013, zaaknr. C/09/439313 / KG ZA 13-294 (Total Systems B.V. tegen Potveer B.V.)
Octrooirecht. Executie vaststellingsoverenkomst. Zie eerder IEF 10298. Partijen houden zich bezig met ontbolmachines. Potveer is houdster van het Nederlandse octrooi NL1027378 voor een inrichting voor het ontbollen van bolgewassen.

Dat er op de inrichtingen - door de gebruiker - tyraps zijn aangebracht op (het uiteinde van) de bolneusgeleiders zodat er geen of minder speling is, is nog geen overtreding van de vaststellingsovereenkomst, omdat de bolneusgeleider star en niet verend is. Met het opnemen van het begrip “verend” in bijlage 4 hebben partijen naar voorlopig oordeel niet willen vastleggen dat een niet-verende uitvoering een schending van de overeenkomst inhoudt.

Het is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Total Systems de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden. De voorzieningenrechter verbiedt Potveer de aangezegde dwangsommen te innen.

4.14. Voorts geldt ten aanzien van de bij Van Ruiten Fleur B.V. aangetroffen inrichtingen dat de daarop – door de gebruiker – aangebrachte zogenoemde tyraps maken dat (het uiteinde van) de bolneusgeleiders geen of minder speling hebben. Daarmee overtreedt Total Systems de vaststellingsovereenkomst, zo stelt Potveer, omdat de bolneusgeleider star en niet verend is. Dat de bolneusgeleider moet zijn uitgevoerd met een verend uiteinde, zoals Potveer verwijzend naar bijlage 4 lijkt te veronderstellen, is voorshands oordelend evenwel onjuist. Partijen zijn overeengekomen dat een inrichting waarin niet de bolbodemgeleider, maar de bolneusgeleider verend is uitgevoerd toegestaan zal worden, omdat daarmee de door Potveer geoctrooieerde uitvinding in ieder geval niet wordt toegepast. Met het opnemen van het begrip “verend” in bijlage 4 hebben partijen naar voorlopig oordeel niet willen vastleggen dat een niet-verende uitvoering een schending van de overeenkomst inhoudt. Potveer heeft naar voorlopig oordeel ook niet aannemelijk gemaakt een redelijk belang te hebben bij het verbieden van een niet-verende uitvoering.
IEF 12646

Recente lokale streekproducten

Recentelijk heeft de Commissie enkele Beschermde Geografische Aanduidingen (BGA) en Beschermde Oorsprongbenamingen (BOB) aan het DOOR-register toegevoegd. Met de volgende 17 uitvoeringsverordeningen (EU) van de Commissie van maart-mei, houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen:

   

Nr. 436/2013 (7 mei 2013) Queijo de Cabra Transmontano/Queijo de Cabra Transmontano Velho (BOB)), voor geitenkaas
Nr. 435/2013 (7 mei 2013) Βόρειος Μυλοπόταμος Ρεθύμνης Κρήτης (Vorios Mylopotamos Rethymnis Kritis) (BOB)), voor olijfolie
Nr. 434/2013 (7 mei 2013) Mâche nantaise (BGA), voor veldsla
Nr. 433/2013 (7 mei 2013) Κοπανιστή (Kopanisti) (BOB), voor zoutige, pittige kaas [aanvraag]
Nr. 425/2013 (7 mei 2013) Pesca di Leonforte (BGA), voor een gele perzik.
Nr. 424/2013 (7 mei 2013) Ptujski lük (BGA), voor een rode ui
Nr. 423/2013 (7 mei 2013) Stornoway Black Pudding (BGA), voor een varkensworst
Nr. 422/2013 (7 mei 2013) Fin Gras/Fin Gras du Mézenc (BOB), 'gemarmerd vlees'
Nr. 421/2013 (7 mei 2013) Porc du Sud-Ouest (BGA), varkensvlees
Nr. 269/2013 (18 maart 2013) Danablu (BGA), voor Deense blauwe kaas.
Nr. 268/2013 (18 maart 2013) Oberpfälzer Karpfen (BGA), voor Beierse Karper
Nr. 267/2013 (18 maart 2013) Chianti Classico (BOB)), voor rode Wijn; eerder ook bij GerechtEU, IEF 12103
Nr. 266/2013 (18 maart 2013) Münchener Bier (BGA)), voor Duits Bier
Nr. 265/2013 (18 maart 2013) Wachauer Marille (BOB)), voor Oostenrijkse abrikozen
Nr. 264/2013 (18 maart 2013) Cipolla Rossa di Tropea Calabria (BGA), Italiaans rode ui
Nr. 263/2013 (18 maart 2013) Mela Alto Adige/Südtiroler Apfel (BGA)), voor Zuid-Tiroler, rode appel
Nr. 262/2013 (18 maart 2013) Melon du Quercy (BGA), voor meloen

Meer weten over Geografische indicaties en herkomstaanduidingen (dossier overige - herkomstaanduiding via linkermenu).

IEF 12641

Voldoende mogelijkheid geboden weerwoord te geven

Rechtbank Amsterdam 3 mei 2013, LJN BZ9848 (eiser tegen TROS)
Uitspraak mede ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Mediarecht. Uitzending programma. Onrechtmatige publicatie. Eer en goede naam. Eiser drijft een opleidingsbureau voor onder andere rijinstructeurs. Op 26 maart 2013 is door het Tros programma 'Opgelicht?!' aandacht besteed aan eiser en zijn activiteiten met haar opleidingsbureau. Eiser vordert onder meer veroordeling van de Tros tot het staken van het doen van diffamerende uitlatingen over hem dan wel zijn bureau en dat Tros wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie. Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van eiser heeft ontvangen. Eiser is voldoende mogelijkheid geboden om een weerwoord te geven op de geuite klachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van Tros jegens eiser. De vorderingen worden afgewezen.

4.3.  Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van [vennootschap 1] heeft ontvangen. Dat in het programma “Opgelicht?!” een vijftal klagers in de gelegenheid wordt gesteld om hun ervaringen te vertellen acht de voorzieningenrechter daarom op zichzelf niet onrechtmatig. De weergave van de ervaringen van de aan het programma meewerkende cursisten wordt omlijst door een voice-over die de diverse kritiekpunten samenvat alvorens (één of meer van) aan het programma meewerkende cursisten in eigen woorden de klacht weergeeft. Ook dit is als zodanig niet onrechtmatig. [eiser] heeft bovendien niet aannemelijk kunnen maken dat de kritiek op zijn handelwijze uit de lucht gegrepen is. Anders dan op de tot voor kort door hem gebruikte website is vermeld, krijgen cursisten kennelijk niet standaard een persoonlijke mentor die regelmatig hun studieprestaties bespreekt. Het verwijt dat cursisten, nadat het inschrijfgeld is betaald, ermee geconfronteerd worden dat zij ook de kosten voor het examen dienen te voldoen, blijkt juist. Het verweer van [eiser] dat hij die kosten vervolgens weer terugbetaalt doet er niet aan af dat de cursisten met een andere gang van zaken worden geconfronteerd dan zij op grond van de vooraf gegeven informatie mochten verwachten. Voorts heeft [eiser] niet weersproken dat in een periode van twee jaar slechts vier cursisten examen hebben gedaan, waarvan er maar twee zijn geslaagd. Dat op grond van deze feiten vraagtekens worden gesteld bij de bedrijfsvoering van [eiser] is begrijpelijk, en het in dat kader aan het woord laten van derden (niet-cursisten) acht de voorzieningenrechter dan ook niet onrechtmatig. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende mogelijkheid is geboden om een weerwoord op de geuite klachten gegeven. Hij heeft er zelf voor gekozen om dit te doen door middel van een e-mail. De inhoud daarvan is in de uitzending weergegeven. Het totaalbeeld dat uit de uitzending oprijst, namelijk dat door [vennootschap 1] niet datgene geboden wordt wat op grond van de door haar verstrekte informatie mag worden verwacht, is door [eiser] echter niet weerlegd. Dat dit veroorzaakt wordt door verkeerd handelen van docenten en betalingsgedrag van het UWV, zoals [eiser] stelt, kan daaraan niet afdoen. Mocht de stelling van [eiser] juist zijn, dan nog zijn dit omstandigheden die voor het bedrijfsrisico van [vennootschap 1] komen.

IEF 12639

Exclusieve levering van 12 maanden nog niet verstreken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 mei 2013, C/13/541081 / KG ZA 13-534 (StMicroElectronics N.V. tegen Nokia OYJ)
Uitspraak ingezonden door Armand Killan, Bird & Bird LLP.

In navolging IEF 12588. Eerdere verkoop van toestel met Tufnell microfoon geen nieuw feit. Exclusieve levering. Contractenrecht. Octrooirecht. Nokia heeft met ST een Parts Purchase Agreement gesloten. Uitgangspunt in die overeenkomst is dat voor Nokia gemaakte producten, High Amplitude Audio Capturing Microphones, niet aan anderen verkocht mogen worden.

ST vordert dat het opgelegde gebod wordt opgeheven, omdat ST gebonden is aan de exclusiviteitsperiode van 12 maanden en dat er sinds februari 2012 reeds een pre-sale was begonnen van een toestel met een Tufnell microfoon (in de Nokia 808 PureView in tegenstelling tot het Lumia-toetsel uit februari/maart 2013). Dat betekent dat de exclusiviteit is verstreken en niet tot 1 maart 2014 doorloopt. Dit executiegeschil leent zich niet om inhoudelijke bezwaren tegen een eerder kort gedingvonnis aan te voeren.

Er is geen sprake van een nieuw feit dat na het vonnis aan het licht is gekomen of omstandigheden die nopen dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningen worden geweigerd.

4.5. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het standpunt over de exclusiviteit zou worden verworpen, ook als het in eerder geding naar voren was gebracht. Weliswaar was de RFQ aan een aantal mogelijke leveranciers gericht, dat neemt niet weg dat met elk van die leveranciers een afzonderlijke overeenkomst is gesloten tot ontwikkeling en levering van de Tufnell microfoon volgens het door Nokia ontwikkelde principe en volgens de door Nokia vereiste specificaties. (...)

IEF 12638

In het artikel speelt appellant een zeer ondergeschikte rol

Hof Amsterdam 16 april 2013, LJN BZ9784 (Grill-Steakhouse Maya en Café Alto tegen Stichting ter Bevordering van Informatie en Publiciteit)
Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. Artikel op website www.speculanten.nl is niet onrechtmatig tegenover appellanten. Er worden slechts mogelijke banden aangewezen. Appellant speelt een ondergeschikte rol in het artikel.

De Stichting is domeinnaamhouder van de website www.speculanten.nl. Het feitelijk beheer van de website vindt plaats door het Speculanten Onderzoeks Kollektief (SPOK). Het SPOK stelt zich ten doel om misstanden in de Amsterdamse vastgoedmarkt en horeca aan de kaak te stellen, alsmede het gemeentelijk beleid te dier zake kritisch te volgen. In juni 2011 is op de website een artikel geplaatst onder de titel “De [Appellant sub 1] connectie”. Medio november 2011 hebben Appellanten dit gemerkt en zich hierover via hun advocaat bij de Stichting beklaagd. Daarop zijn enkele aanpassingen in de tekst van het artikel aangebracht.

Het hof is van oordeel dat het artikel slechts wijst op mogelijke banden tussen criminelen en de Amsterdamse horeca/het Amsterdamse vastgoed, alsmede op de houding van de gemeente Amsterdam ter dier zake. In het artikel speelt Appellant een zeer ondergeschikte rol, waarbij hij niet als crimineel of verdacht wordt neergezet. Maya BV en Café Alto BV komen in het artikel niet voor. Evenmin suggereert het artikel dat vanuit restaurant Maya en/of jazzcafé Café Alto (nog steeds) drugshandel wordt bedreven. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

3.2.2. Het hof is echter - met de Stichting - van oordeel dat het artikel, in zijn geheel gelezen en beschouwd, de zojuist vermelde suggesties niet bevat maar slechts wijst op mogelijke banden tussen (veroordeelde of veronderstelde) criminelen en de Amsterdamse horeca/het Amsterdamse vast goed, alsmede op de houding van de gemeente Amsterdam ter dier zake. In het artikel speelt [ Appellant sub 1 ] een zeer ondergeschikte rol, waarbij hij niet als crimineel of verdacht wordt neergezet. Maya BV en Café Alto BV komen in het artikel, zoals hierna onder 3.4.2 nog nader aan de orde zal komen, als zodanig niet voor. Evenmin suggereert het artikel dat vanuit restaurant Maya en/of jazzcafé Café Alto (nog steeds) drugshandel wordt bedreven. De omstandigheid dat het artikel “De [ Appellant sub 1 ] connectie” heet leidt, mede in aanmerking genomen dat [ voornaam ] [ X ] in het artikel als “[ ]” wordt aangeduid, niet tot een ander oordeel, omdat in deze titel met “[ Appellant sub 1 ]” kennelijk op [ voornaam ] [ X ] wordt gedoeld en de inhoud van het artikel geen grond geeft te veronderstellen dat [ Appellanten ] tot de “connection” van [ voornaam ] [ X ] behoren. Ten slotte is de opmerking van de advocaat van de Stichting tijdens de zitting in eerste aanleg, dat sprake is van “covers om bepaalde personen hun gang te laten gaan”, niet relevant, zelfs al zou die opmerking - wat de Stichting betwist - doelen op restaurant Maya en jazzcafé Café Alto. De door [ Appellanten ] ingestelde vorderingen zijn immers gebaseerd op de stelling dat het artikel onrechtmatig is en niet op (beweerdelijk) onrechtmatige uitlatingen van de advocaat van de Stichting.

3.2.3. Uit het voorgaande volgt dat de stelling van [ Appellanten ] dat hun eer, goede naam en reputatie door de strekking (“essentie”) van het artikel worden geschonden op een onjuiste lezing van het artikel berust, reden waarom de genoemde grieven in zoverre worden verworpen.
IEF 12635

Gelijkwaardig product volgens JMQ-procedé

Hof Den Haag 7 mei 2013, zaaknr. 200.108.105/01 (Beckers Benelux B.V. tegen JMQ Trading B.V.)
Uitspraak ingezonden door Eelco Bergsma, Deterink.

Tussenarrest. Zie eerdere procedures op IE-Forum.nl. Octrooirecht. Contractenrecht. Betekenis "technisch uniek" en "gelijkwaardig product op de markt" Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor de ontwikkeling van diepgevroren magnetrongeschikte snacks. Hof beveelt verstrekken van inlichtingen en beproeven minnelijke schikking.

Partijen gaan er vanuit dat "technisch uniek" betekent dat er geen product op de markt is dat door de markt als gelijkwaardig wordt beoordeeld in prijs- en kwaliteitverhouding en uitwisselbaar zou worden met het product bereid volgens het JMQ-procedé. Beckers zou slechts dan niet verplicht zijn de overeenkomst te verlengen als er een product op de markt is, de stelling dat de werkwijze niet nieuw en/of inventief zou zijn, is onvoldoende. Ook als het octrooi nietig zou zijn, blijft dat er gecontracteerd is over een procedé. De stelling dat Beckers zelf een gelijkwaardig product op de markt brengt, slaagt niet als dat product volgens het JMQ-procedé wordt bereid. Immers partijen zijn juist overeengekomen dat Beckers royalty’s betaalt om het procedé te gebruiken, deze betaling is niet afhankelijk gesteld van de geldigheid van het octrooi, het octrooi wordt zelfs niet genoemd.

Het gerechtshof beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de benoemde raadsheer-commissaris.

Leestip rechtsoverweging 9 en hieronder:

13. Het hof is - de bewijslastverdeling in het midden latend - voornemens de vraag of door Beckers sinds juni 2008 toegepaste werkwijze afwijkt van het JMQ-procedé aan een deskundige voor te leggen. Desgevraagd hebben de advocaten van partijen tijdens het pleidooi in hoger beroep beiden (wat betreft Beckers wederom) aangegeven van oordeel te zijn dat het JMQ-procedé waarop de Overeenkomst ziet gelijk is aan de in EP 863 omschreven werkwijze. De advocaat van JMQ heeft tijdens het pleidooi te kennen gegeven aan een onderzoek mee te willen werken waarbij de geheimhouding omtrent de werkwijze van Beckers wordt gewaarborgd, mits haar belangen om (onder geheimhouding) kennis te nemen van de werkwijze en te (kunnen) reageren op stukken en gegevens voldoende worden gewaarborgd. Teneinde met partijen te overleggen over de wijze waarop dat onderzoek, voormelde belangen in aanmerking nemende, moet plaatsvinden, de perso(o)n(en) van de deskundige(n) en de aan deze te stellen vragen, zal het hof een comparitie van partijen gelaste.

14. De comparitie zal tevens dienen om te bezien of een minnelijke regeling kan worden bereikt.