Overige  

IEF 12749

Geen werkgeversauteursrecht bij kunstuitlener na samenwerking met kunstenaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 mei 2013, LJN CA2668 (eiser tegen Stichting Jonge Honden)

Werkgeversauteursrecht. Kunstenaar. Teruggave uitleenkunst. In't kort: In geschil is of de bij Stichting Jonge Honden in het bezit zijnde werken van eiser, nu de samenwerking tussen partijen is beëindigd, terug moeten naar eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat er tussen partijen geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst of dienstbetrekking in de zin van artikel 7 Auteurswet. Werken van eiser moeten dan ook naar eiser terug. Onduidelijk is nog om hoeveel werken het precies gaat. Stichting Jonge Honden wordt veroordeeld om alle werken van eiser die op een door de Stichting opgestelde Codelijst aan eiser af te geven. Stichting Jonge Honden hoeft niet de naam van eiser van haar website te verwijderen.

Uitgebreid: Partijen werkten tussen 1993/1994 en 2010 samen, eiser is beeldend kunstenaar en Stichting Jonge Honden bemiddelt in de verkoop en het uitlenen van kunst. Eiser is tussen 2000-2008 gedetacheerd bij SJH geweest via de gemeente Amsterdam in het kader van de zogenoemde Pantarregeling, waarbij SJH werd aangemerkt als inlener en de gemeente Amsterdam als werkgever. Eiser vordert een bedrag van €100.000 aan achterstallige betalingen, teruggave van ongeveer 375 werken en verwijdering van de website van gedaagden. De Pantarsamenwerking wordt niet als arbeidsovereenkomst gezien zodat art. 7 Aw van toepassing is. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser. SJH dient alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en de codelijst zelf) af te geven.

Volgens Stichting Jonge Honden is er in de periode 2000 tot 2008 sprake van een arbeidsovereenkomst. De voorzieningenrechter merkt de samenwerking in het kader van de Pantarregeling niet aan als arbeidsovereenkomst, met name wijkt de loonbetaling af; deze verliep via de gemeente Amsterdam en waartegenover voor eiser een sociale voorziening stond. Er is geen sprake van een dienstbetrekking in de zin van art. 7 Aw. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser en deze werken moeten worden teruggegeven.

Over het aantal werken bestaat geen duidelijkheid, echter partner van eiser (tevens werkzaam bij SJH) heeft verklaard dat de 'codelijst YD Kunstuitleen' bestaat, waarop alle werken staan. SJH wordt veroordeeld om alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en een afschrift van de codelijst) af te geven.

De vermelding van de naam van eiser op de website als zodanig is niet onrechtmatig. Het enkele feit dat de samenwerking tussen partijen is beëindigd en de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord wil nog niet zeggen dat er op de website geen melding meer mag worden gemaakt. Ook niet over de beëindiging van de samenwerking, dit geeft uitsluitend een weergave van de feitelijk situatie waarbij niet grievend over eiser wordt gesproken. De eiser hierdoor schade lijdt, is niet aannemelijk gemaakt.

2.2. Met ingang van 14 augustus 2000 is [eiser] door middel van de zogenoemde banenpoolregeling via de gemeente Amsterdam gedetacheerd geweest bij de Stichting Jonge Honden. Deze samenwerkingsvorm is met ingang van 28 februari 2007 voortgezet door middel van de zogenoemde Pantarregeling. In de detacheringsovereenkomst met de gemeente Amsterdam was de gemeente Amsterdam aangemerkt als werkgever, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als gedetacheerde. In de inleenovereenkomst met Stichting Pantar Amsterdam is Stichting Pantar Amsterdam als werkgever aangemerkt, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als werknemer. Op 2 oktober 2008 heeft Stichting Pantar Amsterdam de samenwerking met Stichting Jonge Honden voor wat betreft [eiser] per die datum beëindigd.

3.2. [eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat gedaagden nalaten hun verplichtingen voortvloeiende uit de beëindiging van de samenwerking jegens [eiser] na te komen. Zo moeten zij nog een substantieel bedrag aan [eiser] betalen als zijn aandeel in de opbrengst van de verhuur en verkoop van zijn werken. Daarnaast weigeren gedaagden de werken van [eiser], alsmede de documentatie die betrekking heeft op de registratie en administratie van die werken, die gedaagden nog onder zich hebben, aan [eiser] terug te geven. Volgens [eiser] gaat het daarbij in ieder geval om ongeveer 375 werken. In dit verband heeft hij verwezen naar een door [A] opgemaakt verslag over de mislukte bemiddelingspoging die partijen hebben ondernomen. Bij [eiser] bestaat echter het vermoeden dat het om ongeveer 1000 werken gaat.

Gedaagden moeten in ieder geval voornoemde 375 werken en de bijbehorende administratie aan [eiser] afgeven. Door dat na te laten handelen gedaagden in strijd met het eigendomsrecht van [eiser], dan wel onrechtmatig jegens [eiser]. Bovendien hebben gedaagden tijdens de bemiddeling toegezegd om tot afgifte over te gaan. [eiser] heeft verder gesteld dat hij niet langer met zijn naam op de website van gedaagden vermeld wil staan omdat hij, gezien de handelwijze van gedaagden, niet langer met gedaagden in verband wil worden gebracht.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Stichting Jonge Honden nog werken van [eiser] onder zich heeft, maar wel of Stichting Jonge Honden gehouden is om deze werken aan [eiser] af te geven. Volgens Stichting Jonge Honden is dat voor wat betreft de werken die in de periode van 14 augustus 2000 tot 2 oktober 2008 zijn gemaakt niet het geval omdat in die periode sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser]. Daarin wordt zij niet gevolgd. De overeenkomsten die in het kader van de samenwerking tussen partijen met de gemeente Amsterdam en later Stichting Pantar Amsterdam zijn gesloten, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] worden aangemerkt. Met name ten aanzien van de loonbetaling wijkt de arbeidsverhouding tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] af van een arbeidsovereenkomst. In de overeenkomsten met de gemeente Amsterdam en Stichting Pantar Amsterdam is geen sprake van rechtstreekse loonbetalingen van Stichting Jonge Honden aan [eiser] maar betaalde Stichting Jonge Honden een inleenfee aan de gemeente Amsterdam en later aan Stichting Pantar Amsterdam, waartegenover voor [eiser] een te ontvangen sociale voorziening stond. In de overeenkomsten is Stichting Jonge Honden ook niet aangemerkt als werkgever van [eiser] maar als inlener. Dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst is dan ook niet aannemelijk. Nu het ging om een dienstbetrekking die er primair op was gericht om [eiser] te werk te stellen met behoud van een sociale voorziening onderscheidt deze dienstbetrekking zich tevens van een gewone inleenovereenkomst (zoals bij uitzendkrachten). Vooralsnog kan dan ook niet worden aangenomen dat er sprake is van een dienstbetrekking in de zin van artikel 7 van de auteurswet.

Verder is niet gebleken dat tussen partijen is afgesproken dat het eigendom van de werken, gedurende de samenwerking van partijen is overgegaan van [eiser] op Stichting Jonge Honden. Dat betekent dat vooralsnog kan worden aangenomen dat van alle werken die Stichting Jonge Honden van [eiser] onder zich heeft het eigendomsrecht bij [eiser] ligt en dat deze werken dus aan [eiser] moeten worden teruggegeven.

Gebleken is dat er tussen partijen geen duidelijkheid bestaat over het aantal werken van [eiser] dat Stichting Jonge Honden onder zich heeft en deze duidelijkheid heeft Stichting Jonge Honden desgevraagd ter zitting ook niet willen verschaffen. Wel heeft de partner van [gedaagde 1], die ook werkzaam is voor Stichting Jonge Honden, ter zitting verklaard dat er een zogenoemde ‘codelijst YD Kunstuitleen’ bestaat waarop ook alle bij hun in bezit zijnde werken van [eiser] vermeld staan.

Stichting Jonge Honden zal dan ook worden veroordeeld om de werken van [eiser] die op deze lijst staan en (een afschrift van) de codelijst zelf aan [eiser] af te geven. Daarvoor krijgt zij een termijn van zeven dagen.

Voor het overige is de vordering onder 1 van het petitum van de dagvaarding te onbepaald om toegewezen te kunnen worden.

IEF 12736

Rechter verbiedt naam eiser te vermelden op sites en social media

Vzr. Rechtbank Overijssel 6 juni 2013, LJN CA2280 (naam eisende partij)
Mediarecht. Onrechtmatige daad. Kort gedingrechter verbiedt gedaagde partij om de naam van eisende partij te vermelden op de site van www.pedofielennetwerknoordholland.nl of deze naam te publiceren op Hyves, Facebook, weblogs, Twitter, Linkedin, dan wel op websites, weblogs van derden onder eigen naam of onder een pseudoniem of uit hoofde van een functie eiser neer te zetten als kindermisbruiker, pedofiel, en/of hem in verband te brengen met pedofiele praktijken of kinderporno en/of om video’s op internet te plaatsen die een dergelijke strekking hebben dan wel een link of verwijzing naar de uitzending van SBS6 van Undercover in Nederland.

De voorzieningenrechter
3.1. verbiedt gedaagde op zijn website www.pedofielennetwerknoordholland.nl
te plaatsen de naam van [eiser] en de link c.q. verwijzing naar de uitzending van SBS6 van Undercover in Nederland d.d. [datum] of andere soortgelijke berichten en voor zover dergelijke berichten nog op de website staan deze binnen één dag na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde handelt in strijd met dit verbod, tot een maximum van € 50.000,00;

3.2. verbiedt gedaagde zowel mondeling als schriftelijk, waaronder op internet, op eigen websites, Hyves, Facebook, weblogs, Twitter, Linkedin, dan wel op websites, Hyves, Facebook, weblogs van derden onder eigen naam of onder een pseudoniem of uit hoofde van een functie eiser neer te zetten als kindermisbruiker, pedofiel, en/of hem in verband te brengen met pedofiele praktijken of kinderporno en/of om video’s op internet te plaatsen die een dergelijke strekking hebben dan wel een link of verwijzing naar de uitzending van SBS6 van Undercover in Nederland d.d. [datum] en/of de naam van [eiser] erbij te plaatsen;
IEF 12733

Doorlinken domeinnaam besteauto.nl is nog geen gebruik handelsnaam

Rechtbank Overijssel 31 mei 2013, LJN CA2274 (Dealerstation B.V. tegen Dealerdirect BV)
Handelsnaamrecht. Domeinnaam. Onrechtmatige daad/verwarring. Geen handelsnaaminbreuk, want geregistreerde domeinnaam van gedaagde is geen handelsnaam. Dealerstation verzorgt en exploiteert een online veilingsite voor auto's en bedrijfswagens. Dealerdirect handelt ook in auto's. Dealerstation heeft in januari 2013 de domeinnaam besteautobod.nl geregistreerd.

Nu gedaagde de door haar geregistreerde domeinnaam niet als handelsnaam gebruikt, staat een geslaagd beroep op artikel 5 Hnw in de weg. Dat gedaagde Dealerdirect feitelijk gebruik maakt van de domeinnaam beste-autobod.nl doordat zij via deze website doorlinkt naar de website ikwilvanmijnautoaf.nl maakt dit niet anders. Dit is immers op zichzelf nog geen gebruik van beste-autobod.nl als handelsnaam. Een beroep op 6:162 BW baat evenmin, de vorderingen worden afgewezen.

4.3 Het meest verstrekkende verweer van Dealerdirect is haar standpunt dat Dealerstation de domeinnaam besteautobod.nl niet tevens als handelsnaam voert. Daarbij is eveneens van belang, aldus Dealerdirect, dat Dealerdirect de door haar geregistreerde domeinnaam

beste-autobod.nl ook niet als handelsnaam voert, zodat zowel aan de zijde van Dealerdirect - als aan de zijde van Dealerstation - geen sprake is van handelsnaamgebruik. Reeds hierom kan geen sprake kan zijn van handelsnaaminbreuk.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of Dealerstation de door haar geregistreerde domeinnaam besteautobod.nl als handelsnaam gebruikt in het midden kan blijven, nu reeds de niet, althans onvoldoende, weersproken stelling van Dealerdirect dat zij de domeinnaam beste-autobod.nl niet als handelsnaam gebruikt een geslaagd beroep op artikel 5 Hnw in de weg staat. Het enkele feit dat Dealerdirect feitelijk gebruik maakt van de domeinnaam beste-autobod.nl doordat zij via deze website doorlinkt naar de website ikwilvanmijnautoaf.nl maakt dit niet anders. Dit is immers op zichzelf nog geen gebruik van beste-autobod.nl als handelsnaam.

4.5. (...) Waar het gaat om het profiteren van het onderscheidingsmiddel van een ander mag dit er echter niet toe leiden dat het publiek op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht. Dat laatste is hier echter kennelijk niet het geval. Tussen partijen staat weliswaar vast dat de domeinnamen besteautobod.nl en beste-autobod.nl slechts in geringe mate afwijken, nu een koppelteken het enige onderscheid is, maar ook dat beste-autobod.nl slechts gebruikt wordt om door te linken naar de website van Dealerdirect, meer specifiek ikwilvanmijnautoaf.nl. Aannemelijk is ook dat Dealerdirect gebruik maakt van tags en/of labels en/of adwords en/of keywords die overeenkomen met besteautobod.nl, nu ikwilvanjeautoaf.nl tevoorschijn komt in google wanneer besteautobod.nl als zoekopdracht wordt ingegeven.

4.6. Daar houdt echter de vergelijking met besteautobod.nl op. Tussen partijen staat immers ook vast dat ikwilvanjeautoaf.nl een handelsnaam is van Dealerdirect en ook als zodanig op de gelijknamige website wordt gebruikt. Op de website ikwilvanjeautoaf.nl wordt geen enkele verwijzing dan wel vermelding gemaakt naar beste-autobod.nl dan wel besteautobod.nl. De voorzieningenrechter is met Dealerdirect eens dat het relevante publiek bij kennisneming van de inhoud van de website ikwilvanmijnautoaf.nl wel begrijpt dat zij niet op de website besteautobod.nl is beland dan wel daar aan gelieerd is. Dat aldus op deze wijze verwarring, zowel direct als indirect, zou kunnen ontstaan acht de oorzieningenrechter dan ook onaannemelijk.

Op andere blogs:
AMS advocaten (Online veilingsite mag bijna identieke domeinnaam concurrent houden)

IEF 12706

Vordering benadeelde partij in strafzaak merkvervalste horloges toegewezen

Strafrechter Rechtbank Oost-Brabant 2 april 2013, parketnr. 01/994070-12 (namaak-Ice Watch)
Uitspraak ingezonden door Samantha Brinkhuis en Thomas Conijn, De Brauw Blackstone Westbroek.
Strafrecht. Handelsnaam/merkrecht. Modelrecht. Proceskostenvergoeding 1019h Rv. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij 3000 horloges heeft ingevoerd die zelf of hun verpakking valselijk waren voorzien van handelsnaam of merk althans hetzelfde uiterlijk vertoonden als een model. De verdediging roept in dat er geen bewijs aanwezig is voor beroeps- of bedrijfsmatige uitoefening van het plegen van de feiten en verdachte wist niet dat in de dozen valse horloges zaten. De vordering ad € 2.723,50 van de benadeelde partij wordt toegewezen nu de schade voldoende causaal verband heeft met het bewezenverklaarde feit.

Hierbij inbegrepen zitten de kosten voor de beoordeling van de horloges, de rechtsbijstand voor de aangifte en verdere rechtsbijstand. Artikel 1019h Rv wordt toegepast.

De douane heeft, op verzoek van DHL die de zending niet vertrouwde, een partij goederen gecontroleerd. De verdachten zijn aan de FIOD overgedragen op het moment dat de laatste dozen werden ingeladen op het ophaalpunt van DHL. Door TKS, die exclusief gerechtigd is om de Ice Watch te voeren, is aangifte gedaan. Verdachte verklaard dat hij pakketjes moest ophalen voor ene Patrick waarmee hij via Marktplaats in contact is gekomen. Hij biedt de horloges aan via advertenties en verdient gemiddeld 3 tot 7 euro per horloge. Verdachte had een financieel belang bij het ophalen van de pakketjes. Dat de verdachte niet wist dat de door hem afgehaald pakketjes dezelfde namaakhorloges bevatten als die welke hij met grote regelmaat van Patrick had gekocht acht de rechtbank, mede in aanmerking genomen het feit dat de pakketjes blijkens de daarop aangetroffen vrachtdocumenten afkomstig waren uit China (waarvan bekend is dat daar veel namaakartikelen vandaan komen) is gelet op dit alles niet geloofwaardig.

Citaat, p.6 - Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid merkvervalste horloges, terwijl hij van het plegen ervan zijn beroep heeft gemaakt. Door het op de markt brengen van deze merkvervalste horloges wordt de merkenhouder benadeeld.

Citaat, p. 7 - De schade die verband houdt met het beoordelen van de aangetroffen horloges acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar nu deze schade voldoende causaal verband heeft met het bewezenverklaarde feit. De merkgerechtigde zal immers, geconfronteerd met het vermoeden dat sprake is van inbreuken op zijn merkrechten, onderzoek moeten doen (en in dat verband kosten maken) teneinde vast te stellen of van inbreuk sprake is. Dat dergelijk onderzoek in beginsel door de merkhouder dient te geschieden vloeit voort uit het gegeven dat de merkhouder bij uitstek en - doorgaans - met uitsluiting van anderen in staat is te beoordelen (aan de hand van zogenaamde echtheidskenmerken) of de aangetroffen goederen inbreuk maken op zijn intellectuele eigendomsrechten. Door het voorhanden hebben van vervalsingen heeft verdachte de benadeelde partij genoopt tot het doen van dergelijk onderzoek en (dus) tot het maken van kosten.

Namens benadeelde partij wordt voorts vergoeding gevorderd voor de kosten van rechtsbijstand, verband houdende met het doen van aangifte alsmede de kosten terzake de indiening van de vordering tot vergoeding van de schade.

IEF 12699

Bijdrage afscheidsbundel Peeters: U heeft niet gewonnen!

O.M.B.J. Volgenant, 'U heeft niet gewonnen!', in: M. Balk, G.C. Boot, R.A. Dudok van Heel (red.), Recht voor gewone mensen (Peeters-bundel), Amsterdam 2013.
Een bijdrage van Otto Volgenant, Kennedy Van der Laan.

Conclusie: De rechtspraak overziend is de conclusie dat er vanuit juridisch oogpunt weinig te doen is tegen een teleurstellende afloop bij het meedoen aan een quiz of loterij. Doordat de deelnemer de algemene voorwaarden van de organisator accepteert is de ruimte om na te hebben verloren alsnog een prijs te claimen of de organisator aansprakelijk te stellen uiterst beperkt. De uitspraak van mr. Peeters waardoor Obe niet mee mocht doen met de finale van de Kennisquiz waarin hij mogelijk de slimste brugklasser van Nederland zou worden, past naadloos in de lijn van die jurisprudentie. Het is dus zaak voor de gewone man om eerst te bedenken of hij goed genoeg tegen zijn verlies kan alvorens mee te doen aan een quiz of een loterij. Kun je niet tegen je verlies, doe dan niet mee. En alle lezers van deze bijdrage zullen zich, wanneer zij in de toekomst eens aan de oever van de Taag mochten staan – in Spanje óf in Portugal! – herinneren dat mr. Peeters daar ooit een verstandig vonnis over wees.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage hier of klik op de citeerwijze.

IEF 12692

Tegen `Uw Specialist´ in plaats van ´Renault Specialist´ is geen bezwaar

Vzr. Rechtbank Den Haag 23 mei 2013, zaaknr. C/09/438425 / KG ZA 13-240 (Renault tegen Automobielbedrijf Van den Brink B.V.)
Uitspraak ingezonden door Laura Broers, Houthoff Buruma.
Merkenrecht. Ondermijning selectief distributie-systeem. Renault heeft geen rechtstreekse contractuele band met haar dealers, maar per land (op wholesale niveau) een distributeur aangesteld die vaak deel uitmaakt van een door Renault geleide groep ondernemingen. In de dealercontracten staat een wederverkoopverbod. Van den Brink, geen deelnemer van het selectieve distributiesysteem, bemiddelt als tussenpersoon bij de aankoop van nieuwe auto's tussen eindklant en erkende dealer en hij ontvangt daarvoor commissie. Op zijn website profileerde Van den Brink zich (tot voor kort) als "Renault specialist". Een aan het merk van Renault gelijkend teken wordt gevoerd. Renault vordert dat Van den Brink geen nieuwe Renault-voertuigen betrekt en tevens de staking van het Renault-logo en ieder gebruik van het woord Renault. De vorderingen worden toegewezen.

Het selectieve distributiesysteem van Renault wordt ondermijnt nu de bereidheid van erkende dealers zich aan de contractuele verplichtingen te houden afneemt en toetreding van nieuwkomers wordt gehinderd nu zij minder snel grote investeringen wensen te doen.

Het verweer dat uitsluitend tweedehands voertuigen worden aangeboden slaagt niet, nu eerder aanprijzingen zijn gedaan met de woorden 'gloednieuwe Renaults'. Dat voertuigen voor een lagere dan de reguliere verkoopprijs worden verkocht aan Van den Brink, maakt dit niet anders. Vanwege het bonussysteem dat voor dealers geldt (dat uitgaat van aantallen, niet van omzet), kan het voor dealers voordelig zijn om tegen een lagere prijs auto´s te verkopen om de bonus veilig te stellen (r.o. 4.8). Het staat Van den Brink echter wél vrij als tussenpersoon te bemiddelen bij de aankoop  van nieuwe-Renaults bij erkende dealers door consumenten (r.o. 4.10).

Naar voorlopig oordeel moet het oude bedrijfslogo van Van den Brink, waarbij een A en een V uit elkaar getrokken boven elkaar zijn geplaatst, worden beschouwd als een met Renault's beeldmerk overeenstemmend teken in de zin van artikel 9 lid 1 onder b GMVo / artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE. De kans op verwarringsgevaar wordt vergroot door het gebruik van het teken 'Renault specialist' in het bedrijfslogo. Tegen wijziging van de term "Renault Specialist" door "Uw Specialist" is geen bezwaar.

Schattenderwijs wordt ervan uit gegaan dat aan beide grondslagen evenveel tijd is besteed, zodat voor de niet-IE-rechtelijke grondslag een bedrag ter grootte van de helft van het liquidatietarief voor vergoeding in aanmerking komt.

4.5. (...) Ten opzichte van Renault c.s. geldt dat het handelen het selectieve distributiesysteem ondermijnt nu enerzijds de bereidheid van de erkende dealers zich te houden aan hun contractuele verplichtingen zal afnemen, terwijl anderzijds de toetreding van nieuwkomers wordt gehinderd: nieuwkomers zullen door de oneerlijke concurrentie minder snel geneigd zijn grote investeringen te doen aldus Renault c.s..

4.7. Het verweer van Van den Brink beperkt zich ertoe dat zij geen nieuwe auto's verkoopt maar uitsluitend tweedehands voertuigen. Dat verweer slaagt niet. In de eerste plaats niet omdat Van den Brink blijkens haar aanprijzingen op de website tot voor kort kennelijk ook zelf van mening was dat het 'gloednieuwe Renaults' betrof (vgl. 2,8.) zodat haar thans ingenomen standpunt niet overtuigt. In de tweede plaats geldt dat een voertuig voorshands eerst dan niet meer als nieuw is aan te merken indien het op zodanige wijze is gebruikt dat daaraan een economische minderwaarde moet worden toegekend vanwege achteruitgang door gebruik en/of slijtage. Dat kan van de door Van den Brink aangeboden voertuigen niet worden gezegd. Uit de door Renault c.s. overgelegde print sereens van de website van Van den Brink (productie 13 Renault c.s.) blijkt immers dat deze worden aangeboden met een verwaarloosbaar aantal kilometers op de teller. Naar Van den Brink ter zitting desgevraagd heeft verklaard, bestaat haar wagenpark voor circa 30 tot 40 procent uit voertuigen met een kilometerstand tot 200 km. Dergelijke voertuigen moeten naar voorlopig oordeel dan ook als nieuw worden aangemerkt. Dat de voertuigen al eerder op naam waren gesteld (van andere dealers), staat daaraan niet in de weg omdat de kopers van de voertuigen van Van den Brink degenen zijn die deze voor het eerst in gebruik nemen,

4.8. Het feit dat, zoals Van den Brink nog betoogt, erkende dealers voertuigen voor een lagere dan de reguliere verkoopprijs aan Van den Brink verkopen, maakt het vorenstaande niet anders. Ter zitting is gebleken dat het in sommige gevallen voor een erkende dealer aantrekkelijk kan zijn een voertuig onder de marktprijs van de hand te doen. Renault c.s. heeft immers verklaard dat zij een bonussysteem hanteert dat uitgaat van een bepaald aantal verkochte voertuigen - en niet omzet. Als een erkende dealer aan het einde van het jaar zijn aantallen nog niet heeft gehaald, kan het voordelig zijn om voertuigen dan tegen een lagere dan de gangbare marktwaarde te verkopen om op die manier zijn bonus veilig te stellen. Dit voor een lagere prijs van de hand doen (al dan niet met op de factuur de vermelding van 'occasion' of de Belgische term 'occasievoertuig') is voorshands oordelend niet op een lijn te stellen met het hebben van een economische minderwaarde vanwege achteruitgang door gebruik en/of slijtage. De voertuigen die Van den Brink op deze manier immers in haar bezit krijgt, zijn nieuw en ongebruikt.

4.10. Ter vennijding van executiegeschillen zij nog opgemerkt dat het Van den Brink wél vrijstaat als tussenpersoon te bemiddelen bij de aankoop door consumenten van nieuwe Renault-voertuigen bij erkende dealers als bedoeld in 2.6. Desgevraagd heeft Renault c.s. ter zitting immers aangegeven dat dit Van den Brink is toegestaan en haar vorderingen zich hiertegen niet richten.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Gebruik Renaultspecialist in logo verboden)

IEF 12689

Gedeeltelijke vergoeding voor acteurs serie Bassie en Adriaan

Hof Den Haag 21 mei 2013, zaaknrs. 200.054.829/01 en 200.050.748/02 (Stobbe c.s. tegen Adrina Produkties en Bassie Produkties en vrijwaring gedaagden tegen Endemol Nederland B.V.)
Uitspraak ingezonden door Olga Meijer, Stichting NORMA.
Zie eerder hier.
Bassie en Adriaan. Contractenrecht. Verjaring. Rechtsverwerking. Vorderingen acteurs zijn gedeeltelijk toegewezen voor wat betreft DVD-release, alsmede een opgaveverplichting.

Stobbe c.s. zijn acteurs die tussen 1977-1992 hebben bijgedragen aan negen televisieseries met het duo Bassie en Adriaan in de hoofdrol. De eerste vier series zijn geproduceerd door Joop van den Ende, de laatste door Adrina c.s.. Stobbe c.s. wijzigen hun vordering uit hoofde van de Wnr en vorderen nu nakoming van de overeenkomsten met (de rechtsvoorganger van) Adrina c.s., samengevat: herhalingsvergoeding en een vergoeding voor gebruik van hun prestatie op video en DVD mét een opgaveverplichting.

Een deel van de vordering is verjaard en een beroep op verlenging slaagt niet. De vergoedingsregeling voor herhaling op televisie eindigt 10 jaar na de eerste uitzending in 1982. Dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en aanvangt na opgave van Adrina c.s. is onjuist. Door het enkele herhalen ontstaat een opeisbare vordering.

Adriana c.s. hebben een beroep gedaan op rechtsverwerking. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Stobbe c.s. hebben jarenlang niets van zich laten horen en nooit melding gemaakt van een aanspraak, maar het enkel stilzitten is onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking.

33. Uit het voorgaande volgt dat Stobbe c.s. recht hebben op een vergoeding voor vanaf 15 februari 2002 in de handel gebrachte [red. DVD-]opnames van de eerste vier series, voor zover zij daarin hebben meegespeeld.

De overeenkomsten met betrekking tot de laatste vijf series bevatten geen bepaling die recht geeft op een herhalingsvergoeding. Adrina c.s. worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, behoudens de kosten van de herstelexploten, die zijn voor rekening van Stobbe c.s..

40. De verweren van Adrina c.s. die betrekking hebben op de hoogte van de vergoeding, namelijk dat de acteurs slechts een minimaal aantal minuten hebben meegespeeld, dat met de eerste vier series pas na heel veel jaren winst is behaald en dat met de overige series een groot verlies is geleden, kunnen aan de orde worden gesteld in de schadestaatprocedure.

41. Aan de stelling dat Stobbe niet alleen als acteur heeft meegespeeld in sedes maar ook (co)auteur is van de eerste serie gaat het hof voorbij aangezien er geen daarop gebaseerde vordering is ingesteld.

52. De slotsom in de hoofdzaak is dat de grieven deels slagen, het bestreden vonnis moet worden vernietigd, Van Soest en Beijer niet ontvankelijk moeten worden verklaard en dat de vordering voor zover die betrekking heeft op de eerste vier series moet worden toegewezen als na te melden en voor het overige moet worden afgewezen. Adrina c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, behoudens de kosten van de herstelexploten die voor rekening van Stobbe c.s. dienen te blijven. De kosten van Stobbe c.s, in het incident in hoger beroep zullen op nihil worden gesteld aangezien zij zich hebben gerefereerd en dus geen te liquideren kosten hebben gemaakt. De kostenveroordeling in eerste aanleg ten laste van Stobbe c.s. zal in stand worden gelaten aangezien Stobbe c.s. pas in hoger beroep hun vordering hebben gebaseerd op een grondslag die tot de toewijzing kon leiden.

53. In de vrijwaringszaak is de slotsom dat de grieven falen en het vonnis moet worden bekrachtigd. Adrina c.s. zullen in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Niet alles is voor Bassie (en Adriaan); acteurs moeten ook betaald worden voor video-opnames)

IEF 12686

Namaken van geleverde verpakkingen en etiketten verandert niets aan de gegeven toestemming

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 mei 2013, zaaknr. C02/263921 / KG ZA 13-271 (European Sports Nutrition B.V. tegen Dymatize Enterprises LLC)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..

Merkenrecht. Contractenrecht. ESN vordert succesvol opheffing van gelegde beslagen. Opraken van geleverde verpakkingen en etiketten en nagemaakte verpakkingen brengt geen verandering in de verleende toestemming.

Dymatize produceert en verkoopt voedingssupplementen, ESN distribueert deze sinds 1996/97. Dymatize heeft beslag laten leggen, omdat er in Spanje nepartikelen onder haar merknaam zijn aangetroffen. ESN stelt, en de voorzieningenrechter bevestigt, dat Dymatize de voorzieningenrechter niet correct heeft voorgelicht. Sinds 2004 heeft ESN smaakstoffen, verpakkingen en etiketten van Dymatize gekregen om zelf eindproducten samen te stellen en onder DYMATIZE op de Europese markt te brengen. Echter de nepartikelen bevatten niet de geleverde grondstoffen en de verpakkingen wijken af en zijn niet met toestemming, aldus Dymatize, in het verkeer zijn gebracht.

Van inbreuk op het merkrecht is sprake indien ESN enig product op de markt brengt zonder toestemming van Dymatize. De smaakstoffen zijn echter door ESN gekocht; de verpakkingen en etiketten zijn door Dymatize kosteloos verstrekt, hieruit blijkt dat ESN toestemming heeft. Het is door Dymatize niet aannemelijk gemaakt dat ESN niet langer toestemming heeft voor het op de markt brengen van de smaakstoffen. Dat ESN dit eindproduct sinds het opraken van de verpakkingen en etiketten op de markt brengt in een nagemaakte verpakking met een nagemaakt etiket die sterke gelijkenis vertonen, brengt geen verandering in de verleende toestemming.

Het ligt op de weg van Dymatize om voldoende aannemelijk te maken dat deze producten buiten de reikwijdte van de toestemming vallen, daarin slaagt zij niet.

Leestips 2.5, 2.8, 2.9. 2.11, 2.12.

2.11. In haar verzoekschrift beroept Dymatize zich op een auteursrecht op de uiterlijke kenmerken van haar verpakking. De vorm van de verpakking valt onder modelrecht, niet onder auteursrecht. Auteursrecht kan rusten op het etiket, mits dat een kunstzinnig karakter heeft. Dat kunstzinnige karakter wordt in het verzoekschrift niet toegelicht en acht de voorzieningenrechter voorshands ook niet aanwezig. (...)
IEF 12678

Slechts vertegenwoordigd als directeur

Rechtbank Noord-Nederland 22 mei 2013, LJN CA0775 (Eiser tegen Tinga Research & Development B.V. c.s.)
Octrooirecht. Contractenrecht. Eiser heeft een octrooiaanvraag gedaan voor een lichtgewicht sandwichpaneel voor onder meer standbouw. Deze heeft zij bij schriftelijke overeenkomst in 1989 overgedragen. De octrooiaanvraag is voortgezet door E B.V., welke later haar naam heeft veranderd in Tinga. Het octrooi is op 5 augustus 1992 verleend en in het bezit van Tinga. Het octrooi is in december 2005 vervallen wegens het niet betalen van de jaartaksen. Eiser heeft Tinga c.s. in rechte betrokken en vordert inzage in de financiële administratie van Tinga c.s..

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af. Gebaseerd op de overeenkomst van 12 juli 1989, is eiser zelf geen partij geworden bij deze overeenkomst. Zij heeft een van de partijen slechts vertegenwoordigd als directeur. De stelling dat eiser rechthebbende is op het octrooi is niet verenigbaar met de tekst van de overeenkomst. Er is niet voldaan aan de stelplicht, waardoor nadere bewijslevering niet aan de orde is. Eiser kan Tinga c.s. niet aanspreken op nakoming van de in de overeenkomst genoemde verplichtingen.

4.4.  De vorderingen van [eiser] jegens Tinga en Triple E - strekkende tot inzage in de financiële administratie en het vaststellen van een vergoeding voor [eiser] - zijn, zo stelt de rechtbank vast, gebaseerd op de overeenkomst van 12 juli 1989 (productie 3 bij de dagvaarding), die is gesloten tussen [A] en [D]. [eiser] heeft [A] bij het sluiten van de overeenkomst vertegenwoordigd als directeur van deze vennootschap. [eiser] is zelf - blijkens de tekst van de overeenkomst - geen partij geworden bij de overeenkomst. In de overeenkomst zijn ook geen verplichtingen opgenomen jegens derden waaraan [eiser] rechten jegens Tinga en Triple E zou kunnen ontlenen. [eiser] kan dus niet als partij bij het contract worden beschouwd. Ook is niet gebleken dat [A] haar rechten uit de overeenkomst aan [eiser] heeft overgedragen. [eiser] stelt weliswaar dat hij rechthebbende op het octrooi is, maar die stelling heeft hij niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Overigens lijkt de stelling van [eiser] dat hij rechthebbende op het octrooi is ook niet verenigbaar te zijn met de tekst van de overeenkomst, waarin [A] expliciet als rechthebbende op het octrooi (althans de aanvraag daarvan) wordt genoemd die haar rechten ter zake aan [D] wil overdragen. Vanwege het niet voldoen aan de stelplicht is nadere bewijslevering op dit punt - waarover [eiser] in de conclusie van repliek spreekt - niet aan de orde. Aldus is niet komen vast te staan dat [eiser] enig recht aan het octrooi kan ontlenen. Hij kan Tinga en Triple E reeds daarom niet aanspreken op nakoming van de in de overeenkomst genoemde verplichtingen. Overigens kunnen er ook nog vraagtekens worden geplaatst bij de jegens Triple E gevorderde nakoming van de overeenkomst, nu het onderhavige octrooi slechts bij Tinga berust(te).

4.5.  De vorderingen van [eiser] liggen naar het oordeel van de rechtbank reeds op basis van het vorenstaande voor afwijzing gereed. Overigens is de gevorderde inzage in financiële gegevens en omzet, zoals deze in het petitum is genoemd, naar het oordeel van de rechtbank ook te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Er wordt namelijk inzage in de financiële gegevens en omzet gevorderd van het bedrijf/de bedrijven die producten produceren conform het octrooi. [eiser] geeft echter niet aan om welke bedrijven het zou gaan. Niet toegelicht is of het slechts om Tinga en Triple E gaat of ook nog om andere bedrijven van wie [eiser] inzage in de financiële stukken en de omzet wenst. Van Tinga en Triple E kan, zeker zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden gevergd dat zij inzage zouden moeten geven in de financiële stukken en omzet van andere bedrijven die producten conform het octrooi zouden produceren.

IEF 12674

Algemene indruk: met alle zichtbare zijden rekening houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 mei 2013 (bij vervroeging), KG ZA 13-291 (Hovicon International B.V. tegen Apparatenfabriek Bereila B.V.)
Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, Trip advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Zowel Hovicon als Bereila houden zich bezig met het ontwerpen, produceren en verhandelen van 'saussystemen'. Hovicon is houder van een Gemeenschapsmodel voor een sausdispenser, 'Hovicon Continental'. Op 27 november 2012 heeft Bereila een eerste prototype van een voor Remia ontwikkelde dispenser aan Remia getoond. Hovicon vordert thans een verbod op productie en verhandeling van deze Bereila-dispenser. Zij voert aan dat de Bereila dispensers inbreuk maken op haar modelrecht en haar auteursrecht met betrekking tot de Hovicon Continental.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de Bereila-dispenser voldoende af van het model van Hovicon. Er is sprake van een andere algemene indruk. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van de kenmerkende behuizing geen relevant verschil is, aangezien deze niet zichtbaar is in het vooraanzicht, wordt afgewezen. Bij de bepaling van de algemene indruk moet rekening worden gehouden met alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. De vorderingen van Hovicon worden afgewezen.

4.2. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Hovicon moeten worden afgewezen omdat de Bereila-dispenser naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan het model. Niet in geschil is dat de geïnformeerde gebruiker in dit geval een inkoper bij sausfabrikant is of een medewerker van een horecabedrijf.

4.3. De dispenser van Bereila wekt naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk bij die geïnformeerde gebruiker omdat bij de dispenser van Bereila, in tegenstelling tot het model, de dikke cilinder met de ruimte voor de sausbokaal en de dunne cilinder met het spuitelement niet zijn opgenomen in één behuizing. Juist de behuizing die beide cilinders omvat is naar voorlopig oordeel karakteristiek voor het model. Het opnemen van de twee cilinders inn één vloeiend vormgegeven behuizing is namelijk in belangrijke mate bepalend voor de 'strakke vormgeving' die, ook volgens Hovicon, kenmerkend is voor het model.

4.4. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van dergelijke behuizing geen relevant verschil is omdat die niet zichtbaar is in het vooraanzicht van de dispenser, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Bij de bepaling van de algemene indrukken die het model en de dispenser wekken bij de geïnformeerde gebruiker, moet naar voorlopig oordeel worden gelet op alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. Daaronder valt niet alleen het vooraanzicht, maar ook het bovenaanzicht en zijaanzicht. Ook de vanuit de laatstgenoemde perspectieven waarneembare kenmerken, waaronder het al dan niet gebruiken van één behuizing, dienen dus te worden meegenomen bij vaststelling van de beschermingsomvang.