Overige  

IEF 12087

Belang om te weten waar haar medische producten zich bevinden

Vzr. Rechtbank Arnhem 9 november 2012, LJN BY5011 (CareFusion tegen Medical Technology Transfer B.V.)

MTT heeft als distributeur van (rechtsvoorgangers van) CareFusion in Nederland de verkoop verzorgd van Infant Flow, een systeem dat de ademhaling van pasgeborenen ondersteunt. De opzegging van de distributieovereenkomst is conform overeenkomst na een looptijd van 3 jaar, met inachtneming van opzegtermijn van tenminste 3 maanden op juiste wijze gedaan.

Nu vordert CareFusion dat MTT niet langer gebruik maakt van de handelsmerken, logo´s en rechten gerelateerd aan het product en de distributieovereenkomst en overdracht van alle (in haar naam staande) handelsmerken, logo´s en rechten. Gezien de rechtsgeldige opzegging van de distributieovereenkomst heeft MTT geen recht op of belang bij de intellectuele eigendomsrechten betreffende de producten geleverd onder de distributieovereenkomst. Nu CareFusion in verband met het onweersproken doel en gebruik van haar medische producten en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s er recht en belang bij heeft te weten waar haar medische producten zich bevinden, dient MTT de namen en adressen van alle afnemers die van MTT Infant Flow producten hebben betrokken vanaf 1998 te verstrekken.

 4.6.    Daarmee ligt de vraag voor wat de gevolgen zijn van de beëindiging van de distributieovereenkomst. CareFusion doet in dit verband een beroep op het bepaalde in artikel 15 distributieovereenkomst. Ook ten aanzien daarvan heeft zij een op zichzelf door MTT niet-betwiste legal opinion in het geding gebracht (productie 17 bij dagvaarding).

In deze legal opinion wordt tot de slotsom gekomen: ‘clause a5 (bedoeld moet zijn: 15,vzr) of the Distribution Agreement is enforceable under English law and none of the limitations which may restrict the parties’ ability to contract freely apply in this case.’ Artikel 15 distributieovereenkomst is aldus maatgevend voor de handelingen die MTT heeft te verrichten of juist heeft na te laten in verband met de beëindiging van de distributie-overeenkomst. In het kader hiervan zal zij, naast het verrichten van andere handelingen, onder meer gegevens met betrekking tot haar klantenbestand moeten verstrekken aan CareFusion, en zal MTT geen gebruik meer mogen maken van de– onweersproken – intellectuele eigendommen van CareFusion, één en ander zoals hierna, mede ter voorkoming van executieperikelen, wordt bepaald. Daarbij zal de gevorderde dwangsom beperkt worden als volgt.


4.7.    Nu CareFusion in verband met het onweersproken doel en gebruik van haar medische producten en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s er recht en belang bij heeft te weten waar haar medische producten zich bevinden, is in het verlengde daarvan haar spoedeisend belang bij de hierna te treffen voorzieningen voldoende gegeven.


De voorzieningenrechter


5.1.    veroordeelt MTT haar medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de distributieovereenkomst, in die zin dat zij,
a) binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de navolgende handelingen dient te verrichten:
-    het verstrekken van de namen en adressen van alle afnemers die van MTT Infant Flow producten hebben betrokken vanaf 1998, met vermelding van serienummers, aantallen alsmede de locatie van deze producten indien deze zijn doorgeleverd
-    het terugverkopen van de door CareFusion aan MTT geleverde producten conform artikel 15.2 distributieovereenkomst;
-    het vernietigen van producten conform artikel 15.3 distributieovereenkomst;
-    het afzeggen/intrekken van reeds geplaatste maar nog niet uitgevoerde orders betreffende de Infant Flow producten;
-    het verwijderen van alle externe verwijzingen naar de distributierelatie tussen MTT en CareFusion;

b) vanaf de betekening van dit vonnis niet langer gebruikmaakt van alle handelsmerken, logo’s en rechten gerelateerd aan de Infant Flow producten en de distributieovereenkomst;

IEF 12074

Hoge norm voor onderzoek door publiciteitsmedia bij nadelige uitingen verworpen

HR 30 november 2012, LJN BX8441 (Pretium Telecom B.V. tegen Omroepvereniging Vara)

Als randvermelding in navolging van IEF 8528. Kort geding. Persvrijheid; onrechtmatige televisie-uitzending? Art. 6:162 BW, art. 10 EVRM. Art 81 RO: De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Ook in deze zaak gaat het om de uitzendingen die de verweerster in cassatie, Vara, in het televisieprogramma "Kassa" heeft gewijd aan de door de eiseres tot cassatie, Pretium, in praktijk gebrachte telefonische wervingsmethode voor de door Pretium aangeboden diensten op het gebied van de telecommunicatie. Ook in de thans te beoordelen zaak heeft Pretium in kort geding sancties terzake van de Kassa-uitzendingen gevorderd; en ook in deze zaak had Pretium daarbij in de eerste aanleg succes, maar kwam het hof bij de beoordeling in hoger beroep tot een andere uitkomst.

Uit de conclusie P-G Huydecoper

7. Onderdeel I verdedigt in subonderdeel I.1 dat het hof de norm voor "journalistieke" zorgvuldigheid zou hebben miskend. Deze klacht werd ook in de eerdere cassatieprocedure Pretium/Vara aangevoerd; en zoals ik al even opmerkte, legt Pretium hierbij maatstaven aan, die de rechtens geldende maatstaven aanmerkelijk te boven gaan. Deze klachten verdienen dan ook op dezelfde voet te worden beoordeeld, als in de eerdere arresten is gebeurd.

9. Onderdeel II verdedigt in subonderdeel II.1, in het verlengde van de klacht(en) van onderdeel I, een hoge norm als het gaat om het onderzoek dat van publiciteitsmedia verwacht mag worden bij het publiceren van voor derden nadelige uitingen. Klachten op hetzelfde stramien zijn in de eerdere zaak Pretium/Vara verworpen. Ik verwijs naar alinea 13 van de conclusie voor het eerdere arrest Pretium/Vara.

IEF 12056

Chinees gerecht heeft bevoegdheid ontleend aan plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen

Rechtbank Arnhem 31 oktober 2012, LJN BY4312 (Haier Electrical Appliances Corp. Ltd tegen Mares)

China, flag.
Als randvermelding. Marketingovereenkomst. Vordering terugbetaling voorschotten commissiegelden. Internationaal privaatrecht/ procesrecht. Criteria voor erkenning van de Chinese uitspraak in Nederland.

Haier Electrical Appliances is onderdeel van de Haier groep, een multinationale onderneming die zich bezig houdt met de productie en verkoop van witgoed, televisies en mobiele telefoons. In 1998 is Mares als handelsagent voor een tot de Haier groep behorende onderneming (Haier Qingdao China) gestart met de verkoop van witgoed in diverse landen van Europa. Nadien zijn tussen Mares/[gedaagde] en de Haier groep diverse overeenkomsten gesloten, waaronder een Marketing Cooperation Agreement en een Joint Venture Agreement. Betalingen die waren verricht volgens de overeenkomsten bedoeld “for the commission of the future business”, werden teruggevorderd bij de rechtbank in eerste aanleg te Qingdao, China.

Het Chinese gerecht heeft zijn bevoegdheid ontleend aan de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen. De plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen is echter geen internationaal aanvaarde grond voor rechtsmacht. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat de buitenlandse uitspraak is gegeven door een gerecht dat op een internationaal aanvaarde grond bevoegd was en dat de uitspraak zich reeds daarom niet leent voor erkenning in Nederland. Dat betekent dat op grond van de hoofdregel van artikel 43l lid 2 Rv het geding in beginsel opnieuw dient te worden behandeld en afgedaan. Dat doet vervolgens tevens de vraag rijzen naar de verhouding tussen de onderhavige procedure en de procedure in Italië, dit in verband met artikel 28 EEX-Verordening. Hierover zullen de partijen zich dienen uit te laten.

9. Haier Electrical Appliances heeft gesteld dat de Chinese rechter aldus zijn bevoegdheid heeft ontleend aan de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft gesteld dat de Chinese rechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de overeenkomst met betrekking tot de letter of guarantee in China tot stand is gekomen. Daaraan vooraf gaat echter de vraag of die bevoegdheidsgrond een internationaal algemeen aanvaarde grond voor rechtsmacht is, welke vraag de rechtbank in beginsel ambtshalve zal moeten beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft daarover onvoldoende debat plaatsgevonden. De partijen zullen zich daarover nog mogen uitlaten. Aan Haier Electrical Appliances wordt verzocht ook een vertaling van de uitspraak van de lagere Chinese rechter in het bevoegdheidsincident over te leggen.

10. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van Haier Electrical Appliances om zich over de onder 9 genoemde vraag uit te laten. [gedaagde] zal op die akte mogen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

IEF 12051

Mogelijkheid om middels reverse engineering tot tekeningen te komen

Rechtbank 's-Hertogenbosch 21 november 2012, LJN BY4122 (eiseres tegen JMK Heating c.s.)

Er rust geen inbreuk auteursrecht op voorwerpen van zuiver technische aard, op technische tekeningen, noch inbreuk op geschriftenbescherming. Onrechtmatige daad, op grond van 'secret' uit het Trips-verdrag, wellicht mogelijk indien deskundige de vragen over reverse engineering beantwoord.

Eiseres vordert staken van auteursrechten op bescheiden uit bedrijfsadministratie, inbreuk op (handels)naam, merk en logo en verspreiden van warmtewisselaars "Century". Eiseres lijkt er daarbij aan voorbij te gaan dat het in het algemeen zonder meer is toegestaan om producten van een ander zelfs volmaakt identiek na te maken. Er bestaat geen algemene regel: namaak is ongepast en onrechtmatig; integendeel: namaak is nuttig. Van octrooi, model of merkinbreuk is geen sprake.

De warmtewisselaars van partijen zijn constructies van zuiver technische aard, ook dergelijke constructies laten de ontwerper ruimte voor subjectieve keuzes, maar min of meer toevallige keuzes van een ingenieur buiten dat wat technisch aangewezen was, vormen geen uiting van datgene wat de maker tot zijn arbeid heeft bewogen. Er rust geen auteursrecht op de warmtewisselaar van eiseres.

Bedrijfsgegevens (vooral technische tekeningen): wel auteursrecht, geen grond voor vermoeden van inbreuk. Geen geschriftenbescherming:

7.5.2. [eiseres] heeft wel afbeeldingen/visualisaties getoond die evident auteursrechtelijk zijn beschermd (...) maar geen grond gegeven voor het vermoeden dat [gedaagden] juist op die afbeeldingen inbreuk hebben gemaakt.

Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen - trade secret via TRIPs - vragen aan deskundige over reverse engineering:

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.1.2.  Namaak onder schending van door [eiseres] verworven octrooi-, merk- of modellenrechten op haar warmtewisselaars zou zonder meer onrechtmatig zijn, maar vast is komen te staan dat [eiseres] zich niet kan beroepen op aan haar toegekende octrooien of op te haren name ingeschreven merken- of modellenrechten op de in deze zaak bedoelde warmtewisselaars.   

7.1.3.  Slechts namaak waarbij producten zonder dat daarvoor een technische noodzaak is, zodanig op elkaar gelijkend zijn vervaardigd dat zulks leidt tot verwarring omtrent de herkomst van waren (i.c.: warmtewisselaars) kan als slaafse navolging onrechtmatig zijn.

7.9.  Onrechtmatige daad 3: Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen
Het TRIPS-verdrag (dat geen rechtstreekse werking heeft) legt in artikel 39 lid 1 juncto lid 2 aan de lidstaten de verplichting op om in het kader van bescherming tegen oneerlijke concurrentie ook te voorkomen dat know-how (gedefinieerd als: “undisclosed information” die “secret” is) bij derden terecht komt als gevolg van gedrag dat strijdig is met eerlijke handelspraktijken (nader uitgewerkt in de verdragstekst in voetnoot 10 op dat lid 2). Van de middelen die binnen het Nederlandse recht benut kunnen worden om “know how” te beschermen, is in deze zaak relevant het leerstuk van de onrechtmatige daad dat sedert 1919 (Cohen/Lindenbaum) rechtsbescherming geeft tegen bedrijfsspionnage, profiteren van wanprestatie van derden en andere vormen van oneerlijke handelspraktijken. Dat rechtsmiddel dient dan wel gehanteerd en zonodig uitgelegd te worden in overeenstemming met het TRIPS-verdrag.

Dienaangaande wordt overwogen:
7.9.1.  De rechtbank neemt aan dat de technische tekeningen het resultaat zijn van een langdurig en kostbaar ontwikkelingsproces en dat [eiseres] die tekeningen niet gaarne aan haar concurrenten openbaart. Dan moeten de tekeningen als zodanig worden aangemerkt als “undisclosed information” die “secret” is in de zin van het TRIPS-verdrag. Bij de uitleg van artikel 6:162 BW op het terrein van de oneerlijke handelspraktijken dient daarom gebruik van die tekeningen door [gedaagden] ten eigen bate zonder toestemming van [eiseres] als onverenigbaar met het TRIPS-verdrag en dus als onrechtmatig te worden gekwalificeerd.

7.9.2.  De rechtbank wil aannemen dat het vervaardigen van de tekeningen ten behoeve van Century-warmtewisselaar van [gedaagden], als dat zoals zij stellen, geschiedt door middel van “retro-engeneering” de nodige tijd, moeite en kosten met zich meebrengt. Kosten die [gedaagden] zich zouden hebben kunnen besparen door de tekeningen van [eiseres] gekopiëerd en/of aan hun producenten toegezonden te hebben. Daarmee zouden [gedaagden] zich een ongerechtvaardigde voorsprong hebben verworven en onrechtmatig hebben gehandeld. [gedaagde 1] heeft ter comparitie van 27 februari 2012 ook onderkend dat het hem niet is toegestaan een warmtewisselaar te produceren die het resultaat is van productie waarbij één op één tekeningen van [eiseres] gebruikt zijn.

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.9.4.  Voor wat betreft dit tijdspad stellen [gedaagden] zelf (CvA/E, pt. 23 en prod. 4) dat [gedaagde 1] in december 2010 en januari-maart 2011 de door hun gebruikte tekeningen heeft gecreëerd.

7.9.5.  De rechtbank overweegt om omtrent dit punt aan een deskundige de volgende vragen te stellen:

1.  Is het mogelijk om in tijdsbestek van omstreeks 1 jaar (tussen begin en eind 2010) middels “reverse engineering” tot tekeningen te komen die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van prototypes van deze warmtewisselaar?
2.  Zo dat mogelijk is, kunt U uit de administratie van [gedaagden] vaststellen of dergelijke “reverse engineering” daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
3.  Kunt U uit de door [eiseres] inbeslaggenomen gegevensdragers vaststellen of de tekeningen die [gedaagden] naar haar producent(en) heeft gezonden teneinde onderdelen voor haar warmetewisselaar “Century” of een prototype daarvan te vervaardigen, door [gedaagden] zijn gemaakt dan wel: geheel of op onderdelen vrijwel één op één zijn gekopiëerd van tekeningen van [eiseres]?
4.  Kunt U, indien indien geheel of gedeeltelijk van één op één kopiëren sprake is geweest, begroten hoeveel tijd en hoeveel kosten [gedaagden] zich dusdoende hebben bespaard, die begrotingen eventueel schattenderwijs te maken?
De rechtbank overweegt om TNO (werktuigbouw) of een ander werktuigbouwkundige consultant tot deskundige te benoemen.

7.9.6.  Uit de vraagstelling vloeit voort dat de deskundige over hoogwaardige werktuigbouwkundige kennis en ervaring dient te beschikken. Daarom zal de beoordeling van de in bewijsbeslag genomen bescheiden niet aan bewaarder Riscon kunnen worden overgelaten. De rechtbank acht het in de op scherp staande concurrentieverhoudingen tussen partijen bovendien ongewenst dat [eiseres] inzage krijgt in andere bedrijfsgegevens van [gedaagden] dan die welke de rechtbankdeskundige voor zijn onderzoek nodig heeft.

Wel zal aan Riscon worden opgedragen om aan de rechtbank-deskundige alle medewerking te verlenen, onder gehoudenheid om gegevens waar de deskundige geen belangstelling voor had, niet aan [eiseres] te openbaren.

7.9.7. Uit al het voorgaande volgt dat voorshands in de rede ligt dat de kwestie van eventueel misbruik van de tekeningen zich zal oplossen middels vergoeding van schade bestaande in het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel bij [gedaagden] en vergoeding van schade voor [eiseres] omdat de warmtewisselaars eerder op de markt zouden kunnen komen dan zonder dat misbruik het geval zou zijn geweest. Een verbod op het (ten eeuwigen dage) op de markt brengen van de Century warmetewisselaars door [gedaagden] als vorm van schadevergoeding, vindt geen steun in het recht.

IEF 12049

Los van de licentieovereenkomst, er bestaat een niet te verwaarlozen kans dat het octrooi nietig zal worden geacht

Vzr. Rechtbank  's-Gravenhage, 23 november 2012, zaaknr.4428337 / KG ZA 12-1083 (Aebi Schmidt B.V. tegen Schuitemaker Industrial B.V.) 

Aebi Schmidt is houdster van het Nederlandse deel van verleende Europees octrooi EP 0 995 838 (hierna: EP 838) voor een 'Vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetwerktuig’. Aan het verweer van Schuitemaker dat zij uit hoofde van een directe of indirecte (sub)licentieovereenkomst met Aebi Schmidt gerechtigd zou zijn tot verhandeling van opzetstrooiers die onder de beschermingsomvang van EP 838 vallen, kan worden voorbijgegaan. Uit het vorenstaande volgt dat naar voorlopig oordeel een serieuze, niet te  verwaarlozen kans bestaat dat het Nederlandse deel van EP 838 in een bodemprocedure nietig zal worden geacht. De vorderingen van Aebi Schmidt zijn alle gebaseerd op EP 838 en zullen dan ook worden afgewezen.

4.16. Een inrichting volgens conclusie 1 van EP 838 verschilt van een inrichting volgens DE 220, nu wordt aangenomen dat een verbinding anders dan aan het voertuigframe niet direct en ondubbelzinnig in DE 220 is geopenbaard, hierin dat de draaimomentsteun volgens EP 838 aan het opzetwerktuig is verbonden. Een inrichting volgens EP 838 biedt het voordeel dat het monteren van het opzetwerktuig inclusief de aandrijfinrichting eenvoudiger is dan in de stand van de techniek, omdat een (extra) montagehandeling wordt voorkomen: de draaimomentsteun is immers al verbonden aan het opzetwerktuig en hoeft niet – alsnog – aan het voertuig te worden verbonden.

4.19. Uitgaande van de in DE 220 geopenbaarde mogelijkheid de draaimomentsteun steun te laten nemen tegen (het chassis of de opbouw van) het voertuig, zal de gemiddelde vakman een oplossing van het hiervoor geformuleerde probleem (eenvoudiger plaatsing) vinden in de in NL 464 en GM 372 toegepaste constructies (waar de aandrijving direct verbonden is met het opzetstrooiwerktuig), omdat hij zal inzien dat montage van de draaimomentsteun aan het voertuigframe ter afsteuning dan achterwege kan blijven (afsteuning vindt immers plaats tegen het opzetstrooiwerktuig) en aldus het opzetstrooiwerktuig eenvoudiger geplaatst kan worden: de draaimomentsteun hoeft dan alleen nog aan (de kant van) het wiel van het dragende voertuig te worden verbonden, hetgeen een montagehandeling scheelt. Voorshands wordt dan ook aangenomen dat de gemiddelde vakman zonder uitvindersinspanningen de inrichting bekend uit DE 220 zal aanpassen met de maatregel volgens conclusie 1 van EP 838 en aldus tot de oplossing komt waarbij de draaimomentsteun steun neemt tegen het opzetwerktuig.

4.21. Schuitemaker heeft zowel in het rapport van haar octrooigemachtigde Tan als ter zitting gemotiveerd gesteld dat en waarom de afhankelijke conclusies niet meer dan triviale, voor de hand liggende oplossingen bevatten om de draaimomentsteun te kunnen aanpassen aan verschillende vrachtwagens en daarmee graden van bewegingsvrijheid. Aebi Schmidt heeft zulks in het geheel niet weersproken, niet in het rapport van haar octrooigemachtigde Hart en evenmin ter zitting. Voorshands moet daarom met Schuitemaker worden aangenomen dat ook die conclusies uitvindingswerkzaamheid ontberen.

Op andere blogs:
Deterink (Spreaders dispute)

IEF 12046

Schadevergoeding voor het plaatsen van foto's van Jolanda van der Graaf zonder toestemming

Ktr Hilversum, Rechtbank Amsterdam 21 november 2012, CV 12-2646 (Dijkstra tegen [PS])
 
Uitspraak ingezonden Carrie Boergonje, i-ee.

Fotograaf Dijkstra stelt dat fotograaf [S] een website onderhoudt waar bij 2 artikelen gemaakte foto's van Jolande van der Graaf zijn geplaatst. De fotograaf Dijkstra heeft deze foto's gemaakt. Vervolgens heeft [S] na sommatie van Dijkstra wederom andere foto's van Dijkstra geplaatst op zijn website. Dijkstra eist schadevergoeding bestaande uit derving van een licentievergoeding. Het beroep van [S] op uitzondering van artt. 15 en 16 a Auteurswet gaat niet op, er wordt namelijk niet voldaan aan de gestelde voorwaarden.  [S] heeft zich schuldig gemaakt aan inbreuk op het auteursrecht van Dijkstra. De Rechtbank veroordeelt [S] tot betaling van de gevorderde schade en tot betaling van de volledige proceskosten.

7. Dijkstra bezit als maker het auteursrecht op de foto's, hetgeen betekent dat S met de plaatsing van de foto's zonder naamsvermelding inbreuk heeft gemaakt op het uitsluitend recht van Dijkstra die foto's opbeaar te maken (art. 1 Auteurswet) en op zijn recht vermelding van zijn naam bij openbaarmaking van de foto's (art 25 Aw). Dat S de foto's bij de plaatsing de foto's heeft verkleind doet daar niet aan af. De persexceptie als bedoeld in art. 15 Auteurswet geldt niet voor foto's, zodat het beroep van S op dat artikel niet opgaat. Ook het beroep op art. 16a Auteurswet gaat niet op. Aan de in dat artikel gestelde voorwaarden dat de plaatsing van de foto's kort moet zijn, dat de plaatsing gerechtvaardigd moet zijn voor het behoorlijk weergeven van de actuele gebeurtenis welk onderwerp uitmaakt van de reportage en dat de naam van de maker vermeld moet zijn, is niet voldaan.

Beslissing

De Kantonrechter verklaart voor recht dat S met de plaatsing van de foto's van Jolande van der Graaf op de website inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van Dijkstra.
gebiedt S de gemaakte inbreuk gestaakt te houden

IEF 12040

Specificatie had van deskundige op dit gebied verwacht mogen worden

Rechtbank Middelburg 25 juli 2012, LJN Y3979 (A&S tegen Instore Ambiance B.V.)

Geschil over rekening van advocaat gespecialiseerd in octrooi-/modelaanvragen. Gedaagde stelt dat zij onvoldoende is voorgelicht over de kosten. De begrippen "depotkosten" en "registratiekosten" zijn niet gespecificeerd, dat had wel van een deskundige op dit gebied verwacht mogen worden. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gewezen op mogelijke extra kosten. Vordering toegewezen.

Niet betwist is dat de gevorderde kosten gemaakt zijn. De hoofdsom en de daarbij gevorderde rente zijn dus toewijsbaar (ad €10.702,09 vermeerder met de wettelijke rente). De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afwijzen. Gesteld noch gebleken is dat meer werkzaamheden zijn verricht dan die, welke reeds zijn begrepen in het toe te wijzen bedrag aan advocaatkosten. Instore Ambiance B.V. zal worden veroordeeld in de proceskosten omdat zij in het ongelijk wordt gesteld (ad €1.994).

De reconventionele vordering, omdat het modeldepot in de VS niet (volledig) is ingeschreven, wordt ook afgewezen.

2.1. Arnold & Siedsma B.V. heeft in een op 26 november 2007 gedateerde brief een kostenindicatie voor modelbescherming in een twintigtal landen buiten de EU gezonden. Dit was op verzoek van Instore Ambiance B.V. Voor zover van belang luidt die brief: “Zoals reeds besproken dien je er rekening mee te houden dat de opgegeven kosten enkel de depotkosten zijn. Extra werkzaamheden zoals bijvoorbeeld het na-indienen van documenten, aanpassen van afbeeldingen, laten vertalen en/of legaliseren van documenten, publicatiekosten, registratietaksen, handhaving taksen, behandeling van eventuele bezwaren, bijkomende advies en dergelijke zijn niet bij deze kosten inbegrepen. Voor zover zij zich voordien, zullen zij veelal aan de hand van het uurhonorarium afzonderlijk in rekening worden gebracht.” Bij de brief was een kostenindicatie gevoegd voor depot in diverse landen.

2.2.  Instore Ambiance B.V. heeft Arnold & Siedsma B.V. 14 december 2007 opdracht gegeven tot het registreren van een aantal modellen buiten Europa, te weten de VS, de VAE, China, India. In de mail waarin de opdracht gegeven wordt, vermeldt Instore Ambiance B.V.: “Van de VAE heb je me geïnformeerd over de relatief hoge legalisatiekosten van ca. Eur 800,- Als er bij de registratie in andere landen bijzonder kosten te verwachten zijn, tekeningen, bijzonder advies, legalisatie, vertalen etc., hoor ik dit graag.”

4.2.  Niet betwist is dat de gevorderde kosten gemaakt zijn. De hoofdsom en de daarbij gevorderde rente zijn dus toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afwijzen. Gesteld noch gebleken is dat meer werkzaamheden zijn verricht dan die, welke reeds zijn begrepen in het toe te wijzen bedrag aan advocaatkosten.
Instore Ambiance B.V. zal worden veroordeeld in de proceskosten omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

4.3.  Het oordeel in conventie heeft tot gevolg dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen voor zover het verweer betreft de onvoldoende informatie van de kant van Arnold & Siedsma B.V.

IEF 12039

Onrechtmatig uitlaten over het ontwikkeld product

Rechtbank 's-Gravenhage 31 oktober 2012, LJN BY3943 (Holland waterfiltration Systems tegen Vereniging van waterbedrijven in Nederland)

Onrechtmatige daad. Reclamerecht. Opzegging Schadestaatprocedure na LJN AZ7893 en IEF 7890overeenkomst. Causaal verband. De recente pers publicaties [in o.a. de Volkskrant (Supermarkt 'flest' klant met Zero Water), Consumentenbond (Duur kraanwater) en Voedingscentrum (Albert Heijn verkoop gefilterd leidingwater), zetten AH in een dusdanig negatief daglicht, dat besloten is de evaluatie periode per direct te beëindigen en per week 22 de tussen Albert Heijn en HWS gesloten overeenkomst te beëindigen.

In de hoofdzaak is vastgesteld dat gedaagden ieder voor zich onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiseres, door de wijze waarop zij zich tegenover derden hebben uitgelaten over een door eiseres ontwikkeld product. De rechtbank heeft eiseres opgedragen te bewijzen dat er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige gedragingen en de gestelde schade. Dat bewijs is niet geleverd, onder meer gegeven de overige negatieve publiciteit, afkomstig van derden, over het product.

De rechtbank acht namelijk waarschijnlijk dat, wanneer de uitlatingen van Vewin niet in het artikel van de Volkskrant zouden zijn gedaan - althans niet op onrechtmatige wijze -, Albert Heijn evenzeer tot beëindiging van de overeenkomst met HWS zou zijn overgegaan. In dat geval was immers nog steeds sprake geweest van aanzienlijke negatieve publiciteit rondom Zero-water, afkomstig van de Consumentenbond (op de website en in de Volkskrant), van het Voedingscentrum en van Vewin (in het RTL-4 journaal, welke publiciteit niet onrechtmatig is bevonden). HWS is aldus niet in haar bewijsopdracht geslaagd.

 


4.2. In de hoofdprocedure is vastgesteld dat Vewin en Vitens ieder voor zich onrechtmatig hebben gehandeld jegens HWS (zie onder 2.16 tot en met 2.19). In de onderhavige schadestaatprocedure kan niet opnieuw ter discussie worden gesteld welke gedragingen van Vewin en Vitens onrechtmatig zijn geweest jegens HWS. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stellingen van HWS dat Vitens en Vewin jegens HWS hebben samengespannen en het initiatief hebben genomen om de pers te benaderen.

Causaal verband onrechtmatige gedragingen Vewin?
4.10.Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat causaal verband bestaat tussen enerzijds de onrechtmatige gedragingen van Vewin, kort gezegd: de uitlatingen in de brief van Vewin aan Ahold, en anderzijds het besluit tot beëindiging van de overeenkomst door Albert Heijn (en daarmee: de gestelde schade). HWS is niet geslaagd in haar bewijsopdracht, zodat haar vordering tegen Vewin zal worden afgewezen.

Causaal verband onrechtmatige gedragingen Vitens?
4.14.De conclusie van de rechtbank is dat het artikel in de Volkskrant een zekere rol heeft gespeeld in de besluitvorming van Albert Heijn over de beëindiging van de overeenkomst met HWS, maar ook dat niet met de hier vereiste mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de specifieke uitlatingen van Vewin daarbij van dusdanige betekenis waren dat een conditio sine qua non-verband kan worden aangenomen. De rechtbank acht namelijk waarschijnlijk dat, wanneer de uitlatingen van Vewin niet in het artikel van de Volkskrant zouden zijn gedaan - althans niet op onrechtmatige wijze -, Albert Heijn evenzeer tot beëindiging van de overeenkomst met HWS zou zijn overgegaan. In dat geval was immers nog steeds sprake geweest van aanzienlijke negatieve publiciteit rondom Zero-water, afkomstig van de Consumentenbond (op de website en in de Volkskrant), van het Voedingscentrum en van Vewin (in het RTL-4 journaal, welke publiciteit niet onrechtmatig is bevonden). HWS is aldus niet in haar bewijsopdracht geslaagd.
IEF 12032

Weliswaar zijn er ook uitingen die nog wel toelaatbaar zijn

Rechtbank 's-Gravenhage 21 november 2012, zaaknr. 429836 / KG ZA 12-1185 (Pretium c.s. tegen X c.s.)

Domeinnaamrecht. Onrechtmatige uitingen. Klaagsite. Pretium is een Nederlands telecommunicatiebedrijf dat sinds 1996 actief is als aanbieder van vaste telecommunicatiediensten in Nederland. Blijkens www.newice.nl, de website van X c.s., legt Newice zich ook toe op de registratie van domeinnamen, het ontwerpen van websites en de hosting daarvan. De websites met de domeinnamen www.pretiumonline.com en www.pretiumonline.nl kenden aanvankelijk onder meer de volgende uitingen: (1.) “PRETIUMONLINE OPLICHTERS” (2.) “HET MEEST ONBESCHOFTE BEDRIJF OOIT!! BEDROG LEUGENS SMERIG”, etc..

4.18. De websites van X kennen in hoofdzaak ontoelaatbare uitingen, zijnde de uitingen met nummers (...). Weliswaar zijn er ook uitingen/content die nog wel toelaatbaar kunnen worden geacht, doch deze zijn in de huidige opzet van de websites zodanig met de niet toelaatbare uitingen verweven, dat de enig werkbare en passende reactie is om X te gebieden de content van de websites in hun huidige opzet, inclusief metatags en keywords, bij wijze van ordemaatregel geheel te verwijderen. Dat brengt mee dat het sub I van het petitum gevorderde gebod kan worden toegewezen als na te melden.

De voorzieningenrechter gebiedt het offline halen van de gehele website en het plaatsen van een rectificatie gedurende vier weken.

4.10. De klacht van X komt er – zakelijk weergegeven – op neer dat een namens Pretium bellende telemarketeer zich zou hebben voorgedaan als KPN en aldus mevrouw Y senior een contract zou hebben aangesmeerd. Volgens X zou in het telefoongesprek tussen de telemarketeer en mevrouw Y senior zijn gezegd: “We zijn blij dat u bij ons blijft”. Hierdoor, zo begrijpt de voorzieningenrechter het betoog van X, zou mevrouw Y senior in de veronderstelling zijn geweest met KPN te hebben gesproken.(...)

4.11. Naar voorlopig oordeel vinden de uitingen van X die zien op de stelling dat Pretium misleidt door zich voor te doen als KPN, dan wel door de indruk te wekken dat KPN de aanbieder is die het aanbod doet, gelet op het bovenstaande geen enkele steun in de beschikbare feiten.

Op andere blogs:
DomJur 2013-924

IEF 12029

Nu zijn herkenbaarheid sterk is verminderd

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 november 2012, LJN BY3668 (eiser tegen PowNed) 

Als randvermelding. Onrechtmatige daadsactie. Portretrecht. Eiser vordert omroepvereniging Powned te verbieden het televisieprogramma Powlitie van 16 november 2012 uit te zenden, voor zover daarin beelden van hem te zien zijn. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam wijst de vordering af. Het recht van Powned op vrijheid van meningsuiting, met name het recht om de maatschappelijke misstand van internetfraude aan de kaak te stellen, weegt in dit geval zwaarder dan het recht van eiser op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, met name nu Powned heeft toegezegd eiser alleen onherkenbaar af te beelden en hem alleen bij zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam aan te duiden.

4.14. Powned heeft in de uitzending van Powlitie van 9 november 2012 een aankondiging van de uitzending van 16 november 2012 opgenomen waarin beelden van eiser te zien zijn. Deze beelden zijn “geblurd”, zodat het gezicht van eiser onherkenbaar is. Powned heeft toegezegd dat in de uitzending van 16 november 2012 eiser evenmin herkenbaar in beeld zal komen omdat ook dan alle van hem gemaakte opnamen “geblurd” zullen worden. Ook zal niet zijn volledige naam worden genoemd, maar alleen zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam. Zijn stem zal wel (onvervormd) te horen zijn.

4.16. De voorzieningenrechter oordeelt dat door het onherkenbaar maken van het gezicht van eiser en door het slechts gedeeltelijk noemen van zijn naam aanzienlijk aan het privacybelang van eiser tegemoet wordt gekomen.

Conclusie
4.17. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat een afweging van de genoemde omstandigheden, met inachtneming van de onder 4.14 genoemde toezeggingen, tot de conclusie moet leiden dat de vrijheid van meningsuiting aan de kant van Powned in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht op privacy van eiser. De misstand die aan de orde wordt gesteld, is voldoende ernstig om aan de activiteiten van eiser in een programma als Powlitie aandacht te besteden. Dat er geen grond is in de feiten voor de beschuldiging van oplichting is niet aannemelijk geworden. Om deze reden kan het subsidiair gevorderde niet worden toegewezen. Of de overvaltactiek gerechtvaardigd was om TV-opnamen te maken zou weliswaar de vraag zijn als eiser daarbij herkenbaar in beeld zou zijn gebracht en met naam en toenaam zou worden genoemd, maar nu op beide punten zijn herkenbaarheid sterk is verminderd is er in ieder geval onvoldoende grond de uitzending bij voorbaat te verbieden. De gevraagde voorzieningen zullen daarom moeten worden afgewezen, met veroordeling van eiser in de kosten en in de nakosten.

Op andere blogs:
Mediareport (Geen verbod op uitzending PowLitie)